Page 57 of 276

55
Ergonomie en comfort
3Aanraakgevoelige leeslampjes
3.Aanraakgevoelige leeslampjes achter
►
Druk bij aangezet contact op het betreffende
leeslampje.
Sfeerverlichting
De gedempte verlichting in het interieur verbetert het
zicht in de auto wanneer deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
U kunt deze functie in- en uitschakelen, de lichtsterkte ervan aanpassen en de
kleur ervan selecteren in het menu Rijverlichting /
Auto van het touchscreen.
Panoramadak
Uw auto heeft een dak met getint panoramaglas om de
helderheid en het zicht in de auto te verbeteren.
Ook heeft uw auto een handmatig zonnescherm dat
de temperatuur in de auto comfortabel houdt en het
geluidsniveau beperkt.
Het zonnescherm openen/
sluiten
► U kunt het zonnescherm openen/sluiten door
de handgreep vast te pakken en het zonnescherm
naar achteren of naar voren in de gewenste positie te
bewegen.
Onderhoudstips
Voor het behoud van de eigenschappen van het glazen
dak moet u de binnenzijde van het glaspaneel met een
schone, zachte doek schoonmaken en drogen.
Bij lastige vlekken kunt u het glaspaneel met
ruitensproeiervloeistof schoonmaken, met schoon
water afspoelen en daarna drogen met een schone,
zachte doek.
Gebruik nooit zeepwater, schurende producten, benzine, oplosmiddelen of
reinigingsmiddelen (met name op basis van
ammoniak of producten met veel alcohol).
Voorzieningen bagageruimte
1. Bagageafdekking
2. Verlichting bagageruimte
3. Tassenhaak
4. Riem
5. Sjorogen
6. Mat bagageruimte
7. Gereedschapsset (afhankelijk van de uitvoering)
8. Opbergbak
Aan de sjorogen kunt u verschillende soorten
bagagenetten bevestigen om bagage op zijn
plaats te houden.
Deze bagagenetten zijn als accessoire leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 58 of 276

56
Ergonomie en comfort
Opbergbak
► Til de mat van de bagageruimte zover mogelijk op
voor toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
–
Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
–
Een reservewiel met of zonder gereedschapsset.
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden zodra de
achterklep wordt geopend en gaat automatisch uit
zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt, hangt af
van de situatie:
–
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
–
In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
–
Bij draaiende motor: onbeperkt.
Extra bagageafdekking (Van)
De extra bagageafdekking is een aanvulling op de
bestaande bagageafdekking om het interieur van de
auto correct af te schermen.
Plaats geen voorwerpen boven het tussenschot.
Als de auto is uitgerust met een veiligheidsrooster,
mogen er wel voorwerpen boven het tussenschot
worden geplaatst.
Dit veiligheidsrooster is als accessoire verkrijgbaar.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op het extra paneel.
Ze kunnen bij een noodstop of een aanrijding
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Page 59 of 276

57
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
of
Lichten uit (contact uit) / Dagrijverlichting (draaiende motor)
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of grootlicht
"Highway-functie"
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Bij de uitvoeringen voorzien van koplampen met Full
LED-technologie wordt het bereik van de lichtbundel
van de dimlichten automatisch vergroot bij een
rijsnelheid van 110
km/u en hoger.
Overschakelen van dim- naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van
dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of in de stand
"AUTO" staat, afhankelijk van de uitvoering, of als
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u
een lichtsignaal met het grootlicht geven door de
lichtschakelaar naar u toe te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde
verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit waarschuwingslampje permanent branden,
wordt er een melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om deze
functie in of uit te schakelen.
Wanneer de lampen automatisch worden uitgeschakeld
("AUTO"), blijven de mistlamp en de parkeerlichten
branden.
Het inschakelen van de mistverlichting is verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag alleen
worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval (de
regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.
Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve de dimlichten
als de automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het afzetten van het contact
Wanneer u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring (afhankelijk van de uitvoering) in
Page 60 of 276

58
Verlichting en zicht
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatige verstelling van de
koplampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Deze informatie is alleen bedoeld als richtlijn.
Afhankelijk van de uitvoering zijn mogelijk ongebruikte
posities vereist.
de stand 0 (lampen uit) of in de stand AUTO en
vervolgens in de gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd uit; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand van
de accu (overgang naar de eco-modus).
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een
laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland Auto's met handmatige hoogteafstelling van de
koplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land
waar het verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt, moeten de dimlichten worden afgesteld om
te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind. Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting/Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van de
auto gaan automatisch branden wanneer de motor
wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
–
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand "
0" of
" AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
–
Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand "
AUTO" bij
weinig omgevingslicht of in stand "Parkeerlicht" of
"Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van meer
dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder
deze door de weerstand te drukken. De betreffende
richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Parkeerlichten
(Afhankelijk van de uitvoering)
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het
inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer.
►
Binnen één minuut na het afzetten van het contact
moet u de lichtschakelaar omhoog of omlaag zetten,
afhankelijk van de zijde van het verkeer (wanneer u
rechts parkeert, moet u de lichtschakelaar bijvoorbeeld
omlaag zetten om de verlichting links in te schakelen).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
►
Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om de
parkeerlichten uit te schakelen.
Page 61 of 276

59
Verlichting en zicht
4Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatige verstelling van de
koplampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Deze informatie is alleen bedoeld als richtlijn.
Afhankelijk van de uitvoering zijn mogelijk ongebruikte
posities vereist.
Automatische verstelling van de koplampen met Full
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED- technologie niet aan - gevaar van elektrocutie!
Automatische verlichting
Als de lichtschakelaar in de stand "AUTO" staat en de
regen- / zonnesensor weinig buitenlicht detecteert, dan
worden de kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten
en het dimlicht automatisch ingeschakeld, zonder
dat de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of nadat de
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen- / lichtsensor gaat de verlichting van de auto branden en gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en / of
een melding.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen- / lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan en ervoor zorgen dat de regen- / lichtsensor niet
goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet
u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Page 62 of 276

60
Verlichting en zicht
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een camera
boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van
de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Follow me home- en
instapverlichting
" Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat, wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht
automatisch ingeschakeld zodra u het contact
uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen /
uitschakelen en de duur van de "follow
me home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting
/ Auto op het touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig licht
is en de functie "Automatisch inschakelen van de
koplampen" is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch bepaalde lampen aan de buitenzijde en
bepaalde lampen in het interieur in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de duur van de instapverlichting
instellen in het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen of
afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren, zoals
voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak van
de auto liggen omdat de camera daardoor kan
worden afgedekt.
Page 63 of 276

61
Verlichting en zicht
4Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een camera
boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van
de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt deze
functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden: deze controlelampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en / of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet mogelijk
is:
– De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de mistlampen
worden ingeschakeld of het systeem omstandigheden
met slecht zicht detecteert (zoals mist, zware regenval
of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de
verlichting omschakelen.
►
Schakel de koplampen handmatig tussen dimlicht
en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht" branden,
schakelt het systeem over op het grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht" branden,
schakelt het systeem over op het dimlicht.
►
U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Page 64 of 276

62
Verlichting en zicht
Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt
ook de ruitenwisser achter in werking.
De instellingen kunnen worden
gewijzigd via het menu Rijverlichting/
Auto van het touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt of er een fietsendrager op de trekhaak is
gemonteerd, schakel de automatische ruitenwisser
dan uit via het menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste wisbeweging
gemaakt.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge voorruit. Bij zeer hoge of lage temperaturen
moet u controleren of de ruitenwissers niet aan de
voorruit vastzitten voordat u de ruitenwissers
inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of verminderde
werking van de ruitenwissers opmerken.
U hoeft de
ruitenwissers niet te vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog
of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige neerslag)
Intervalstand (in verhouding tot de rijsnelheid)
Uitschakelen
Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).
of
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Als het contact is afgezet terwijl de ruitenwissers ingeschakeld zijn, dan moet u de
ruitenwisserschakelaar opnieuw bedienen om de
ruitenwissers in te schakelen nadat het contact is
aangezet (tenzij het contact minder dan een minuut
was afgezet).
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van de
auto lager is dan 5
km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan 10
km/h,
wordt de oorspronkelijke wisfrequentie (snel of
normaal) weer aangehouden.
Eén keer wissen
► Trek de hendel kort naar u toe.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog een
laatste wisslag gemaakt.
Bij een automatische airconditioning zorgt elke beweging van de ruitensproeierbediening dat
de luchtinlaat tijdelijk wordt gesloten om te
voorkomen dat er geurtjes in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg is;
kans op beschadiging van de ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit;
hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen.
Gebruik tijdens de winter producten die geschikt zijn
voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.