Page 185 of 225

Verzorging van de auto183ProfieldiepteRegelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig om‐
wisselen met de achterbanden.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. U wordt ge‐
adviseerd de banden om de 6 jaar te
vervangen.
Banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de snel‐
heidsmeter geherprogrammeerd
worden en moeten er eventueel an‐ dere aanpassingen aan de auto wor‐
den verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
Bij montage van sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Page 186 of 225

184Verzorging van de autoSneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de bin‐
nenkant van de band uitsteken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
banden met maat 195/65 R 15,
195/60 R 16, 205/55 R16,
205/50 R 17 en 225/45 R17.
Bij de bandenmaten 225/40 R 18,
225/40 ZR 18 en 235/35 R 19 is het
gebruik van sneeuwkettingen niet
toegestaan.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden ver‐
holpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Bandbeschadigingen die groter zijn
dan 4 mm of dicht bij de velg zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken en eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of P in‐
schakelen.
De bandenreparatieset zit in het op‐
bergvak in de bagageruimte.
Page 187 of 225
Verzorging van de auto185
Vergrendelingslipjes naar voren du‐
wen en de afdekking verwijderen.
1. Fles met afdichtmiddel en houder met luchtslang uit bakje nemen.
2.Luchtslang van houder afwikkelen
en op aansluiting van fles met af‐
dichtmiddel schroeven.
3. Fles met afdichtmiddel op houder steken. Ervoor zorgen dat de fles
niet omvalt.
4. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
5. Bandenvulslang op bandventiel schroeven.
6. Luchtslang op aansluiting vancompressor vastschroeven.
7. Deksel van elektrische aansluiting
links openklappen en stekker los‐
trekken.
Page 188 of 225

186Verzorging van de auto
8. 12V-aansluiting achterin openenen stekker van bandenreparatie‐
set er insteken.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.9. Compressor inschakelen door op de aan/uit-knop te drukken. De
band wordt met afdichtmiddel ge‐
vuld.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐den bereikt. Bandenspanning
3 213. Compressor bij het berei‐
ken van de juiste spanning uit‐
schakelen door nogmaals op aan/
uit-knop te drukken.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐
digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Te hoge bandenspanning via
toets ] verlagen.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
13. Stekker uit 12V-aansluiting trek‐ ken, in stekkervak opbergen en
bandenreparatieset verwijderen.
Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van fles met
Page 189 of 225

Verzorging van de auto187
afdichtmiddel schroeven. Hier‐
door wordt voorkomen dat er af‐
dichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) stoppen en de ban‐
denspanning controleren. Hier‐
voor de luchtslang van de com‐
pressor rechtstreeks op bandven‐
tiel en compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐
dat de bandenspanning niet meer afneemt.Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.De aanwezige hulpstukken kunnen
voor het oppompen van ballen, luchtbedden en opblaasboten e.d.
worden gebruikt. Deze zitten aan de onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 184.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Handrem aantrekken, eerste ver‐ snelling, achteruitversnelling of P
inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 189.
■ Nooit meerdere wielen tegelijkertijd
vervangen.
Page 190 of 225

188Verzorging van de auto
■ Gebruik de krik alleen om een wielte wisselen in geval van banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de
krik leggen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Opgekrikte auto niet starten.
■ Maak alvorens de wielmoeren in te
draaien deze schoon en smeer de
schroefdraad van elke wielbout
licht in met in de handel verkrijg‐
baar vet.
1. Wieldop verwijderen met de haak.
Boordgereedschap 3 178.
Voor wieldoppen met zichtbare
wielmoeren: De wieldop kan op
het wiel blijven zitten. Verwijder
niet de klemringen van de wiel‐
moeren.
Lichtmetalen velgen: Wielmoer‐
doppen met een schroeven‐
draaier loswippen en verwijderen. Ter bescherming een zachte doek
tussen de schroevendraaier en de lichtmetalen velg aanbrengen.2. Plaats de wielsleutel stevig op de
wielmoer en draai elke moer een
halve slag los.
Page 191 of 225

Verzorging van de auto189
3.Erop letten dat de krik goed onder
het juiste kriksteunpunt staat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het hef‐
punt dat deze niet kan losschie‐
ten.
Zwengel bevestigen en met de
krik recht onder het kriksteunpunt
aan de zwengel draaien totdat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen.
7. Wielbouten indraaien.
8. Auto omlaagbrengen.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielbouten kruislings aan‐
halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 110 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopeningover het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
11. Het vervangen wiel 3 184 en het
boordgereedschap 3 178 opber‐
gen.
12. Bandenspanning alsmede het aanhaalmoment van de wielbou‐ten van het gemonteerde wiel zo
spoedig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of re‐
pareren.
Reservewiel Het reservewiel kan afhankelijk vande uitvoering en de landelijke bepa‐
lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt.
Het reservewiel heeft een stalen velg.
Is het gemonteerde reservewiel klei‐
ner dan de andere wielen of wordt het gebruik in combinatie met winterban‐
den, dan kunnen de rijeigenschappen
negatief worden beïnvloed. Defecte
band zo spoedig mogelijk laten ver‐
vangen.
Page 192 of 225
190Verzorging van de auto
Het reservewiel zit achter onder de
bodem van de auto.
1. Opbergvak voor boordgereed‐ schap in de bagageruimte openen
3 178.
2. Zeskantbout in het opbergvak met
de wielsleutel helemaal los‐
draaien.
3. Reservewielhouder optillen.
4. Haak losmaken en reservewiel la‐
ten zakken.5. Veiligheidskabel losmaken.
6. Houder volledig laten zakken en reservewiel verwijderen.
7. Wiel verwisselen.
8. Het vervangen wiel met buiten‐ kant omhoog in reservewielhou‐
der plaatsen. Alleen wielen tot
maximaal 16 inch kunnen worden
geplaatst.9. Reservewiel optillen, veiligheids‐ kabel inhaken.
10. Reservewielhouder omhoogdu‐ wen en in de haak vastmaken. De
geopende zijde van de haak moet hierbij naar de voorkant van de
auto wijzen.