Page 177 of 290

176STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspe-
daal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de
gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat, afhankelijk
van de uitvoering, op een plaatje onder de pook of op de knop
van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e
versnelling moet de pook naar
rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schake-
len van de 6e
naar de 5e
versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto
worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een
geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voor-
dat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.
fig. 2
L0E0073m
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de
schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de
pook naar links en vervolgens naar voren worden verplaatst.
Bij de uitvoering 1.6 Multijet: om de achteruit R vanuit de vrij-
stand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop om-
hoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens
naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend voor
het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet nooit - zelfs
niet licht - op het koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voor
bepaalde markten kan de regelelektronica van het koppelings-
pedaal een foutief gebruik door de bestuurder beschouwen als
een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom
mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan
verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dub-
belgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan
worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-
knop rusten omdat door de uitgeoefende druk,
ook als deze licht is, de interne onderdelen van
de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
Page 178 of 290

STARTEN EN RIJDEN177
3
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofver-
bruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen, zowel CO
2als andere schadelijke stoffen (stikstof-
oxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zo-
veel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles
en afstellingen die in het “Geprogrammeerd Onderhoudssche-
ma” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van
de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben gro-
te invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox
enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen
de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel
stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het
brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik
wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de func-
ties van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoi-
res kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
Page 179 of 290

178STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met sta-
tionair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, ter-
wijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen
te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste ver-
snelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snel-
le acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt
de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snel-
heid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet
de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het
brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),
maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwe-
gend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich
veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aan-
zienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
Page 180 of 290

STARTEN EN RIJDEN179
3
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de au-
to uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type
en een adequate elektrische installatie. De montage van de trek-
haak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door
het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook
de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voor-
komen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er
zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet
u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft
op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclu-
sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto's met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsy-
steem van de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
Page 181 of 290

180STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maxi-
mum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de au-
to (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de
auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschu-
wingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig
de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen
en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag niet
sneller worden gereden dan 160 km/h; echter de
lokaal geldende wettelijke snelheidsbeperkingen
moeten altijd worden gerespecteerd.
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de stan-
daard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band het meest
geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het type
winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld in de pa-
ragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De specifieke eigenschap-
pen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte
minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de pres-
taties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange af-
standen op de snelweg worden gereden, minder dan die van de
standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winter-
banden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Page 182 of 290

STARTEN EN RIJDEN181
3
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen
gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd,
om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voor-
schriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd
worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het
noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op
de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop
u sneeuwkettingen kunt monteren.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto langer dan een maand
niet wordt gebruikt:
❍zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde
ruimte;
❍schakel een versnelling in;
❍zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
❍maak de minklem los van de accupool (zie voor de uitvoe-
ringen met Start&Stop-systeem de informatie in de para-
graaf “Start&Stop-systeem” in het hoofdstuk “1”);
❍maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❍reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daar-
voor geschikte middelen;
❍smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruit-
wisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍zet de ruiten een klein stukje open;
❍dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof
hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op
de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voor-
geschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍tap het koelsysteem van de motor niet af.
Page 183 of 290
182STARTEN EN RIJDEN
bewust onbedrukt gehouden pagina
Page 184 of 290

4
NOODGEVALLEN183
Motor starten .................................................................................... 184
Fix&Go Automatic snelle bandenreparatieset ................................... 186
Wiel verwisselen ............................................................................... 193
Gloeilamp vervangen ........................................................................ 200
Gloeilamp buitenverlichting vervangen ............................................. 204
Gloeilamp interieurverlichting vervangen ......................................... 209
Zekeringen vervangen ...................................................................... 213
Accu opladen .................................................................................... 220
Opkrikken van de auto ..................................................................... 221
Slepen van de auto ........................................................................... 221 In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding
vermeld staat. U kunt ook de site www.lancia.com
raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Lancia Servicenetwerk.