Page 425 of 584
Plaats, om de wieldop te beschermen,
een doek tussen de sleutel en de
wieldop.
3. Draai de wielmoeren iets los (één
slag).
4. Draai het krikgedeelte
Amet de
hand aan totdat de uitsparing in de
kop van de krik in contact komt met
het kriksteunpunt.5. Monteer het verlengstuk van de
krikslinger.
6. Draai de krik vervolgens verder
omhoog totdat het wiel vrij van de
grond is.
7. Verwijder alle wielmoeren en het wiel.
Leg het wiel met de buitenzijde
omhoog op de grond, om krassen op
de velg te voorkomen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
423
7
Bij problemen
Page 426 of 584

WAARSCHUWING!
Vervangen van wiel met een lekke
band
• Raak de wielen of het gedeelte rond
de remmen niet aan direct nadat
met de auto is gereden. Nadat met
de auto is gereden, zijn de wielen en
het gedeelte rond de remmen
mogelijk zeer heet. Wanneer u deze
delen tijdens het verwisselen van
een wiel, enz. met uw handen,
voeten of andere lichaamsdelen
aanraakt, kan dit leiden tot
brandwonden.
• Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregelen kan ertoe
leiden dat de wielmoeren losraken,
waardoor het wiel van de auto af kan
lopen, wat kan leiden tot dodelijk of
ernstig letsel.
– Breng nooit olie of vet aan op de
wielbouten of -moeren. Door het
gebruik van olie of vet worden de
wielmoeren mogelijk te vast
aangedraaid waardoor de bouten
of de velg beschadigd kunnen
raken. Daarnaast kunnen de
wielmoeren loslopen en de wielen
losraken, wat kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig
letsel als gevolg. Verwijder olie of
vet van de wielbouten of
wielmoeren.
– Laat zo spoedig mogelijk na het
vervangen van een wiel de moeren
vastzetten met een aanhaalmoment
van 103 Nm.(10,5 kgm, 76 ftlbf )
vastzetten.
– Plaats een beschadigde wieldop niet
opnieuw, omdat deze tijdens het
rijden los kan raken.
– Gebruik bij het aanbrengen van een
wiel uitsluitend wielmoeren die
speciaal zijn ontworpen voor het
desbetreffende wiel.
– Bij gescheurde of vervormde
bouten, schroefdraad van moeren of
boutgaten van het wiel, dient de
auto te worden gecontroleerd door
WAARSCHUWING!(Vervolg)
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats de wielmoeren met de
schuine kant naar het wiel toe.
Vervangen van een lekke band bij
auto's met een elektrisch bedienbare
achterklep
Schakel het systeem van de elektrisch
bedienbare achterklep uit wanneer u
een band gaat vervangen (→blz. 459).
Als u dit niet doet, kan de achterklep
onbedoeld in werking treden als de
schakelaar elektrisch bedienbare
achterklep per ongeluk wordt
aangeraakt, waardoor lichaamsdelen
bekneld kunnen raken en letsel kan
optreden.
Plaatsen van het reservewiel
1. Verwijder eventueel aanwezige
verontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielmoeren los
lopen, waardoor het wiel los kan
raken.
2. Plaats het wiel en draai elke wielmoer
met de hand ongeveer in dezelfde
mate vast.
Draai bij het vervangen van een wiel
met een stalen velg (inclusief een
compact reservewiel) de wielmoeren
verder tot het tapse gedeelte
A
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
424
Page 427 of 584

aanligt tegen de velgB.
Draai bij het vervangen van een wiel
met een lichtmetalen velg door een
wiel met een stalen velg (inclusief een
compact reservewiel) de wielmoeren
verder tot het tapse gedeelte
Aaanligt tegen de velgB.
Draai bij het vervangen van een wiel
met lichtmetalen velg door een wiel
met een lichtmetalen velg de
wielmoeren tot de sluitringen
Acontact maken met de velgB.
3. Laat de auto zakken.4. Draai iedere moer twee of drie keer
aan in de volgorde die in de afbeelding
is aangeven.
Aanhaalmoment: 103 Nm(10,5 kgm,
76 ftlbf )
5. Berg het wiel met de lekke band, de
krik en het gereedschap op.
Het volwaardige reservewiel
• Het volwaardige reservewiel heeft een
aanduiding “Temporary use only”
(alleen voor tijdelijk gebruik) op de
buitenzijde van het wiel. Gebruik het
volwaardige reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het volwaardige reservewiel.
(→Blz. 452)
Het compacte reservewiel
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
425
7
Bij problemen
Page 428 of 584

• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 452)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
Na het vervangen van het wiel
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
moet worden gereset. (→Blz. 352)
Bij gebruik van het reservewiel
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het reservewiel
monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.Monteren wieldop (indien aanwezig)
Breng de uitsparing in de wieldop in lijn
met het ventieldopje zoals aangegeven in
de afbeelding.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
426
Page 429 of 584
Verklaring voor de krik
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
427
7
Bij problemen
Page 430 of 584
.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
428
Page 431 of 584

WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het volwaardige
reservewiel
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– Automatic High Beam-systeem
(indien aanwezig)
– AHS (Adaptive High
Beam-systeem) (indien aanwezig)
– Cruise control
– Dynamic Radar Cruise Control
– EPS
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Bandenspanningswaarschuwings-
WAARSCHUWING!(Vervolg)
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig)
– RCTA (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig)
– SEA (Safe Exit Assist) (indien
aanwezig)
– Rear View Monitor-systeem
(indien aanwezig)
– Adaptive Variable Suspension-
systeem (indien aanwezig)
– Navigatiesysteem (indien
aanwezig)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij
hard remmen letsel veroorzaakt.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
429
7
Bij problemen
Page 432 of 584

OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is.
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 352)
7.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 431)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank.
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 72)
• Auto's met stuurslotfunctie: Er kan
een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 431)
• De temperatuur van het
batterijpakket (tractiebatterij) is
mogelijk zeer laag (lager dan
ongeveer -35°C). (→Blz. 174)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 433)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 347)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
430