2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1InstrumentenpaneelInstrumentenpanelen 9
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12
Meters 19
Handmatige controle 23
Kilometerteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer 24
Touchscreen van 5 inch 25
Touchscreen van 7- 10 inch 26
Extra op afstand bedienbare functies
(elektrische auto)
28
2 ToegangAfstandsbediening/sleutel 30
Proximity Keyless Entry and Start 32
Centrale vergrendeling 34
Noodprocedures 35
Portieren 37
Achterklep 37
Alarm 38
Elektrische ruitbediening 40
3Ergonomie en comfortPEUGEOT i-Cockpit 41
Voorstoelen 41
Het stuurwiel verstellen 43
Spiegels 43
Achterbank 45
Verwarming en ventilatie 46
Handbediende airconditioning 47
Automatische airconditioning 48
Ontwasemen - ontdooien voorruit 50
Voorruitverwarming 50
Ontwasemen - ontdooien achterruit 51
Voorverwarmen/voorkoelen (Elektrisch) 51
Voorzieningen in het interieur 52
Plafonnier 54
Sfeerverlichting 55
Panoramadak 55
Voorzieningen in de bagageruimte 55
Extra bagageafdekking (Van) 56
4Verlichting en zichtLichtschakelaar 57
Richtingaanwijzers 58
Hoogteverstelling van de koplampen 59
Automatisch inschakelen van de koplampen 59
Follow me home- en instapverlichting 60
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
60
Grootlichtassistent 61
Ruitenwisserschakelaar 61
Ruitenwisserbladen vervangen 63
Automatische stand ruitenwissers 64
5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 65
Alarmknipperlichten 65
Claxon 66
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch) 66
Noodoproep of pechhulpoproep 66
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 68
Veiligheidsgordels 70
Airbags 72
Kinderzitjes 74
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen 76
ISOFIX-kinderzitjes 79
i-Size-kinderzitjes 82
Kinderbeveiliging 83
6RijdenRijadviezen 85
Starten / afzetten van de motor met de sleutel 87
Starten / afzetten van de motor met Elektronische
sleutel
88
Handbediende parkeerrem 90
Elektrische parkeerrem 91
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 93
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 93
Automatische transmissie (EAT6) 94
Automatische transmissie (EAT8) 96
Keuzeschakelaar 99
Rijstanden 100
Hill Start Assist 101
Schakelindicator 102
Stop & Start 102
Bandenspanningscontrolesysteem 104
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 105
Verkeersbordherkenning 106
Snelheidsbegrenzer 11 0
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 111
Snelheidsregelaar 11 2
Drive Assist Plus 11 3
Adaptieve snelheidsregelaar 11 4
Lane Positioning Assist 11 7
Active Lane Departure Warning System 121
Dodehoekbewaking 124
Active Safety Brake met Collision Risk Alert en
Intelligente noodremassistentie
126
Systeem voor detecteren van onoplettendheid 128
Parkeerhulp 129
7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen
op te volgen kan de bestuurder het energieverbruik
van zijn auto (brandstof en / of elektriciteit) en de CO
2-
uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak /
transmissie optimaliseren
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel
mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel bij het
accelereren bij voorkeur snel over naar een hogere
versnelling.
Met een automatische transmissie kunt u het beste de
automatische modus gebruiken. Trap het gaspedaal
niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling te kiezen
die het best geschikt is voor de rijomstandigheden. Volg
het schakeladvies op het instrumentenpaneel zo snel
mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie wordt
de schakelindicator alleen in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af
op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken
en trap het gaspedaal geleidelijk in. Op deze manier
verlaagt u het energieverbruik en de CO
2-emissies, en
neemt het algemene geluidsniveau van het verkeer af.
Gebruik bij voorkeur de rijstand Eco door deze te
selecteren met de knop DRIVE MODE. Bij een EAT8-transmissie kunt u met de selectiehendel
in stand
D
, behalve in stand Sport, de vrijloop
gebruiken door uw voet geleidelijk van het gaspedaal te
halen om zo brandstof te besparen.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de
snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op de
juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters voordat u de airconditioning
inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50
km/h, maar
laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in
het interieur (zoals het zonnescherm van het schuif- /
kanteldak en de zonneschermen van de zijruiten).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming
uit zodra deze niet meer nodig zijn, als deze niet
automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer
winterse omstandigheden: bij temperaturen lager dan
-23 °C) na het starten niet stationair draaien. De auto
warmt onder het rijden veel sneller op.
Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimedia-
apparaten (voor bijvoorbeeld films, muziek of spelletjes)
aan om het energieverbruik te beperken. Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats
de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht
mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand van uw auto
(onder meer door dakdragers, imperiaal, fietsendrager
en aanhanger). Gebruik bij voorkeur een dakkoffer voor
het vervoer van bagage op het dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel mogelijk
door zomerbanden.
Gebruik de stand Sport niet te lang om het
energieverbruik te beperken.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude
banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning
die staat vermeld op de sticker op de sponning van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
–
voorafgaand aan een lange rit;
–
bij de wisseling van de seizoenen;
–
als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
V
ergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een
aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (motorolie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
vervangen enz.). Houd u aan het onderhoudsschema
van de fabrikant.
31
Toegang
2De volledige of selectieve ontgrendeling en de
uitschakeling van het alarm worden bevestigd
door het knipperen van de parkeerlichten en / of
dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels
uitgeklapt.
De auto vergrendelen
Normale vergrendeling
► Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering, de
inschakeling van het alarm worden bevestigd door het
branden van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels
ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, kan de auto niet worden
vergrendeld. Als de auto echter is uitgerust met een
alarmsysteem, dan wordt dit na ongeveer 45
seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren
of de achterklep worden vervolgens niet geopend,
dan wordt de auto automatisch na ongeveer 30
seconden weer vergrendeld. Als de auto is uitgerust
met een alarmsysteem, dan wordt dit automatisch
weer ingeschakeld.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnenportiergrepen niet. Ook
wordt de toets van de centrale vergrendeling
uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er
zich iemand in de auto bevindt.
►
Druk binnen 3 seconden weer op de
vergrendeltoets om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen (de richtingaanwijzers gaan kort
knipperen om dit te bevestigen).
Sluiten van de ruiten
De ruiten worden gesloten door de vergrendeltoets langer dan 3 seconden in te
drukken.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten niet door voorwerpen of personen wordt gehinderd.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem de
ruiten op een kier wilt laten staan, moet u eerst de
interieurbeveiliging uitschakelen.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
het alarmsysteem.
Lokaliseren van de auto
Hiermee kunt u uw auto op afstand lokaliseren terwijl
de auto is vergrendeld:
– De richtingaanwijzers of parkeerlichten en/
of dagrijverlichting (afhankelijk van de uitvoering)
knipperen ongeveer 10 seconden.
–
De lampen van de buitenspiegels gaan branden.
–
De plafonniers gaan branden.
► Druk op deze toets.
Op afstand inschakelen van de
verlichting
De beschikbaarheid van deze functie is afhankelijk van
de uitvoering.
► Druk op deze knop. De parkeerlichten, het
dimlicht, de kentekenplaatverlichting en de
instapverlichting in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
Wanneer u nogmaals op de knop drukt voordat de
tijd is verstreken, wordt de verlichting onmiddellijk
uitgeschakeld.
Advies
Afstandsbediening De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet
aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw
zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt
ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening
wanneer u buiten het bereik van de auto
bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de
afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval
moet de afstandsbediening worden gereset.
32
Toegang
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contactslot zit, zelfs niet als het contact is
uitgeschakeld.
DiefstalbeveiligingPas de elektronische startblokkering niet aan,
omdat er dan storingen kunnen ontstaan.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om
de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te
draaien om het stuurslot te activeren.
Vergrendelen van de auto Wanneer de portieren onder het rijden zijn
vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen
lastig in de auto komen.
Haal uit veiligheidsoverwegingen altijd de
contactsleutel uit het contactslot of neem de
elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs
wanneer dit voor korte duur is.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door een PEUGEOT-dealer
in het elektronische geheugen van de auto opslaan,
zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de
enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
Proximity Keyless Entry and
Start
Dit is een Elektronische sleutel-systeem. Hiermee wordt de auto automatisch vergrendeld /
ontgrendeld door de elektronische sleutel te detecteren.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij zich heeft,
wordt de auto ontgrendeld zodra hij / zij de auto nadert
en vergrendeld als hij / zij bij de auto vandaan loopt.
Als de elektronische sleutel zich langer dan 30 minuten
binnen de 2 en 7 meter van de auto vandaan bevindt,
wordt het systeem gedeactiveerd om de batterij te
sparen.
Sleuteldetectiezones:
Zone A: automatische vergrendeling bij het van de auto
vandaan lopen (ongeveer 2 meter van de auto).
Zone C: automatische ontgrendeling en
instapverlichting bij het naderen van de auto (1 tot 2
meter van de auto).
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de instapverlichting.
De automatische functies kunnen worden
geconfigureerd via het menu
Rijverlichting/ Auto
van het touchscreen.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling (bestuurdersportier, achterklep) kan worden
ingesteld in het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
De selectieve ontgrendeling is standaard uitgeschakeld.
Volledig ontgrendelen
De auto (portieren en bagageruimte) worden
ontgrendeld:
►
Automatisch, als de bestuurder zone
B nadert en de
automatische functies zijn geactiveerd.
►
Of door zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier of de knop van de achterklep te
drukken.
Afhankelijk van de uitvoering worden de ontgrendeling
en de uitschakeling van het alarm bevestigd door
het knipperen van de parkeerlichten en/of de
dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels
uitgeklapt.
Als de elektronische sleutel langer dan 15 minuten in de buurt van de auto blijft (zone A
of B) zonder dat er iets wordt gedaan, dan worden
de automatische functies uitgeschakeld. Gebruik de
afstandsbediening of druk op een van de
portierhandgrepen om de auto te ontgrendelen of te
vergrendelen.
Als het niet lukt om de auto te vergrendelen of
ontgrendelen met de portierhandgrepen, houd de
elektronische sleutel dan dichterbij en herhaal de
handeling.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep / klep van
de laadaansluiting
Het ontgrendelen gebeurt:
► Automatisch, wanneer de bestuurder het
bestuurdersportier nadert en de automatische functies
zijn geactiveerd.
► Of door zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier te drukken.
► In de auto kunt u alle portieren en de achterklep
ontgrendelen met de toets van de centrale
vergrendeling of door een van de portieren te openen.
Selectieve ontgrendeling van de achterklep
De achterklep wordt automatisch ontgrendeld als u de
achterkant van de auto nadert.
► Druk op de schakelaar van de achterklep om deze
te openen.
De portieren blijven vergrendeld.
34
Toegang
menu Rijverlichting/ Auto op het touchscreen
worden ingesteld.
Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor korte tijd,
zonder de elektronische sleutel van het
Elektronische sleutel-systeem mee te nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen als
de sleutel nog in een van de aangegeven gebieden
aanwezig is terwijl de auto niet is vergrendeld.
Om de batterij in de elektronische sleutel en in de auto opgeladen te houden:
–
De functie voor vergrendeling bij nadering (zone
B ) schakelt na enkele dagen (ongeveer één week)
zonder gebruik automatisch over naar stand-by.
Gebruik de afstandsbediening of druk op de
handgreep van een van de voorportieren om de
auto te ontgrendelen. De volgende keer dat de auto
wordt gestart, worden de functies voor automatisch
ontgrendelen en vergrendelen weer geactiveerd.
–
W
anneer de instapverlichting een paar keer
achter elkaar wordt geactiveerd zonder dat de auto
wordt gestart, wordt deze uitgeschakeld.
–
Alle "handsfree" functies schakelen over op
de verlengde stand-by als ze 21 dagen niet zijn
gebruikt. Om deze functies weer in te schakelen,
ontgrendelt u de auto met de afstandsbediening en
start u de motor.
Elektrische storingen De elektronische sleutel werkt in sommige
gevallen niet goed in de nabijheid van elektronische
apparatuur zoals telefoons (ingeschakeld of in
stand-by) of laptops, en sterke magnetische velden.
Centrale vergrendeling
Handmatig
► Druk op deze toets om de auto (portieren en
achterklep) vanuit het interieur te vergrendelen /
ontgrendelen.
Het controlelampje gaat branden om te bevestigen dat
de centrale vergrendeling is ingeschakeld.
De centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.
Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld,
knippert het controlelampje en werkt de knop niet.
► Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de
binnenportiergreep van een van de portieren om de
auto te ontgrendelen.
►
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet
u de afstandsbediening, het Elektronische sleutel-
systeem of de geïntegreerde sleutel gebruiken om
de auto te ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging tegen agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens het rijden
automatisch vergrendeld (bij een snelheid hoger dan
10
km/h).
De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of weer
inschakelen:
►
Druk op de toets totdat er ter bevestiging een
melding wordt weergegeven.
Vervoer van lange of grote voorwerpen Druk op de knop van de centrale vergrendeling
om met geopende achterklep en vergrendelde
portieren te kunnen rijden. Anders hoort u de sloten
terugspringen telkens wanneer de auto harder
dan 10 km/h rijdt en wordt er een waarschuwing
weergegeven.
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening of
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sleutelcode naar
een PEUGEOT-dealer.
De PEUGEOT-dealer kan de sleutelcode en de
transpondercode uitlezen, waardoor er een nieuwe
sleutel kan worden besteld.
De auto volledig met de sleutel
ontgrendelen/vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:
– De batterij van de afstandsbediening is leeg.
– Een storing in de afstandsbediening.
– De accu van de auto is leeg.
– De auto staat in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreffende hoofdstukken.
► Steek de sleutel in het portierslot.
49
Ergonomie en comfort
3Regeling temperatuur
► Druk op een van de toetsen 1 om de waarde te
verhogen (rood) of te verlagen (blauw).
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.
De luchtstroom aanpassen
► Druk op een van de toetsen 2 ( - of + ) om de
luchtstroom de vergroten of verkleinen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator) wordt
opgevuld overeenkomstig de gevraagde hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, stopt
de ventilatie.
Naast de ventilator wordt OFF weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
► Druk op toetsen 3 om de verdeling van de
luchtstroom in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er lucht in
de aangegeven richting geblazen.
U kunt de volgende toetsen tegelijk indrukken:
–
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters +
voetenruimten
–
V
oorruit en zijruiten + voetenruimten
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt, maar
alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
–
In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.
–
Beslagen ruiten in de winter bij temperaturen boven
3 °C sneller te ontwasemen.
►
Druk op toets
4 om de airconditioning in of uit te
schakelen.
De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna de
toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van de
ruiten).
Automatisch comfortprogramma
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtstroom en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
►
Druk op toets
5 om de automatische stand van het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische
comfortprogramma wijzigen door met de toets
OPTIES
een van de beschikbare instellingen te kiezen:
– Soft: voor een aangename en stille werking door de
luchtstroom te beperken.
–
Normal
: voor het beste compromis tussen een
comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
–
Fast
: voor een stevige en doeltreffende luchttoevoer.
Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het betreffende controlelampje) drukt u meerdere
keren op toets 7 tot de gewenste instelling wordt
weergegeven.
Gebruik de instellingen "Normal" en "Fast" om het
comfort te waarborgen van de passagiers achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar wanneer
de stand AUTO wordt uitgeschakeld, blijft het
controlelampje voor de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand AUTO
is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO hierdoor niet
ingeschakeld.
Om de toevoer van koude lucht in de auto bij koud weer en een koude motor te beperken
neemt de luchtstroom geleidelijk toe totdat de
gewenste comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel
lager of hoger is dan de ingestelde comfortwaarde,
heeft het geen zin om de ingestelde waarde
te wijzigen om de gewenste temperatuur
sneller te bereiken. Het systeem corrigeert het
temperatuurverschil automatisch en zo snel
mogelijk.
60
Verlichting en zicht
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een camera
boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van
de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Follow me home- en
instapverlichting
" Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat, wordt het dimlicht bij weinig omgevingslicht
automatisch ingeschakeld zodra u het contact
uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen /
uitschakelen en de duur van de "follow
me home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting
/ Auto op het touchscreen.
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig licht
is en de functie "Automatisch inschakelen van de
koplampen" is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch bepaalde lampen aan de buitenzijde en
bepaalde lampen in het interieur in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de duur van de instapverlichting
instellen in het menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit bevindt.
WerkingslimietenIn de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:
–
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
–
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen of
afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
–
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
–
W
eggebruikers die geen verlichting voeren, zoals
voetgangers.
–
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
–
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak van
de auto liggen omdat de camera daardoor kan
worden afgedekt.
241
Trefwoordenregister
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak, handgeschakeld
93–94, 101, 159
Handopvoerpomp
165
Handrem
90, 159
Handsfree set
193–194, 206, 228–229
Helderheid
195, 208
Hill-Holder ~ Hill Start Assist
101–102
Hoedenplank
56
Hoek van de stoel
42
Hoek van de stoel verstellen
42
Hoofdsteunen achter
45–46
Hoofdsteunen verstellen
41
Hoofdsteunen vóór
41
Hoogspanning
139
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ~
Stuurverstelling
43
Hulpoproep
66–67
I
Identificatiegegevens 187
Identificatieplaatjes constructeur
187
Identificatie (stickers)
187
Indeling bagageruimte ~ Bagageruimte,
indeling
55–56
Indeling interieur ~ Interieurindeling
52
Inductielader
53
Infraroodcamera
106
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank (inhoud)
138
Instapverlichting
60
Instellen van de uitrustingen
27
Instellingen van het systeem
195, 208, 231
Instrumentenpaneel 9–10, 9–11, 9–11, 23–24, 106
Interieurfilter
47, 159
Interieurfilter (vervangen)
159
Interieurverlichting
54–55
ISOFIX (bevestigingen)
79
ISOFIX bevestigingen
79
ISOFIX kinderzitjes
79–81
J
Jack 227
Jack-aansluiting
227
Jack-kabel
227
K
Kaartleeslampjes 54
Keyless entry and start
32–33, 88–89
Kilometerteller
23
Kinderbeveiliging
83
Kinderen
71, 78–82
Kinderen (veiligheid)
83
Kinderzitjes
71, 74–75, 77–78
Kinderzitjes (conventioneel)
77–78
Kinderzitjes i-Size
82
Klep laadaansluiting
(elektrische auto)
141, 145, 147–148
Kleurcode lak
187
Klokje (instellen)
195, 208, 232
Koelvloeistof
158
Koelvloeistoftemperatuur
20
Koelvloeistoftemperatuurmeter 20
Kofferdeksel sluiten
33, 37
Koplampverstelling
59
Krik
166–167, 169
L
Laadkabel 142
Laadkabel (elektrische auto)
142
Laadniveaumeter (elektrische auto)
22
Laadstekker (elektrische auto)
141, 145, 147–148
Laadsysteem (elektrische auto)
5, 8, 28, 139, 157
Laden accu ~ Accu laden
177–178
Lader voor versneld laden (wallbox)
142
Lak
164, 187
Lampen
173
Lampen (vervangen)
172–174
Lampen vervangen
172–174
Lane Departure Warning System
121
Lane Keeping System
113, 117–119
LCD-instrumentenpaneel
9
Leder (onderhoud)
164
LED-verlichting
58, 173
Leeslampjes
54
Lekke band
167, 169
Lendensteun
42
Lendensteun, verstelling
42
Lichtschakelaar
57–58
Lokaliseren van de auto
31
Luchtfilter
159
Luchtfilter (vervangen)
159
Luchtrecirculatie
50