Page 145 of 225

Rijden en bediening143
Storing9Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handrem altijd zonder indrukken van
de ontgrendelknop stevig aantrek‐
ken, op op- of aflopende hellingen al‐ tijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets oplichten, de ont‐
grendelingsknop indrukken en de
hendel helemaal omlaagzetten.
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal be‐
dienen.
Controlelamp R 3 91.
Remassistent Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐ minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Hellingrem
Dit systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden in‐
geschakeld. De remmen lossen auto‐
matisch van zodra het voertuig begint
te versnellen.
Page 146 of 225

144Rijden en bedieningRijregelsystemenElektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronische stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) verbetert indien
nodig de rijstabiliteit ongeacht de
staat van het wegdek of de grip van
de banden. Het voorkomt ook dat de
aangedreven wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
Het ESP® Plus
is gebruiksklaar zodra
controlelamp v dooft.
Wanneer ESP® Plus
ingrijpt, gaat v
knipperen.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp v 3 92.
Uitschakelen
Het ESP® Plus
kan in de Sport-modus
worden uitgeschakeld om sportief te rijden:
Toets SPORT ca. 4 seconden lang
ingedrukt houden. Controlelamp v
brandt. Bovendien verschijnt ESPoff
op het servicedisplay.9 Waarschuwing
Als bij het gebruik van banden met
noodloopeigenschappen een van
deze banden zijn spanning ver‐
liest, het ESP® Plus
niet uitschake‐
len.
Het ESP® Plus
kan opnieuw worden in‐
geschakeld door toets SPORT in te
drukken. Bovendien verschijnt
ESPon op het servicedisplay. Ook
wordt het ESP® Plus
weer geactiveerd
als het contact opnieuw wordt inge‐
schakeld.
Sport-modus 3 145.
Page 147 of 225

Rijden en bediening145Interactief rijsysteem (IDS)Het interactieve rijsysteem (IDS Plus
)
combineert het elektronische stabili‐
teitsprogramma (ESP® Plus
) met het
antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische dempingsregeling
(CDC) voor een verbeterde rijdyna‐ miek en verhoogde veiligheid.
SPORT-modus Demping en besturing worden direc‐
ter en leveren een betere wegligging
op. De motor reageert sneller op be‐
wegingen van het gaspedaal.
Bij een automatische versnellingsbak
wordt ook sneller geschakeld.
Controlelamp IDSPlus
3 93.Inschakelen
Toets SPORT indrukken.
Controlelamp 1 3 92.
Inschakelen in het winterprogramma
niet mogelijk.
Uitschakelen
Toets SPORT kort indrukken. Bij het
inschakelen van de ontsteking of van het winterprogramma wordt de Sport-
modus uitgeschakeld.
Elektronische
dempingsregeling De elektronische dempingsregeling
(CDC) stemt de demping van de ver‐
schillende schokdempers af op de
heersende rijomstandigheden en de
staat van het wegdek.
Bij ingeschakelde Sport-modus wordt
de dempingsregeling afgestemd op
een sportieve rijstijl.
Controlelamp IDS+ 3 93.
Automatische
niveauregeling
Page 148 of 225

146Rijden en bediening
Het niveau van de achterkant van de
auto wordt tijdens het rijden afhanke‐
lijk van de belading automatisch aan‐ gepast. De veerweg en de bodemvrij‐
heid worden verhoogd waardoor het
rijgedrag wordt verbeterd.
De automatische niveauregeling
vindt plaats nadat de auto een be‐
paalde afstand heeft afgelegd en is
afhankelijk van de belading van de
auto en de staat van het wegdek.
Bij een storing de auto niet maximaal
beladen. Oorzaak van de storing on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal werd
bediend.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Bij de automatische versnellingsbak
en de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak de cruisecontrol alleen in de
automatische modus inschakelen.
Controlelamp m 3 95.
Inschakelen
Toets m aantippen: de actuele snel‐
heid wordt opgeslagen en aangehou‐
den.
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De snelheid wordt opgeslagen totdat
het contact wordt uitgeschakeld.
Om bij een snelheid boven 30 km/u
de opgeslagen snelheid te hervatten,
toets g aantippen.
Versnellen Bij ingeschakelde cruisecontrol toets
m indrukken of meermaals aantip‐
pen: de snelheid wordt traploos of in
kleine stapjes verhoogd.
Na het loslaten van toets m wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐
gehouden.
Page 149 of 225
Rijden en bediening147
VertragenBij ingeschakelde cruisecontrol toets
g indrukken of meermaals aantippen:
snelheid wordt traploos of in kleine
stapjes verlaagd.
Na het loslaten van toets g wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐ gehouden.
Uitschakelen
Toets § aantippen: cruisecontrol
wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is minder dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ als het koppelingspedaal wordt be‐
diend,
■ keuzehendel in stand N.Obstakeldetectiesyste‐
men
ParkeerhulpDe parkeerhulp vereenvoudigt het in‐ parkeren door de afstand tussen de
auto en eventuele obstakels te me‐
ten. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel voor-
als achterbumper.
Controlelamp r 3 92.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Page 150 of 225

148Rijden en bediening
Het systeem wordt automatisch ge‐activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Het systeem kan ook worden inge‐
schakeld bij lage snelheden door
toets r in te drukken.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Isde afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Toets r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
Het systeem wordt automatisch uit‐
geschakeld wanneer de auto een be‐ paalde snelheid overschrijdt.
Trekhaak
Het systeem neemt automatisch een
af fabriek gemonteerde trekhaak
waar.
Bij het rijden met een aanhanger wor‐ den de achterste parkeersensorengedeactiveerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 208. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 151 of 225

Rijden en bediening149Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
die voldoen aan EN 590.
In landen buiten de Europese Unie
Euro-Diesel gebruiken met een zwa‐
velconcentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Brandstof voor het rijden
op aardgas Aardgas met een methaangehalte
van ca. 78–99 % gebruiken. L-gas
(Low) bevat ca. 78–87 % en H-gas
(High) bevat ca. 87–99 %. Er kan ook
biogas met hetzelfde methaange‐
halte worden gebruikt mits het che‐
misch geraffineerd en ontzwaveld
werd.
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Geen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Tanken
Page 152 of 225

150Rijden en bediening9Gevaar
Vóór het tanken motor en hulpver‐
warmingen met verbrandingska‐
mers (herkenbaar aan de sticker op de tankklep) afzetten. Mobiele
telefoons uitschakelen.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐
ligheidsvoorschriften van het tank‐ station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Vermijd open vuur of vonkvorming.
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een
werkplaats laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Trek bij de uitsparing aan de klep en
open deze.
Draai de dop langzaam naar links om hem te openen.
Bij het tanken de tankdop in de steunop de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Nadat deze automatisch is afgesla‐
gen, kunnen er nog max. twee doses
worden toegevoegd.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop naar rechts tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Aardgas tanken