
2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1InstrumentenpaneelInstrumentenpanelen 9
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12
Meters 19
Handmatige controle 23
Kilometerteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer 24
Touchscreen van 5 inch 25
Touchscreen van 7- 10 inch 26
Extra op afstand bedienbare functies
(elektrische auto)
28
2 ToegangAfstandsbediening/sleutel 30
Proximity Keyless Entry and Start 32
Centrale vergrendeling 34
Noodprocedures 35
Portieren 37
Achterklep 37
Alarm 38
Elektrische ruitbediening 40
3Ergonomie en comfortPEUGEOT i-Cockpit 41
Voorstoelen 41
Het stuurwiel verstellen 43
Spiegels 43
Achterbank 45
Verwarming en ventilatie 46
Handbediende airconditioning 47
Automatische airconditioning 48
Ontwasemen - ontdooien voorruit 50
Voorruitverwarming 50
Ontwasemen - ontdooien achterruit 51
Voorverwarmen/voorkoelen (Elektrisch) 51
Voorzieningen in het interieur 52
Plafonnier 54
Sfeerverlichting 55
Panoramadak 55
Voorzieningen in de bagageruimte 55
Extra bagageafdekking (Van) 56
4Verlichting en zichtLichtschakelaar 57
Richtingaanwijzers 58
Hoogteverstelling van de koplampen 59
Automatisch inschakelen van de koplampen 59
Follow me home- en instapverlichting 60
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
60
Grootlichtassistent 61
Ruitenwisserschakelaar 61
Ruitenwisserbladen vervangen 63
Automatische stand ruitenwissers 64
5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 65
Alarmknipperlichten 65
Claxon 66
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch) 66
Noodoproep of pechhulpoproep 66
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 68
Veiligheidsgordels 70
Airbags 72
Kinderzitjes 74
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen 76
ISOFIX-kinderzitjes 79
i-Size-kinderzitjes 82
Kinderbeveiliging 83
6RijdenRijadviezen 85
Starten / afzetten van de motor met de sleutel 87
Starten / afzetten van de motor met Elektronische
sleutel
88
Handbediende parkeerrem 90
Elektrische parkeerrem 91
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 93
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 93
Automatische transmissie (EAT6) 94
Automatische transmissie (EAT8) 96
Keuzeschakelaar 99
Rijstanden 100
Hill Start Assist 101
Schakelindicator 102
Stop & Start 102
Bandenspanningscontrolesysteem 104
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 105
Verkeersbordherkenning 106
Snelheidsbegrenzer 11 0
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen 111
Snelheidsregelaar 11 2
Drive Assist Plus 11 3
Adaptieve snelheidsregelaar 11 4
Lane Positioning Assist 11 7
Active Lane Departure Warning System 121
Dodehoekbewaking 124
Active Safety Brake met Collision Risk Alert en
Intelligente noodremassistentie
126
Systeem voor detecteren van onoplettendheid 128
Parkeerhulp 129

4
Overzicht
Cockpit
Deze afbeeldingen en beschrijvingen dienen slechts als
voorbeeld. De aanwezigheid en locatie van bepaalde
elementen kunnen variëren, afhankelijk van de
uitvoering of het uitrustingsniveau.
1.Plafonnier / leeslampjes vóór
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
Waarschuwingslampjes voor veiligheidsgordels en
airbag vóór aan passagierszijde
2. Binnenspiegel
3. Instrumentenpaneel
4. Zekeringkast
5. Elektrische ruitbediening
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
6. Ontgrendeling motorkap
7. Airbag vóór aan passagierszijde
8. Dashboardkastje
1.Touchscreen
2. Motor aan- / afzetten
3. Centraal geplaatste bedieningselementen
4. USB-aansluiting(en)
5. Opbergruimte of draadloze smartphonelader 6.
Opbergruimte / 12V-aansluiting
7. Versnellingspook of selectiehendel
8. Elektrische parkeerrem
9. Selectie van de rijstand
Schakelaars op of rondom het stuurwiel
1.Schakelaar verlichting / richtingaanwijzers /
onderhoudsindicator
2. Schakelaars ruitenwissers/ruitensproeiers /
boordcomputer
3. Schakelflippers automatische transmissie
4. Bediening audiosysteem
A. Selecteren van de weergavemodus
instrumentenpaneel
B. Gesproken commando's
C. Volume verlagen / verhogen

5
Overzicht
D.Selecteren van de vorige / volgende media
Een selectie bevestigen
E. Toegang tot het menu Telefoon
Gesprekken beheren
F. Selecteren van een audiobron
G. Weergave van de lijst van radiozenders /
muzieknummers
5. Claxon / airbag vóór aan bestuurderszijde
6. Bediening snelheidsregelaar / snelheidsbegrenzer /
Adaptieve snelheidsregelaar
Bedieningselementen zijkant
1. Afstelling van straal van koplampen met halogeen-
of ledtechnologie
2. Active Lane Departure Warning System
3. Lane Positioning Assist
4. Voorruitverwarming
5. Alarm
6. Elektrische kinderbeveiliging
Bedieningselementen midden
1. Stoelverwarming
2. Toegang tot de menu's van het touchscreen
3. Touchscreen aan/uit / volume aanpassen
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Thermisch-comfortsysteem uitschakelen
6. Maximale stand van de airconditioning
7. Alarmknipperlichten
8. Centrale vergrendeling
9. Ontwasemen / ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
10. Achterruitverwarming
Elektromotor
1.Laadaansluiting
2. Tractiebatterij
3. 12V-accu
4. Warmtepomp
5. Geïntegreerde lader
6. Elektromotor
7. Laadkabel
Via laadaansluiting
1
kan de auto op 3 manieren
worden opgeladen:
–
Opladen via een normaal stopcontact en de
bijbehorende laadkabel 7
(Mode 2).
–
V
ersneld opladen via een lader voor versneld laden
(wallbox) (Mode 3).
–
Snelladen via een openbaar snellaadpunt (Mode 4).
De tractiebatterij van 400
V 2
is een lithium-ionbatterij.
Deze slaat energie op die voor de elektromotor, de
airconditioning en de verwarming wordt gebruikt.
Het laadniveau wordt met een meter weergegeven.

17
Instrumentenpaneel
1Storing noodremassistentie (met elektrische
parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de melding "Storing parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is, gebruik
de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start AssistBrandt permanent, in combinatie met de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Active Lane Departure Warning SystemBrandt permanent. Het systeem is automatisch uitgeschakeld of in
de wachtstand gezet.
Knippert. De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van de
rijstrookmarkering die overschreden dreigt te worden.
Zie het deel Rijden voor meer informatie.
Brandt permanent. Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Lane Positioning AssistBrandt permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje Service.
Er is een storing in het systeem. Voer (3) uit.
AirbagsBrandt permanent.
Een van de airbags of pyrotechnische
gordelspanners is defect.
Zie (3).
Airbag vóór aan passagierszijde (ON)Brandt permanent. De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
De schakelaar is in de stand "ON" gezet.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel - risico op
zwaar letsel!
Airbag vóór aan passagierszijde (OFF)Brandt permanent. De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar is in de stand "OFF" gezet.
Er kan een kinderzitje met de rug in de rijrichting
worden geplaatst, tenzij er een probleem met de
airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).
Parkeerhulp
Permanent, in combinatie met een melding op het scherm en een geluidssignaal.
De functie is uitgeschakeld.
Bandenspanning te laagBrandt permanent. De bandenspanning van een of meerdere
banden is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset het controlesysteem na het aanpassen van de
bandenspanning.
Waarschuwingslampje voor te lage bandenspanning knippert en brandt
vervolgens permanent, en waarschuwingslampje
Service brandt permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning meer
aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en
zie (3).
Stop & Start (benzine of diesel)Brandt permanent, in combinatie met de weergave van een melding.
Het Stop & Start-systeem is handmatig uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt
de motor niet afgezet.
Brandt permanent. Het Stop & Start-systeem is automatisch
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt
de motor niet afgezet bij een buitentemperatuur:
–
lager dan 0 °C.
–
hoger dan +35 °C.
Raadpleeg de rubriek
Rijden voor meer informatie.
Knippert en brandt vervolgens permanent, in combinatie met een melding.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
GrootlichtassistentBrandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in een functie of camera gedetecteerd.

30
Toegang
Afstandsbediening/sleutel
Functies van de
afstandsbediening
Afhankelijk van de uitvoering, De afstandsbediening
kan worden gebruikt om de volgende functies op
afstand te regelen:
–
Ontgrendelen / vergrendelen / supervergrendelen
van de auto.
–
Bedienen van verlichting op afstand.
–
Inklappen / uitklappen van de buitenspiegels.
–
Inschakelen / uitschakelen van het alarmsysteem.
–
Lokaliseren van de auto.
–
Sluiten van de ruiten.
–
Activeren van de elektrische startonderbreker van
de auto.
De auto kan met behulp van noodprocedures worden
vergrendeld / ontgrendeld, bijvoorbeeld als de
afstandsbediening of de centrale vergrendeling defect is, of als de accu leeg is. Zie het betreffende deel voor
meer informatie over de Noodprocedures.
Geïntegreerde sleutel
De sleutel in de afstandsbediening kan voor het
volgende worden gebruikt, afhankelijk van de
uitvoering:
–
De auto ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen.
–
De handmatige kinderbeveiliging inschakelen/
uitschakelen.
–
De airbag vóór aan passagierszijde inschakelen/
uitschakelen.
–
De portieren met de reservefunctie ontgrendelen/
vergrendelen.
–
Contact inschakelen en de motor starten/afzetten.
Zonder Elektronische sleutel
► Druk op de knop om de sleutel uit of in te klappen.
Met Elektronische sleutel
► Houd de knop uitgetrokken om de sleutel te
verwijderen of terug te plaatsen.
Wanneer de ingebouwde sleutel is uitgenomen, dient u deze altijd bij u te houden
om de betreffende noodprocedures uit te kunnen
voeren.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld in het menu
Rijverlichting / Auto
van het touchscreen.
Volledige ontgrendeling
► Druk op de ontgrendelknop.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep / klep van
de laadaansluiting
►
Druk op de ontgrendeltoets.
►
Druk
nogmaals op de toets om de andere portieren
en de achterklep te ontgrendelen.
De laadstekker kan bij de tweede keer drukken worden
losgekoppeld.
De volledige of selectieve ontgrendeling en de
uitschakeling van het alarm worden bevestigd
door het knipperen van de parkeerlichten en / of
dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels
uitgeklapt.
De auto vergrendelen
Normale vergrendeling
► Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering, de
inschakeling van het alarm worden bevestigd door het
branden van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels
ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, kan de auto niet worden
vergrendeld. Als de auto echter is uitgerust met een
alarmsysteem, dan wordt dit na ongeveer 45
seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren
of de achterklep worden vervolgens niet geopend,
dan wordt de auto automatisch na ongeveer 30
seconden weer vergrendeld. Als de auto is uitgerust
met een alarmsysteem, dan wordt dit automatisch
weer ingeschakeld.

66
Veiligheid
– Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een dealer of
een erkende reparateur.
Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.
GegevensverwerkingDe verwerking van persoonsgegevens door
het "Peugeot Connect SOS"-systeem (PE112)
voldoet aan het kader voor bescherming van
persoonsgegevens volgens Verordening 2016/679
(GDPR) en Richtlijn 2002/58/EC van het Europese
parlement en de Europese Raad, en is specifiek
bedoeld om de belangen van het onderwerp van de
gegevens te beschermen, in overeenstemming met
Artikel 6.1, paragraaf d) van Verordening 2016/679.
De verwerking van persoonsgegevens is uitsluitend
beperkt tot het beheer van het "Peugeot Connect
SOS"-systeem in combinatie met het noodnummer
112 voor Europa.
Het "Peugeot Connect SOS"-systeem is in
staat om alleen de volgende gegevens met
betrekking tot de auto te verzamelen en te
verwerken: chassisnummer, type (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of voedingsbron, de
* Afhankelijk van de geografische dekking van ‘Peugeot Connect SOS' 'Peugeot Connect Assistance’ en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de
internetsite voor uw land.
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat de auto
nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als de auto
rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een versnelling vooruit
of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, di\
e u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van de "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance".
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar op de
website voor uw land.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1. Peugeot Connect SOS
2. Peugeot Connect Assistance
Peugeot Connect SOS (PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op
toets 1.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de
hulpdiensten*.
"Peugeot Connect SOS" zoekt onmiddellijk uw auto en
brengt u in contact met de juiste hulpdiensten**.
►
W
anneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de autogegevens
worden verzonden en blijft branden wanneer de
communicatie tot stand is gebracht.
Als de airbagregeleenheid een aanrijding detecteert, wordt er automatisch een
noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags zijn
geactiveerd.
Deze dienst is gratis.
Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje bij
het inschakelen van het contact rood en daarna groen
brandt, en vervolgens uitgaat.
–
Het controlelampje brandt permanent rood: er is een
storing in het systeem.

70
Veiligheid
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
► Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is
bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer u
verder wilt rijden met de aanhanger.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Het stabiliteitscontrolesysteem voor de aanhanger biedt extra veiligheid onder
normale rijomstandigheden, wanneer de
aanbevelingen voor gebruik van aanhangers en de
geldende wetgeving in uw land in acht worden
genomen. Dit moet de bestuurder niet aanmoedigen
om extra risico's te nemen, zoals op een onjuiste
manier een aanhanger gebruiken (bijvoorbeeld met
te veel belasting, een te hoge kogeldruk, versleten
banden, banden met een lage bandenspanning of
een defect remsysteem) of te snel rijden.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet waar
dat de aanhanger gaat slingeren, vooral met een
lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek rijdt, kan
het systeem niet voorkomen dat de aanhanger
slingert.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch
aanpast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij
niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden
getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het
contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel
tegen het lichaam van de inzittenden wordt getrokken
en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer
de gordelspanners worden geactiveerd, kan er
wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer (afhankelijk van de uitvoering).
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn (afhankelijk van de uitvoering) voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.

71
Veiligheid
5Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is
bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt
ingeschakeld, dan gaat het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordels op het instrumentenpaneel
branden en het bijbehorende waarschuwingslampje
( 1 tot en met 5 ) gaat rood branden op het display met
waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en
de airbag van de voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (3 tot en met 5) ongeveer 30
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 km/h en
gedurende 2 minuten gaat elk waarschuwingslampje
van een zitplaats met een inzittende erop die de
veiligheidsgordel niet heeft bevestigd knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het
betreffende waarschuwingslampje branden totdat de
bestuurder, voorpassagier en / of achterpassagier de
gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht de
reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting moet
u voor het vastmaken van de gordel controleren of
er geen vreemde voorwerpen aanwezig zijn in de
sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een
stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging naar voren
worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd om
te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.