Page 177 of 276

175
In geval van pech
8Uitvoering met halogeen-achterlichten
1.Remlichten / parkeerlichten (P21/5W LL)
2. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
3. Achteruitrijlichten (W16W)
Remlichten / parkeerlichten /
achteruitrijlichten
en richtingaanwijzers
Sneller knipperen van een controlelampje voor
een richtingaanwijzer (links of rechts) betekent
dat één van de lampen aan die zijde defect is.
De oranje gloeilampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en specificaties.
Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden
vervangen.
►
Open de achterklep.
► Verwijder het afdekpaneel aan de betreffende
zijkant, zodat de bevestiging van de lampunit
toegankelijk is.
►
Draai de bevestigingsmoer los met een dopsleutel.
►
Draai de moer verder met de hand los en bewaar
de moer; zorg ervoor dat deze niet valt.
►
Duw de bevestigingsclip naar buiten en verwijder de
lampunit vanuit de achterkant.
► Maak de vier bevestigingen rondom de lamphouder
los.
►
V
erwijder de lamphouder.
Als de lampunit en de lamphouder zijn verwijderd:
1. Remlicht/parkeerlicht
2. Richtingaanwijzers
3. Achteruitrijlichten
► Draai de lamp 1 of 2 een kwartslag naar links en
verwijder hem.
►
T
rek aan de lamp 3 om deze te verwijderen.
►
V
ervang de lamp.
Druk de lampunit recht uitgelijnd met de lengteas van de auto goed in de geleiders.
Zet de lamp zonder te forceren vast om een
correcte afdichting te garanderen en om
beschadiging van de lampunit te voorkomen.
Mistachterlicht (P21W)
Steek uw hand aan de linkerzijde onder de bumper.
► Draai de lamphouder een kwartslag naar links en
trek deze naar u toe.
►
Draai de lamp een kwartslag naar links en trek deze
naar u toe.
►
V
ervang de gloeilamp.
Page 178 of 276

176
In geval van pech
De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich tegenover de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden
gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu
van een andere auto) en startkabels of met een
startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk
aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt
van bewegende delen van de motor (zoals ventilator
en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.
Zekeringen
Een zekering vervangen Laat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij wordt
vervangen, kan er een ernstige storing in de auto
ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door
het repareren van de auto of het oplossen van
storingen die zijn ontstaan door de montage van
accessoires die niet door PEUGEOT zijn geleverd
of aanbevolen, of die niet zijn gemonteerd in
overeenstemming met de aanbevelingen. Dit geldt
met name als het gezamenlijke stroomverbruik van
de extra uitrusting meer dan 10 milliampère
bedraagt.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het
starten van de motor met behulp van startkabels of
voor het laden van een lege accu.
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen (zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met huishoudelijk
afval worden weggegooid.
Lever lege batterijen van de afstandsbediening en
accu's in bij een speciaal inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van
brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektromotor
Lege 12V-accu De motor kan niet meer worden gestart en de
tractiebatterij kan niet meer worden opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu
Selecteer stand P , zet het contact af, en controleer
of het instrumentenpaneel is uitgeschakeld en het
voertuig niet wordt opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels starten Gebruik de 12V-accu niet om een ander
voertuig met startkabels te starten of de accu van
een ander voertuig op te laden.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
► Ontgrendel de motorkap door de ontgrendelhendel
in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak van de
motorkap te bedienen.
►
Open de motorkap.
Pluspool (+)
.
Deze pool is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
Minpool (-).
Page 179 of 276

177
In geval van pech
8De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich tegenover de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden
gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu
van een andere auto) en startkabels of met een
startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal gelijk
aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt
van bewegende delen van de motor (zoals ventilator
en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de
ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen gedeelte)
en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu (B )
of de startbooster.
►
Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of de
startbooster (of op een massapunt van de auto met de
hulpaccu).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C .
►
Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat
deze enkele minuten draaien.
►
Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en
wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
W
acht totdat de motor stationair draait.
►
Maak de startkabels vervolgens
in omgekeerde
volgorde los.
►
Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, terwijl
de auto stilstaat, om de accu voldoende op te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken.
Automatische transmissie Probeer de motor nooit te starten door de auto
aan te duwen.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de
accu op te laden:
–
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
–
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een PEUGEOT
-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt
is voor loodaccu's en die een nominale spanning
van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
Page 180 of 276

178
In geval van pech
► Trek de hendel (A ) zo ver mogelijk omhoog.
► Plaats de geopende accupoolklem (B ) op de
pluspool (+).
► Druk de accupoolklem (B ) volledig omlaag.
► Beweeg de hendel (A ) omlaag om de accupoolklem
( B ) vast te zetten.
► Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic kapje
terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan deze
niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Na het opnieuw aansluiten van de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Aan de hand van het betreffende deel moet u bepaalde
uitrustingselementen resetten:
– Afstandsbediening of elektronische sleutel
(afhankelijk van de uitvoering).
– Elektrische ruitbediening.
– Datum en tijd.
– Voorkeuzezenders.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►
Zet het contact af.
►
Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.).
► Schakel lader B uit voordat u de kabels op de accu
aansluit om gevaarlijke vonken te voorkomen.
►
Controleer of de kabels van de lader in goede staat
zijn.
►
Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de kabels van lader
B als volgt aan:
•
de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de
accu A,
•
de zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van
de auto.
►
Zet na afloop van het laden eerst acculader
B uit
voordat u de kabels loskoppelt van accu A .
Als deze sticker is aangebracht, mag er
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kunnen elektrische onderdelen
onherstelbaar beschadigd raken.
24V
12V
-+
Probeer nooit om een bevroren accu te laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan
door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de behuizing
(kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).
De accu loskoppelen
We raden u aan om de accu los te koppelen als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt, zodat de accu
voldoende lading behoudt om de motor te starten.
Voer de volgende handelingen uit voordat u de accu
loskoppelt:
►
Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren/
deuren, achterklep, ruiten, dak).
►
Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit
(zoals audiosysteem, ruitenwissers en lampen).
►
Zet het contact uit en wacht 4 minuten.
Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de
pluspool (+) los te halen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
► Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic kapje
van de pluspool (+) op.
►
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
►
Beweeg de accupoolklem
B omhoog om hem te
verwijderen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
Page 181 of 276

179
In geval van pech
8► Trek de hendel (A) zo ver mogelijk omhoog.
► Plaats de geopende accupoolklem ( B) op de
pluspool (+).
►
Druk de accupoolklem (
B) volledig omlaag.
►
Beweeg de hendel (
A) omlaag om de accupoolklem
( B ) vast te zetten.
►
Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic kapje
terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan deze
niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Na het opnieuw aansluiten van de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Aan de hand van het betreffende deel moet u bepaalde
uitrustingselementen resetten:
–
Afstandsbediening of elektronische sleutel
(afhankelijk van de uitvoering).
–
Elektrische ruitbediening.
–
Datum en tijd.
–
Voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor na het aansluiten van de
accukabels, werkt het Stop & Start-systeem
mogelijk niet.
Het systeem werkt dan pas weer als de auto
langere tijd heeft stilgestaan; hoe lang dat is,
is afhankelijk van de buitentemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur).
De auto slepen
Algemene aanwijzingen Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto
hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte
auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken
over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond
altijd een goedgekeurde sleepstang; kabels, touwen
en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde
motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging
niet.
Neem contact op met een professioneel bergingsbedrijf:
–
Als de auto is gestrand op de autosnelweg of
autoweg.
–
Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
–
Als het bij een auto met automatische transmissie
niet mogelijk is om deze te slepen met draaiende
motor.
–
Bij het slepen met slechts twee wielen op de
grond.
–
Bij auto's met vierwielaandrijving.
–
Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
Het voertuig moet in de vrijloop worden gezet voordat het wordt gesleept.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de vrijloop.
Elektromotor
Een elektrisch voertuig mag nooit worden
gebruikt om een ander voertuig te slepen.
Het voertuig mag echter wel worden gebruikt om
bijvoorbeeld een ander voertuig uit een greppel te
trekken.
Page 182 of 276

180
In geval van pech
► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
Slepen van een andere auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de achterzijde:
► Maak het afdekplaatje los door op het linkergedeelte
te drukken.
► Beweeg het afdekplaatje omlaag.
Voor het slepen van een andere auto:
► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
► Bevestig de sleepstang.
► Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
Beperkingen bij slepen
Type auto
(motor / versnellingsbak) Voorwielen op de grond Achterwielen op de grond
Dieplader4 wielen op de grond met
sleepstang
Verbrandingsmotor / Handgeschakeld
Verbrandingsmotor / Automaat
Elektrisch
Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel d\
at u contact opneemt met een professioneel bedrijf dat gebruikmaakt van autoambulances
(behalve bij een handgeschakelde versnellingsbak).
Toegang tot het gereedschap
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
toegang tot het gereedschap.
Slepen van de auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de voorzijde:
► Maak het afdekplaatje los door op de hoek
linksboven te drukken.
Voor het slepen van uw auto:
►
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
►
Bevestig de sleepstang.
► Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Wanneer deze instructie niet in acht wordt genomen, kunnen bepaalde onderdelen (zoals
de remmen en de transmissie) beschadigd raken en
kan het zijn dat de rembekrachtiging niet werkt
wanneer de motor een volgende keer wordt gestart.
Automatische transmissie Sleep de auto nooit met de aangedreven
wielen op de grond terwijl de motor is afgezet.
►
Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem vrij.
►
Schakel de alarmknipperlichten op beide voertuigen
in overeenstemming met de geldende wetgeving in het
land waar u rijdt.
Page 183 of 276
181
In geval van pech
8► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
Slepen van een andere auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de achterzijde:
► Maak het afdekplaatje los door op het linkergedeelte
te drukken.
►
Beweeg het afdekplaatje omlaag.
V
oor het slepen van een andere auto:
►
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
►
Bevestig de sleepstang.
►
Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.
►
Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
Page 184 of 276

182
Technische gegevens
Technische gegevens motoren en
aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw auto
zijn op het kentekenbewijs en in de commerciële
documentatie vermeld.
Alleen de waarden die beschikbaar waren op het
moment van publicatie zijn in de tabellen vermeld.
Neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of
gekwalificeerde werkplaats als u de ontbrekende
waarden wilt weten.
Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde,
onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/EG).
Neem voor meer informatie contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten en aanhangergewichten van de auto
zijn op het kentekenbewijs van uw auto en in de
commerciële documentatie vermeld.
U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje.
Neem voor meer informatie contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW) en
de aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter
hoogte met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de
trekhaakkogel mag rusten.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de
motor te beschermen. Als de buitentemperatuur
hoger dan 37 °C is, moet het aanhangergewicht
worden verlaagd.
Het trekken van een aanhanger, ook met een licht beladen auto, kan een negatief effect op
de wegligging hebben.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto
een langere remweg.
Wanneer de auto een aanhanger trekt, mag u nooit
sneller dan 100 km/h of de plaatselijk geldende
snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h)
rijden.
Motoren en aanhangergewichten - Benzine
Motoren 1.2 PureTech 75 1.2 PureTech 75
S&S1.2 PureTech 100
1.2 PureTech 100 S&S
Versnellingsbak / transmissie BVM5
(Handgeschakeld, 5 versnellingen) BVM5
(Handgeschakeld, 5 versnellingen) BVM6
(Handgeschakeld, 6 versnellingen) BVM6
(Handgeschakeld, 6 versnellingen) EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes EB2FAMD MA EB2FAD MA STT EB2ADTMD MB6 EB2ADTD_B MB6
STTEB2ADTD ATN8
STT
Modelcodes: HMGHMH HNBHNEHNK
Cilinderinhoud (cc) 1.1991.1991.1991.1991.199
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 5555737474
Brandstof Loodvrij
(Minimaal RON 91) Loodvrij
(Minimaal RON 95) Loodvrij
(Minimaal RON 91) Loodvrij
(Minimaal RON 95) Loodvrij
(Minimaal RON 95)
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12% 500
5005001.200 1.200
Aanhanger ongeremd (kg) 500500500580580
Maximale kogeldruk (kg) 5555555555