Page 129 of 290

128WEGWIJS IN UW AUTO
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het lampje
èop het instrumentenpaneel. Op het multifunctio-
nele display verschijnt ook de bijbehorende melding.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de
aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de
sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen;
gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren
moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-
reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❍Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels
op of onder het sensorsysteem bevinden.
❍Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden on-
der bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesig-
naleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf bescha-
digd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een ver-
mindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid op
de sensor van: ijs, sneeuw, modder, meerdere laklagen.
❍De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-sto-
ring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en
hagel.
Page 130 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO129
1
❍De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/zijn
door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vracht-
wagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid be-
vinden.
❍De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïn-
vloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld
als de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van
schokdempers, wielophanging) of door de banden te verwis-
selen, de auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassin-
gen waardoor de auto verlaagd wordt.De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto
parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinde-
ren) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De par-
keersensoren moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tij-
dens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd
volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeu-
vres met lage snelheid worden uitgevoerd.
Page 131 of 290

130WEGWIJS IN UW AUTO
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoorde-
lijk voor parkeermanoeuvres. Bij het inparkeren
dient hij zich er altijd van te vergewissen dat
zich op de vrije parkeerplek geen personen of dieren
bevinden.
De parkeersensoren vormen een hulpmiddel voor
de bestuurder. Deze dient echter zelf altijd goed te
blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke par-
keermanoeuvres, ook al worden die met lage snelheid
worden uitgevoerd. Het Magic Parking-systeem regelt
op GEEN ENKELE manier de snelheid van de auto tij-
dens het inparkeren: de bestuurder moet door gasgeven
en remmen zelf de snelheid regelen.
MAGIC PARKING (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Magic Parking-systeem attendeert de bestuurder erop wan-
neer parallel aan de rijbaan een parkeerplek wordt gevonden die
groot genoeg is voor auto; bij het inparkeren neemt het systeem
vervolgens de besturing van de auto over.Ter ondersteuning ontvangt de bestuurder tijdens het inparkeren
informatie van de parkeersensoren (4 achter en 4 voor) die de af-
stand aangeven tot eventuele obstakels voor of achter de auto.
Bij het zoeken van een geschikte parkeerplek zijn de sensoren
voor en achter niet actief: ze worden automatisch geactiveerd
bij het inschakelen van de achteruit.
Page 132 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO131
1
SENSOREN
Voor het zoeken van een parkeerplek maakt het systeem gebruik
van sensoren aan de zijkant (zie fig. 81).
Deze sensoren worden automatisch geactiveerd bij een snelheid
lager dan circa 30 km/h. Wanneer de auto vervolgens een plek
passeert die geschikt wordt bevonden om te parkeren, kan de
bestuurder de functie activeren met de daarvoor bestemde knop,
waarna op het instrumentenpaneel de instructies voor het in-
parkeren worden weergegeven. Zolang de bestuurder de func-
tie niet met de daarvoor bestemde knop heeft geactiveerd, wordt
er geen informatie op het instrumentenpaneel weergegeven.WERKING
De parkeerhulpfunctie kan alleen worden ingeschakeld als het
instrumentenpaneel is geactiveerd en de snelheid lager is dan cir-
ca 30 km/h. De inparkeerprocedure kan worden onderverdeeld
in de volgende fasen:
❍Inschakeling: door de knop fig. 82 in te drukken wordt be-
gonnen met het zoeken van een geschikte plek.
❍Zoeken: met behulp van de sensoren aan de zijkant, zoekt
het systeem continu naar een vrije parkeerplek die groot genoeg
is voor de auto. De bestuurder kan met de richtingaanwijzer-
schakelaar aangeven aan welke kant van de weg hij wil parkeren
(indien het systeem geen informatie van de richtingaanwijzer-
schakelaar krijgt of als de waarschuwingsknipperlichten zijn in-
geschakeld, zoekt het systeem aan de passagierszijde).
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat het
ZOEKEN automatisch wordt beëindigd wanneer er na 10 mi-
nuten nog geen geschikte parkeerplek is gevonden.
fig. 81
L0E0240mfig. 82L0E0241m
Page 133 of 290

132WEGWIJS IN UW AUTO
❍Herkenning: als het systeem een vrije parkeerplek herkent
die groot genoeg is voor de auto, attendeert het de bestuurder
hierop en geeft het aanwijzingen over wat de bestuurder moet
doen om het inparkeren te starten.
❍Inparkeren: de bestuurder krijgt het verzoek de achteruit
in te schakelen, het stuurwiel los te laten en het gaspedaal, rem-
pedaal en koppelingspedaal (bij auto's met een handgescha-
kelde versnellingsbak) of het gaspedaal en rempedaal (bij auto's
met een automatische versnellingsbak) te bedienen. Het systeem
neemt de besturing over om de auto achteruit in te parkeren.
Met het ononderbroken geluidssignaal van de zoemer van de par-
keersensoren achter wordt (indien nodig) aangegeven dat het
achteruitrijden moet worden beëindigd.
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat de
fase van het INPARKEREN wordt beëindigd wanneer de par-
keermanoeuvre na 3 minuten nog niet is voltooid.❍Beëindiging: Als de parkeerplek groot genoeg is, vindt het
inparkeren in één enkele manoeuvre plaats en hoeft de be-
stuurder verder niets meer te doen om de auto recht te zetten.
Wanneer één of meer keer steken nodig is om de auto recht te
zetten, geeft het systeem de besturing terug aan de bestuurder
die de auto dan verder handmatig moet inparkeren.
BELANGRIJK Wanneer het achteruit inparkeren voltooid is,
wordt het systeem gedeactiveerd en het stuur automatisch in
de rechtuitstand gezet; de bestuurder moet zelf de manoeuvre
handmatig afsluiten.
Het parkeerhulpsysteem maakt gebruik van de
volgende componenten:
❍parkeersensoren voor en achter;
❍sensoren aan de zijkant;
❍stuurinrichting;
❍wielen en remsysteem;
❍instrumentenpaneel.
Een defect of storing aan een van deze componen-
ten/systemen kan tot gevolg hebben dat het Magic Par-
king-systeem niet meer naar behoren functioneert.
Page 134 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO133
1
BESCHRIJVING INPARKEERFASEN
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door knop fig. 82 in te druk-
ken. Zodra deze knop wordt ingedrukt wordt de fase van het
zoeken geactiveerd. Als het lampje op de knop brandt, is het sys-
teem ingeschakeld. Het systeem neemt ook als het is uitgescha-
keld parkeerplekken waar, zodat het onmiddellijk na het pas-
seren van een geschikt geachte parkeerplek nog kan worden in-
geschakeld. Als het systeem deze parkeerplek inderdaad heeft
waargenomen, wordt de fase van het zoeken overgeslagen en
geeft het systeem de bestuurder aanwijzingen voor de uit te voe-
ren manoeuvres.Een parkeerplek zoeken
Tijdens de fase van het zoeken fig. 83 moet de auto de rijbaan
volgen met een snelheid van ten hoogste circa 30 km/h en een af-
stand tot de geparkeerde auto's van ongeveer 50 tot 130 cm. Een
parkeerplek wordt geschikt bevonden als deze circa 130 cm lan-
ger is dan de lengte van de auto.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten parkeer-
plekken:
❍parkeerplekken die circa 160 cm langer zijn de auto:in-
parkeren is mogelijk in één manoeuvre;
fig. 83
L0E1015g
Page 135 of 290

134WEGWIJS IN UW AUTO
❍parkeerplekken die circa 130 cm langer zijn de auto:voor
inparkeren is een aantal manoeuvres nodig waarbij het systeem
alleen bij de eerste de besturing overneemt (de daaropvolgende
manoeuvres moeten geheel door de bestuurder zelf worden ver-
richt).
Voor de kant van de weg waar naar een parkeerplek moet wor-
den gezocht en moet worden ingeparkeerd, kan de bestuurder:
1)
DKiezen voor zoeken en inparkeren aan passagierszijde met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de middelste stand;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde;
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagiers-
zijde.
2)
FKiezen voor zoeken en inparkeren aan bestuurderszijde
met:
❍de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuur-
derszijde;
❍de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de rich-
tingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuurderszijde.
Het systeem informeert de bestuurder over de kant waar wordt
gezocht en de uit te voeren manoeuvre door middel van mel-
dingen op het display van het instrumentenpaneel en de sym-
bolen (
FenD) voor de linker- en rechterkant. Het zoeken vindt echter hoe dan ook aan beide kanten plaats,
zodat onmiddellijk na het passeren van een geschikt geachte par-
keerplek nog met de richtingaanwijzerschakelaar een specifie-
ke kant kan worden gekozen.
Tijdens de fase van het zoeken mag de snelheid niet hoger zijn
dan circa 30 km/h. Wanneer de snelheid hoger wordt dan circa
25 km/h wordt de bestuurder gewaarschuwd vaart te minderen
en zodra de snelheid hoger wordt dan circa 30 km/h wordt het
systeem uitgeschakeld. In dat geval moet het systeem opnieuw
worden geactiveerd door het indrukken van knop A-fig. 82.
Als de functie “Rijbaanwisseling” (zie de paragraaf “Buiten-
verlichting”) is ingeschakeld, vindt het zoeken van een par-
keerplek altijd aan passagierszijde plaats.
Wanneer tijdens de fase van het zoeken naar een parkeerplek de
parkeersensoren (zie hoofdstuk “Parkeersensoren voor en ach-
ter”) worden ingeschakeld, wordt de Magic Parking-functie van
het systeem uitgeschakeld.
Bij het zoeken naar een parkeerplek en het uit-
voeren van de parkeermanoeuvre dienen te allen
tijde de verkeersregels in acht te worden genomen.
Page 136 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO135
1
Herkenning van een parkeerplek fig. 84
Als het systeem een geschikte parkeerplek vindt tussen twee ge-
parkeerde auto's of eventuele andere objecten met een groot zij-
oppervlak (bijvoorbeeld vuilcontainers), geeft het een signaal dat
er een parkeerplek is gevonden en kan de auto worden ingepar-
keerd. Wanneer de auto al in een goede positie staat om met in-
parkeren te beginnen, verzoekt het systeem de bestuurder de ach-
teruit in te schakelen. In andere gevallen wordt de bestuurder ver-
zocht nog iets verder te rijden.Na het verzoek de achteruit in te schakelen moet de bestuurder
de auto stilzetten en de achteruit inschakelen om zo aan te ge-
ven dat hij met inparkeren wil beginnen. Wanneer de bestuur-
der daarentegen in de ingeschakelde versnelling verder rijdt, houdt
het systeem na circa 10 meter geen rekening meer met de ge-
vonden parkeerplek en begint het met zoeken naar een nieuwe
vrije plek.
Manoeuvre
De bestuurder regelt de snelheid van de auto met het gaspedaal,
rempedaal en koppelingspedaal (alleen bij uitvoeringen met hand-
geschakelde versnellingsbak), terwijl het systeem de besturing
overneemt om de auto zo goed mogelijk op de gevonden plek in
te parkeren.
Tijdens het inparkeren kan worden gebruikgemaakt van de in-
formatie van de parkeersensoren (bij het achteruit rijden wordt
aanbevolen door te rijden tot de sensoren achter een ononder-
broken signaal geven). Het blijft daarbij echter altijd belangrijk
de omgeving in de gaten te houden.
Tijdens de manoeuvre kan de auto worden stilgezet en kan de
achteruit, mits de auto blijft stilstaan, voor korte tijd worden uit-
geschakeld (bijvoorbeeld om een voetganger de betreffende par-
keerplek te laten oversteken).
Tijdens de fase van het inparkeren moet de snelheid lager zijn
dan circa 7 km/h, anders wordt de manoeuvre afgebroken.
fig. 84
L0E1016g