Page 17 of 290

16WEGWIJS IN UW AUTO
Brandstofreserve (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog on-
geveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een
storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot het Lancia Ser-
vicenetwerk om het systeem te laten controleren.
K
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de
verkeerssituatie en de weersomstandigheden en u
dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te
houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend
DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken van het regene-
ratieproces kan echter een vroegtijdige verslechtering van de
motoroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te raden
altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor
uitzet en de hierboven beschreven aanwijzingen op te volgen.
Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te
voltooien bij een stilstaande auto.teem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie
toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en
het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandig-
heden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje
wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het
systeem in het geheugen opgeslagen.
Alleen voor benzinemotoren
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de
katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zo-
dat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knip-
pert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandig-
heden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw
gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Storing EOBD-systeem/Inspuitsysteem
(geel)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleu-
tel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan
werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje constant
brandt, dan duidt dit op een storing in het ontstekings-/inspuitsys-
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het
lampjeUgaat niet branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt bij
enkele uitvoeringen ook een melding op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De
werking van het lampje Ukan met speciale apparatuur
door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Page 18 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO17
1
Storing ESP 2-systeem (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het
rijden blijft branden en het lampje in de ASR-knop gaat bran-
den, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk. Op enkele uit-
voeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. Als
het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP 2-systeem in werking is getreden.
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje
ábranden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven
dat het systeem gereset moet worden.
Voer de volgende initialisatieprocedure uit om het lampje te la-
ten doven:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
❍draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje
ániet dooft, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
á
Storing Hill Holder (geel)
Als het lampje
ágaat branden, dan is er een sto-
ring in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat ge-
val zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen gaat het symbool
*bran-
den.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
á
*
Voorgloeibougies
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloei-
bougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer
kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-
installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenet-
werk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
m
Page 19 of 290

18WEGWIJS IN UW AUTO
Water in dieselfilter (Multijet-uitvoeringen)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfil-
ter zit. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
c
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsys-
teem ernstig beschadigen en de motor kan onregel-
matig gaan draaien. Als het lampje
cgaat bran-
den (er verschijnt ook een melding op het display), wendt u
dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk om het
water te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken
gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het
tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat
geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als het sys-
teem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsy-
steem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het
ABS.
Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
>
Storing Lancia Code (geel)
Als het lampje (of het symbool op het display), met
de contactsleutel in stand MAR, constant gaat
branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie
“Lancia Code-systeem”).
Als bij een draaiende motor het lampje
Y(of het symbool op
het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door
het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code-systeem”).
Wendt u tot het Lancia servicenetwerk om alle sleutels in het ge-
heugen te laten opslaan.
Storing diefstalalarm
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden, dan
is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Inbraakpoging
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een inbraakpoging is geconstateerd. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Y
Page 20 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO19
1
Te lage bandenspanning
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampj branden. Na enkele seconden moet het lampje (of
het symbool) doven. Het lampje (geel) of het symbool op het dis-
play (rood) gaat branden als de spanning van een of meer banden
onder een bepaalde drempelwaarde komt. Op deze manier waar-
schuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeglo-
pen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke band (zie de
paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte ban-
den omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden ge-
bracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd hef-
tige stuurbewegingen. Vervang onmiddellijk het wiel door het
noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) of repa-
reer de band met de daarvoor bestemde kit (zie de paragraaf
“Wiel verwisselen” in hoofdstuk “4”) en wendt u zo snel moge-
lijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Controle bandenspanning
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het
display) gaat branden om een te zachte band aan te geven (zie
de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
n
Als er twee of meer banden te zacht zijn, dan wordt achtereen-
volgens iedere band apart aangegeven. In dit geval raden wij u
aan om zo snel mogelijk de juiste bandenspanning te herstellen
(zie de paragraaf “Bandenspanning in koude toestand” in hoofd-
stuk “6”).
Bandenspanning niet aangepast aan snelheid
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Wanneer constant harder dan 160 km/h wordt gereden, moet de
bandenspanning verhoogd worden overeenkomstig de waarde
die aangegeven staat in de paragraaf “Bandenspanning” in
hoofdstuk “6”.
Als het TPMS-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
signaleert dat de spanning van een of meer banden niet is aan-
gepast aan de snelheid van de auto, gaat het lampje of het sym-
bool branden (op het display verschijnt ook een melding) (zie
de paragraaf “Te lage bandenspanning” in dit hoofdstuk) en
blijft branden, totdat de snelheid van de auto weer onder de
drempelwaarde komt (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit
hoofdstuk).
BELANGRIJK Verlaag in dat geval onmiddellijk de snelheid,
omdat door te warme banden de prestaties en de levensduur van
de banden in gevaar kunnen worden gebracht, en zelfs, in een
beperkt aantal gevallen, tot een klapband kunnen leiden.
Page 21 of 290

20WEGWIJS IN UW AUTO
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen
het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door middel van een
melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing
het systeem niet meer ontregelt.
Storing buitenverlichting (geel)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden bij een storing in de volgende verlichting:
❍buitenverlichting;
❍remlichten (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
❍mistachterlichten;
❍richtingaanwijzers;
❍kentekenplaatverlichting;
❍dagverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lam-
pen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onder-
breking in de elektrische verbinding.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
W
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten wor-
den ingeschakeld.
4
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor wor-
den ingeschakeld.
5
Richtingaanwijzers
(groen-knipperend)
De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzer-
hendel omlaag of omhoog wordt gezet of als de
drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten
wordt ingedrukt.
F
D
Dagverlichting/dimlicht (groen)
Het lampje gaat branden als de dagverlichting of het
dimlicht wordt ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie “Fol-
low me home”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
Page 22 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO21
1
Grootlicht (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt in-
geschakeld.
1
Cruise-control (snelheidsregelaar) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Ü
DISPLAY
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel of een in-
stelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige in-
formatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor
de gewenste gegevens.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Uitvoeringen zonder Start&Stop fig. 4
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Datum
B. Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging Dual-
drive
C. Informatie over Sport-functie (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten)
D. Tijd
E. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F. Melding kans op gladheid
G. Buitentemperatuur
H. Afstand tot de volgende servicebeurt
I. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is
ingeschakeld)
fig. 4
L0E1000g
Page 23 of 290
22WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoeringen met Start&Stop fig. 4a
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A Datum
B Gear Shift Indicator (schakeladvies) (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
C Weergave Start&Stop-functie
D TijdE Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F Buitentemperatuur
G Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is inge-
schakeld)
H Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging Du-
aldrive
fig. 4a
L0E1032g
Page 24 of 290
WEGWIJS IN UW AUTO23
1
E. Weergave status van de auto (bijv. geopende portieren of kans
op gladheid enz.)/Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)/Gear Shift Indicator (schakeladvies)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
F. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is inge-
schakeld)
G. Buitentemperatuur
Als op enkele uitvoeringen de menuoptie “Info motor” wordt ge-
selecteerd, dan wordt, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid, op het display de turbodruk weergegeven fig. 6.
fig. 6
L0E0004mfig. 5L0E1033g
BEGINSCHERM INSTELBAAR
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 5
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Tijd
B. Datum
C. Informatie over Sport-functie (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten)
D. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)