Page 129 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
14ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
!
C120A01FC-AXT (Indien gemonteerd)
Het antiblokkersysteem (ABS) is ontworpen om, tijdens plotselingremmen of bij gevaarlijke wegomstandigheden, het blokkeren van een wiel te voorkomen.Een regeleenheid registreert de snelheid van het wiel en controleert de druk naar iedere rem. Op deze wijze zal, in eennoodsituatie of bij een glad wegdek het antiblokkeersysteem de controle over het voertuig tijdens het remmenverbeteren. N.B.:
o Er kan een klik-geluid in de
motorruimte worden gehoord als de auto begint te bewegen, nadat de motor is gestart. Dit is normaal en geeft aan dat het antiblokkeersysteem(elektronische stabiliteitsregeling)op de juiste wijze werkt. WAARSCHUWING:
Het ABS(ESP) voorkomt geenongelukken als gevolg van onjuisten gevaarlijk rijgedrag. Zelfs al is de beheersing van de auto tijdens noodremmingen verbeterd, tochmoet altijd een veilige afstand worden aangehouden. Onder extreme wegomstandigheden moet desnelheid altijd worden verminderd. Onder de volgende omstandigheden kan de remweg voor auto's met ABSzelfs langer zijn dan voor auto's zonder ABS (ESP).
o Als de auto naast de weg raakt, moet niet scherp worden teruggestuurd, maar moet de snelheid worden verminderd voordat wordt geprobeerd om deauto weer op de weg terug te krijgen.
o Nooit de geldende snelheidslimiet overschrijden.
o Veel gas geven als de auto is vastgereden, bijv. in modder ofsneeuw, etc, kan ernstige schade aan de eindaandrijvingveroorzaken. Laat de auto zo nodig vrij trekken.
o Veel gas geven als de auto is vastgereden, bijv. in modder of sneeuw, etc, kan ernstige schade aan de eindaandrijving veroorzaken. Laat de auto zo nodigvrij trekken. o Indien het antiblokkeersysteem
in werking treedt, kan in hetrempedaal een lichte reactie gevoeld worden, tijdens het remmen. Ook is een klikkend geluid in het motorcompartiment onder het rijden waarneembaar. Dit zijnnormale verschijnselen ten teken dat uw antiblokkeersysteem goed functioneert.
Page 130 of 232

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
15
!
o Op wegen met een ruwe wegdek of
als ze zijn bedekt met grind of sneeuw.
o Bij het rijden met sneeuwkettingen.
o Op wegen waar kuilen in het wegdek zijn of waar de hoogte vanhet wegdek ongelijk is.
Op deze wegen moet metverminderde snelheid worden gereden. De veiligheids- voorzieningen van een auto metABS(ESP) mogen niet worden uitgeprobeerd bij hoge snelheid of in bochten. Hierdoor kan deveiligheid van uzelf of van anderen in gevaar komen. C300A01O-GXT
(Indien gemonteerd) Op een glad wegdek voorkomt het aandrijfregelsysteem (TCS = traction control system) dat de aangedreven wielen doorslippen waardoor de gripvan de wielen wordt verbeterd. Het systeem zorgt ook voor een verbeterde aandrijfkracht en stuureigenschappenbij het acelereren in bochten. SLIP Control Voorkomt het doorslippen van de aangedreven wielen bij het wegrijden en het rijden door bochten op glad wegdek,zodat wordt voorkomen dat de aandrijfkracht van de voorwielen niet wordt overgebracht. Tips voor het rijden Het TCS-systeem bedient de remmen niet. Zorg er altijd voor dat met gematigdesnelheid in bochten wordt gereden. LET OP:
Als de TCS-controlelamp knippert isde SLIP-functie geactiveerd. Dit betekent dat op glad wegdek wordt gereden of dat extreem wordtgeaccelereerd. Neem in dit geval gas terug en rijd met gematigde snelheid.
WAARSCHUWING:
De aandrijfregeling is slechts eenhulpmiddel; alle voorzorgsmaatregelen moeten inacht worden genomen bij het rijden onder extreme weersomstandigheden en gladwegdek.!
REM-/AANDRIJFREGEL- SYSTEEM (BTCS)
Page 131 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
16
C300D02O-GXT Controle en waarschuwing De controlelamp moet gaan branden met de contactsleutel in de stand "ON"
of "START" en moet doven na drie seconden. Laat het systeem door een Hyundaidealer als de controlelamp niet gaat branden. Als er een storing in het systeem wordt geregistreerd, gaat de TCS- waarschuwingslamp branden.Als de TCS-waarschuwingslamp gaat branden, moet de auto op een veilige plek worden geparkeerd en de motorworden afgezet. Start de motor vervolgens opnieuw en controleer of de lamp dooft. Raadpleeg een Hyundai dealer als de lamp blijft branden na het starten van demotor. N.B: Als de TCS-waarschuwingslamp gaat branden, wordt het aandrijfregelsysteem uit veiligheidsoverwegingen uitgesch-akeld.
C300B01O-GXT TCS ON Mode In de TCS ON mode brandt de controlelamp in het instrumentenpaneelniet. N.B:
1) Zet de motor af. Na het opnieuw
starten van de motor is het TCS- systeem ingeschakeld.
2) Als de aandrijfregeling correct
werkt, is een lichte pulsering in deauto voelbaar. Dit wordt veroorzaakt door de remregelingen is normaal.
3) Als de motor gestart is, is een
klikkend geluid hoorbaar in demotorruimte; dit wordt veroorzaakt door de controle van het aandrijfregelsysteem.
4) Bij het rijden uit modder of verse sneeuw kan het voorkomen dathet motortoerental niet toeneemtwanneer het gaspedaal wordt ingedrukt.
C310A01FC
ELEKTRONISCHE STABILITEITSREGELING (ESP)
C310A01JM-AXT (Indien gemonteerd) De elektronische stabiliteitsregeling
(ESP: Electronic Stability Program) dient voor het stabiel houden van de auto in bochten. Het ESP controleertwaar u heen stuurt en waar de auto in werkelijkheid heengaat.
ESP bedient de remmen van de
afzonderlijke wielen en regelt het motormanagementsysteem, zodat deauto stabiel blijft.
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESP) is een elektronisch systeemdat de bestuurder helpt bij het onder controle houden van de auto onder kritische omstandigheden.
Page 132 of 232

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
17
!
!
Het is geen vervanging voor een veilige rijstijl. Factoren zoals snelheid,de conditie van de weg en de manier waarop de bestuurder de auto bestuurt, zijn van invloed op de mate waarinhet ESP kan voorkomen dat de controle wordt verloren. Het blijft uw verantwoordelijkheid om met redelijkesnelheden te rijden en bochten te nemen en een ruime veiligheidsmarge in acht te nemen.
LET OP:
Als wordt gereden met een afwijkende velg- of bandenmaat is het mogelijk dat het ESP niet juistwerkt. Als banden worden vervangen, zorg er dan voor dat deze dezelfde maat hebben als deoude banden. WAARSCHUWING:
De elektronische stabiliteitsregeling
is alleen een hulpmiddel; allenormale voorzorgsmaatregelen bij het rijden in slecht weer of op een wegdek met weinig grip moeten inacht worden genomen. C310B01JM-AXT ESP AAN/UIT Als het ESP actief is, dan knippert de
ESP-lamp in het instrumentenpaneel. Als de regeling wordt uitgeschakeld
m.b.v. de ESP-schakelaar, dan gaat de ESP-OFF-lamp continu branden. Als het ESP is uitgeschakeld, dankan de stabiliteitsregeling niet geactiveerd worden. Pas daarom uw rijstijl aan. Druk voor het inschakelenvan de regeling opnieuw de schakelaar in. De ESP-OFF-lamp moet nu doven.
N.B.: Het ESP wordt automatisch weer
ingeschakeld nadat de motor is uitgezet en opnieuw is gestart.
Page 133 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
18
Wanneer de wagen niet normaal remt, zijn de remmen waarschijnlijk nat enzal er meer druk op het rempedaal moeten worden uitgeoefend of trekt de wagen bij het remmen naar éénkant. Druk, om de remmen te drogen, licht op het rempedaal totdat de wagen weer normaal remt. Heeft ditgeen resultaat, zet de wagen dan zo snel mogelijk stil en bel uw Hyundai dealer voor assistentie.
o Plaats de versnellingshandel niet in neutraal als u bergafwaarts rijdt. Ditkan gevaarlijk zijn. Houd altijd eenversnelling ingeschakeld, rem de wagen af en schakel vervolgens naar een lagere versnelling zodat op demotor kan worden afgeremd.
o Laat uw voet niet op het rempedaal
rusten. Dit kan gevaarlijk zijn doordatde remmen hierdoor te heet kunnen worden en niet meer optimaal functioneren.
!
SC140A1-FX
WAARSCHUWING:
Plaats geen voorwerpen op de hoedenplank achter de achterbank.Bij een aanrijding of plotseling afremmen kunnen dergelijke voorwerpen naar voren schuivenwaardoor de wagen wordt beschadigd of inzittenden verwondingen kunnen oplopen.
o Controleer voor het wegrijden of de handrem is vrij gezet en de controlelamp voor de handrem niet brandt.
o Bij het rijden in de regen of door water en nadat de wagen is gewassen,kunnen de remmen nat worden. Natte remmen zijn gevaarlijk! Natte remmenhebben een langere remweg tot gevolg en de wagen kan naar één kant trekken. Rij voorzichtig als uvermoedt dat de remmen nat zijn.
C310D01JM-AXT Controleen waarschuwingslampen De lampen moeten gaan branden als de contactsleutel op "ON" of "START" is gezet. Vervolgens moeten de lampen na drie seconden doven.Laat de auto controleren door eenHyundai dealer als de lampen nietgaan branden of de ESP- of ESP- OFF-lamp niet na 3 seconden uitgaat. Als een storing optreedt tijdens de rit, dan wordt dit aangegeven door eenbrandende ESP-OFF-lamp.Als de ESP-OFF-lamp brandt, parkeeruw auto dan op een veilige plek enzet de motor uit.Start vervolgens de motor opnieuw encontroleer of de ESP-OFF-lamp dooft. Als de lamp blijft branden nadat de motor is gestart, laat dan uw auto door een Hyundai dealer controleren. OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE REMMEN
Page 134 of 232

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
19
o Als u een lekke band krijgt, druk dan licht op het rempedaal. Zodra u voldoende snelheid heeft verminderd en het zonder gevaar mogelijk is, rijd de wagen dan van de weg af en brenghem tot stilstand. Als uw wagen is uitgerust met een automatische transmissie laat hem dan niet"kruipen". Vermijd dit door uw voet op het rempedaal te houden wanneer de wagen tot stilstand is gekomen.
o Wees voorzichtig bij het parkeren op een helling. Trek de handrem aan enplaats de keuzehandel in stand "P"(automatische transmissie) of in de eerste of achteruit versnelling (handgeschakelde versnelling-sbak).Als u de wagen op een helling parkeert, draai dan de voorwielen in een zodanige stand dat de wagenniet kan wegrollen. Leg zonodig blokken voor of achter de wielen. o Een aangetrokken handrem kan
vastvriezen. Deze kans is aanwezig wanneer zich sneeuw of ijs om of bij de achterremmen heeft opgehoopt of als de remmen nat zijn. Als udenkt dat deze kans aanwezig is, zet de wagen dan tijdelijk op de handrem en zet de versnellingshandel inneutraal resp. Bij automatische transmissie in stand "P". Blokkeer de achterwielen zodat de wagen nietkan wegrollen. Zet daarna de handrem vrij.
o Een voertuig met een automatische
versnellingsbak mag nooit met devoet op het gaspedaal tot stilstand gehouden worden op een helling.Gebruik daar altijd de rem of handrem voor.ECONOMISCH RIJDEN
SC150A1-FX Als u onderstaande richtlijnen opvolgt maakt u het meest economischegebruik van uw wagen mogelijk:
o Rijd gelijkmatig. Vermijd snel accelereren. Geef gelijkmatig gas tot de gewenste snelheid is bereikt en houd deze snelheid zoveelmogelijk constant. Vermijd snel accelereren tussen verkeerslichten. Pas uw snelheid aan de rest van hetverkeer aan zodat u niet onnodig hoeft te schakelen. Vermijd zoveel mogelijk druk verkeer. Houd eenveilige afstand tot andere voertuigen zodat u niet onnodig hoeft te remmen. Hierdoor vermindert u tevens slijtageaan het remsysteem.
o Vermijd hoge snelheden. Hoe sneller
u rijdt, hoe meer brandstof wordtverbruikt. Het rijden met gelijkmatige snelheden, vooral op autosnelwegen, is één van de meest effectievemanieren om het brandstofverbruik te verlagen.
Page 135 of 232

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
20
o Laat uw voet niet op het rem-ofkoppelingpedaal rusten. Hierdoor kan het brandstofverbruik toenemen en neemt de slijtage aan deze componenten ook toe. Bovendienkan het remvoeringmateriaal te heet worden waardoor de remmen niet meer optimaal functioneren.
o Houd de bandenspanning op de voorgeschreven waarde. Een te hogeof een te lage bandenspanning heeftonnodige bandenslijtage tot gevolg. Controleer de bandenspanning tenminste éénmaal per maand.
o De wielen moeten goed zijn uitgelijnd. Het raken van stoepranden of het tesnel rijden over een ongelijkmatigwegdek kan tot gevolg hebben dat de wielen niet meer correct zijn uitgelijnd. Dit kan o.a. een snellerebandenslijtage tot gevolg hebben evenals een hoger brandstofverbruik. o Houd uw wagen in een goede conditie.
Onderhoud uw wagen voor een gunstig brandstofverbruik en lagere onderhoudskosten; zie het onderhoudsoverzicht in hoofdstuk 5.Als uw wagen in zware omstandigheden wordt gebruikt, dan is frequenter onderhoud vereist (ziehoofdstuk 5 voor bijzonderheden).
o Houd uw wagen schoon. Voor een
maximale levensduur moet uwHyundai schoon worden gehouden en vrij van corrosieve elementen. Laat geen modder, vuil, ijs etc.aankoeken op de onderzijde van de wagen. Dit extra gewicht kan een verhoogd brandstofverbruik en tevenscorrosie tot gevolg hebben.
o Vervoer geen onnodige bagage. Ex-
tra gewicht heeft een hogerbrandstofverbruik tot gevolg.
o Laat de motor niet langer stationair
draaien dan nodig is. Zet de motor bijlangere wachtperiodes af.
o Het is niet nodig de motor langdurig
warm te laten draaien. Zodra de motorgelijkmatig draait kunt u wegrijden. Bij zeer koud weer is het aan te bevelen de motor een iets langereperiode te laten warm draaien. o Rijd niet met een te laag of een te
hoog motortoerental. Rijdt u telangzaam in een hoge versnelling, dan heeft dit tot gevolg dat de motor te zwaar wordt belast. Schakel tijdigeen lagere versnelling in. Vermijd een te hoog toerental door de aanbevolen schakelsnelheden aante houden.
o Gebruik de airconditioning niet
onnodig. De airconditioning wordtbediend door de motor waardoor bij gebruik van de airconditioning het brandstofverbruik toeneemt.
Page 136 of 232

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
21BOCHTENRIJDEN ONDER WINTERSE OMSTANDIGHEDEN
SC170A1-FX Strenge, winterse omstandigheden hebben een grotere slijtage en andereproblemen tot gevolg. Volg de onderstaande richtlijnen op om de win- ter probleemloos door te komen.
SC160A1-FX Vermijd remmen of schakelen in bochten, vooral op natte wegen. Ditvoorkomt overmatige bandenslijtage.
SC170B1-FX Rijden in sneeuw of op ijs Voor het rijden in diepe sneeuw kan het nodig zijn sneeuwbanden ofsneeuwkettingen te gebruiken. Als sneeuwbanden nodig zijn moet worden gekozen voor dezelfde maat en typeals de originele fabrieksbanden. Als dit advies niet wordt opgevolgd kan dat een nadelige invloed op de veiligheid enhet rijgedrag tot gevolg hebben. Hoge snelheden, snel accelereren, krachtig afremmen en scherpe bochten moetenworden vermeden. Maak tijdens het afremmen zoveel mogelijk gebruik van het remvermogen van de motor.Remmen op sneeuw of ijs heeft tot gevolg dat uw wagen in een slip raakt. Houd voldoende afstand ten opzichtevan uw voorliggers. Druk het rempedaal gelijkmatig in. N.B.: Sneeuwkettingen zijn niet altijd wettelijk toegestaan. Raadpleeg de geldende wettelijke bepalingen voorhet monteren van sneeuwkettingen.