7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen
op te volgen kan de bestuurder het energieverbruik
van zijn auto (brandstof en / of elektriciteit) en de CO
2-
uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak /
transmissie optimaliseren
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo snel
mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel bij het
accelereren bij voorkeur snel over naar een hogere
versnelling.
Met een automatische transmissie kunt u het beste de
automatische modus gebruiken. Trap het gaspedaal
niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling te kiezen
die het best geschikt is voor de rijomstandigheden. Volg
het schakeladvies op het instrumentenpaneel zo snel
mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie wordt
de schakelindicator alleen in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af
op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken
en trap het gaspedaal geleidelijk in. Op deze manier
verlaagt u het energieverbruik en de CO
2-emissies, en
neemt het algemene geluidsniveau van het verkeer af.
Gebruik bij voorkeur de rijstand Eco door deze te
selecteren met de knop DRIVE MODE. Bij een EAT8-transmissie kunt u met de selectiehendel
in stand
D
, behalve in stand Sport, de vrijloop
gebruiken door uw voet geleidelijk van het gaspedaal te
halen om zo brandstof te besparen.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de
snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op de
juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters voordat u de airconditioning
inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50
km/h, maar
laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in
het interieur (zoals het zonnescherm van het schuif- /
kanteldak en de zonneschermen van de zijruiten).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming
uit zodra deze niet meer nodig zijn, als deze niet
automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer
winterse omstandigheden: bij temperaturen lager dan
-23 °C) na het starten niet stationair draaien. De auto
warmt onder het rijden veel sneller op.
Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimedia-
apparaten (voor bijvoorbeeld films, muziek of spelletjes)
aan om het energieverbruik te beperken. Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats
de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht
mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand van uw auto
(onder meer door dakdragers, imperiaal, fietsendrager
en aanhanger). Gebruik bij voorkeur een dakkoffer voor
het vervoer van bagage op het dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel mogelijk
door zomerbanden.
Gebruik de stand Sport niet te lang om het
energieverbruik te beperken.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude
banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning
die staat vermeld op de sticker op de sponning van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
–
voorafgaand aan een lange rit;
–
bij de wisseling van de seizoenen;
–
als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
V
ergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een
aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (motorolie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
vervangen enz.). Houd u aan het onderhoudsschema
van de fabrikant.
54
Ergonomie en comfort
Aanraakgevoelige leeslampjes
3.Aanraakgevoelige leeslampjes achter
► Druk bij aangezet contact op het betreffende
leeslampje.
Sfeerverlichting
De gedempte verlichting in het interieur verbetert het
zicht in de auto wanneer deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
U kunt deze functie in- en uitschakelen, de lichtsterkte ervan aanpassen en de
kleur ervan selecteren in het menu Rijverlichting /
Auto van het touchscreen.
Panoramadak
Uw auto heeft een dak met getint panoramaglas om de
helderheid en het zicht in de auto te verbeteren.
Ook heeft uw auto een handmatig zonnescherm dat
de temperatuur in de auto comfortabel houdt en het
geluidsniveau beperkt.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar .
Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde
matten kunnen de bediening van de pedalen en
de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer
worden gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Plafonniers
Uitvoering zonder
aanraakfunctie
1. Plafonnier vóór
2. Leeslampjes vóór (afhankelijk van de uitvoering)
Plafonnier vóór
In deze stand gaat de plafonnier geleidelijk
branden:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als de sleutel uit het contact wordt verwijderd.
–
als een van de portieren wordt geopend.
– als er op de vergrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat geleidelijk uit:
–
als de auto wordt vergrendeld.
–
als het contact wordt aangezet.
–
30 seconden na het sluiten van het laatste portier
.
Permanent uit.
Permanent aan.
In de stand "Permanent aan" blijft de plafonnier
gedurende een bepaalde tijd branden:
–
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
–
In de eco-mode: ongeveer 30 seconden.
–
Bij draaiende motor: onbeperkt.
Leeslampjes
► Bedien de betreffende schakelaar terwijl het
contact is aangezet.
Plaats geen voorwerpen tegen de plafonniers.
Aanraakgevoelige uitvoering
met led
1. Aanraakgevoelige plafonnier vóór
2. Aanraakgevoelige leeslampjes vóór
Aanraakgevoelige plafonnier vóór
De plafonnier gaat geleidelijk aan:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als het contact wordt afgezet.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat uit:
–
als de auto wordt vergrendeld.
–
als het contact wordt aangezet.
–
30 seconden na het sluiten van het laatste portier
.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes voor en achter
gaan samen met de plafonnier aan en uit.
Als er lang op de plafonnier wordt gedrukt, wordt deze
volledig uitgeschakeld (bevestigd door de weergave
van het symbool "OFF").
88
Rijden
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets "START/STOP" hebt
gedrukt:
► Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de motor
is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat het
stuurwiel heen en weer moet worden bewogen terwijl
u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om de
stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren Bij een benzinemotor kunt u na een koude
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen voelen
(bij verhoogd stationair toerental). Dit komt door het
voorverwarmen van de katalysator.
Als de motor afslaat, laat u het koppelingspedaal los en trapt u het vervolgens
weer helemaal in. De motor wordt dan automatisch
weer gestart.
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats
te houden.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij voorkeur in
de neutraalstand.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact af. Wacht een paar seconden
voordat u de motor opnieuw start. Als de motor ook
na een aantal pogingen niet aanslaat, probeer dan
niet langer de motor te starten: de startmotor en de
motor zouden beschadigd kunnen raken!
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afzetten van de motor
► Zet de auto stil.
► Draai bij een stationair draaiende motor de sleutel
naar stand 1 .
►
V
erwijder de sleutel uit het contactslot.
►
Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten. Dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor
wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en
de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de
controle over de auto kunnen verliezen!
Controleer of de parkeerrem goed is aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto wanneer
u de auto verlaat.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand 1. Stop), kunt
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de interieurverlichting en het
dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergetenWanneer u het bestuurdersportier opent terwijl
de sleutel in het contactslot in stand 1 staat, klinkt
er een geluidssignaal en verschijnt er een melding
op het display.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 van het
contactslot blijft staan, wordt het contact na een uur
automatisch afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 en vervolgens
opnieuw in de stand 2 om het contact weer aan te
zetten.
Starten / afzetten van de
motor met Elektronische
sleutel
De elektronische sleutel moet zich in het interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd,
wordt er een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte "Sleutel
niet gedetecteerd - Noodprocedure voor starten/
afzetten".
Starten
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.
►
Selecteer bij een auto met een
automatische
transmissie de stand P of N en trap vervolgens het
rempedaal in.
►
Druk op toets "
START/STOP"; houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en / of bij een koude motor
kan alleen worden gestart wanneer het controlelampje
voorgloeien is gedoofd.
144
Praktische informatie
Versneld opladen, Mode 3
Snellader (wallbox)
(versneld opladen - éénfase- of driefasen- wisselstroom (AC))
Afhankelijk van de uitvoering, met mode 3 en een snellader (Wallbox): maximale laadstroom 32 A.
Laadkabel, Mode 3 (AC)
Snellader (wallbox)Demonteer of wijzig de lader niet; elektrocutie-
en/of brandgevaar!
Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant van
de lader voor de bedieningsinstructies.
POWER CHARGE FAULT PictogramBeschrijving
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid voert momenteel een zelftest uit.
(groen)
Alleen aangesloten op het stroomnet of op het stroomnet
en de elektrische auto (EV), maar er wordt niet
opgeladen.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wordt opgeladen of is bezig met de
voorverwarming/-koeling van het interieur.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wacht op opladen of de elektrische
auto is opgeladen.
(rood)
Storing in de regeleenheid. Laden niet toegestaan.
Als het storingslampje weer gaat branden na een
handmatige reset, dan moet de regeleenheid worden
gecontroleerd door een PEUGEOT-dealer voordat de
auto weer wordt opgeladen.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid staat in de diagnosestand.
Procedure voor handmatige reset
De regeleenheid kan worden gereset door de laadstekker en de stekker in \
het stopcontact tegelijkertijd los te koppelen.
Sluit daarna eerst het stopcontact weer aan. Zie de handleiding voor mee\
r informatie.
146
Praktische informatie
Aansluiten
► Controleer of de transmissie in stand P staat
voordat u begint met laden, anders is het laden niet
mogelijk.
► Open de laadklep door op de drukknop te drukken
en controleer of er geen vuil aanwezig is op de
laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
► Sluit de laadkabel aan de kant van de regeleenheid
aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje POWER branden.
► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.
► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene controlelampjes
CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid
knipperen.
Auto langer dan 1 maand in opslag Laat de tractiebatterij leeglopen tot 2
of 3 streepjes op de laadniveaumeter op het
instrumentenpaneel.
Sluit de laadkabel niet aan.
Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een
temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u de
auto op een plek met extreme temperaturen stalt,
kan de tractiebatterij beschadigd raken).
Koppel de kabel los van de plusklem (+) van de
12V-accu in de motorruimte.
Sluit ongeveer elke 3 maanden een 12V-acculader
aan op de plus- (+) en minklemmen (-) van de
12V-accu om deze accu op te laden en de accu op
bedrijfsspanning te houden.
Voorzorgsmaatregelen
Elektrische auto's zijn ontwikkeld in overeenstemming
met de richtlijnen voor maximale elektromagnetische
velden, zoals uitgegeven door de International
Commission on Non-Ionizing Radiation
Protection
(ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten
Elektrische auto's zijn ontwikkeld in overeenstemming met de richtlijnen voor
maximale elektromagnetische velden, zoals uitgegeven
door de International Commission on Non-Ionizing
Radiation Protection
(ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Bij twijfelLaden via een normaal stopcontact of
versneld opladen: blijf niet in of in de buurt van de
auto, of in de buurt van de laadkabel of de lader,
zelfs niet voor korte tijd.
Snelladen: gebruik het systeem niet zelf en komt
niet in de buurt van openbare snelladers. Verlaat
het gebied en vraag iemand anders om de auto op
te laden.
Voor laden via een normaal stopcontact of
versneld laden
Voorafgaand aan het laden Afhankelijk van de situatie:
►
Laat een elektricien controleren of de elektrische
installatie voldoet aan de geldende normen en
geschikt is voor het opladen van de auto.
►
Laat een voor de auto geschikt specifiek
stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik bij voorkeur de laadkabel die als accessoire
verkrijgbaar is.
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
(Tijdens het laden) Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden geopend
en de laadstekker niet wordt verwijderd, wordt de
auto na 30 seconden weer vergrendeld en wordt het
laden voortgezet.
Voer nooit werkzaamheden uit onder de motorkap:
–
Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs
1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op
brandwonden!
–
De ventilator kan op elk moment inschakelen -
kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden Controleer of het openbare snellaadstation en
de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.
Bij buitentemperaturen lager dan:
–
0 °C: het laden kan langer duren.
–
-20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog
langer duren (de accu moet eerst worden
opgewarmd).
Na het laden Controleer of de laadklep is gesloten.
147
Praktische informatie
7Aansluiten
► Controleer of de transmissie in stand P staat
voordat u begint met laden, anders is het laden niet
mogelijk.
►
Open de laadklep door op de drukknop te drukken
en controleer of er geen vuil aanwezig is op de
laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
► Sluit de laadkabel aan de kant van de regeleenheid
aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje
POWER branden.
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene controlelampjes
CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid
knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te
bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Wanneer het laden is voltooid en de laadkabel nog is aangesloten, wordt het laadniveau op
het instrumentenpaneel ongeveer 20 seconden
weergegeven wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend.
Versneld opladen, Mode 3
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor het
laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen. Voer
de procedure opnieuw uit en controleer of de kabel
goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te
bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen, Mode 4
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het kapje
van het onderste deel van de stekker.
►
V
olg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare snellader
aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene controlelampje voor
het laden in de klep knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen. Voer
de procedure opnieuw uit en controleer of de kabel
goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om te
bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Op een smartphone of tablet
U kunt het geprogrammeerd laden ook altijd instellen met de app MYPEUGEOT APP.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
op afstand te bedienen functies.
148
Praktische informatie
In de auto, met PEUGEOT Connect Nav
Afhankelijk van de uitvoering kan het menu Energie als
volgt worden geopend:
– direct, door op de toets bij het touchscreen te
drukken (bij het touchscreen van 10").
– via het menu Applicaties.
► Selecteer de pagina Laden in het menu
Energie van het touchscreen.
►
Stel de begintijd voor het laden in.
►
Druk op
OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Activering
Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk met Mode 2 en 3.
►
Na het instellen van het geprogrammeerd laden sluit
u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.
► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep
om het systeem te activeren (bevestigd door een blauw
controlelampje voor het laden).
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode lampje in de klep gaat uit om aan te geven dat
de laadstekker is ontgrendeld.
►
V
erwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de klep na
ongeveer 2 minuten uit.
Laden via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.
►
Plaats de beschermkap terug op de laadstekker en
sluit de laadklep.
► Haal de laadkabel aan de zijde van de regeleenheid
uit het stopcontact.
Versneld laden, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de
laadregeleenheid en door het permanent branden van
het groene lampje in de klep.
►
Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de
laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de
lader en door het permanent branden van het groene
lampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door op
deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).
►
Hang de laadstekker aan de lader
.
►
Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte plaatsen
en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt losgekoppeld, verschijnt er een melding op het
instrumentenpaneel dat het laden is voltooid, ook al
was de laadstekker losgekoppeld voordat de auto
volledig is opgeladen.
Trekhaak
Verdeling van de lading
► V erdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
154
Praktische informatie
– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals de
airconditioning en achterruitverwarming, tijdelijk worden
uitgeschakeld in verband met de laadtoestand van de
accu.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start Voordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u het contact afzetten om te
► Gebruik een draadtang en knip niet in de lipjes die
bevestigd moeten blijven.
De knipinstructies staan op de binnenkant van de 2 bovenste sneeuwschermen gedrukt.
► Plaats een van de bovenste schermen tegen de
betreffende zijde van de bovenste bumpergrille.
►
Steek eerst de bovenste bevestigingslippen in de
bumper.
►
Kantel het scherm omlaag totdat de onderste
bevestigingslippen goed in de bumper zijn gestoken
(druk op elk lipje om te zorgen dat het op zijn plek klikt).
►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door op
de hoeken ervan te drukken.
Herhaal dezelfde stappen voor het andere bovenste
scherm en daarna voor het zijrooster in de grille onder
de kentekenplaat.
Onderste sneeuwscherm
► Plaats het onderste scherm tegen de onderste
bumpergrille.
►
Steek de bevestigingslipjes in de bumper totdat ze
allemaal goed zijn bevestigd. ►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door op
de hoeken ervan te drukken.
Verwijderen
Voor het sneeuwschermen aan de onderzijde
en zijkant
► Steek een schroevendraaier in de sleuven
bovenaan het onderste scherm en het zijscherm om ze
los te halen uit de grille.
►
Kantel het bovenste scherm en zijscherm
voorzichtig omlaag.
►
T
rek de eenheid naar u toe en ondersteun het terwijl
het loskomt.
Voor het sneeuwschermen aan de bovenzijde
► Druk op de onderste bevestigingsnokken om ze los
te maken van de grille.
►
Kantel het bovenste scherm voorzichtig omhoog.
►
T
rek de eenheid naar u toe en ondersteun het terwijl
het loskomt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur van
bepaalde functies bij afgezet contact om te voorkomen
dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische
functies zoals het audio- en telematicasysteem,
het dimlicht en de interieurverlichting in totaal nog
maximaal ongeveer 30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-mode
wordt geactiveerd: de actieve functies worden in
stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10 minuten
via het handsfree systeem van het audiosysteem
voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt
gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien: