Page 153 of 276

151
Praktische informatie
7
► De draaiknop (6) draait een kwart slag linksom;
houd uw handen uit de buurt van de knop!
► Controleer of het mechanisme correct is
vergrendeld (stand A ).
►
V
ergrendel het slot (7 ) met de sleutel.
►
V
erwijder de sleutel. De sleutel kan niet worden
verwijderd als het slot is ontgrendeld.
►
Klem het kapje op het slot.
► Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
► Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
►
Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog (4 ) van de steun.
►
Steek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart omwenteling
om hem op de aansluiting (3 ) van de steun aan te
sluiten.
Verwijderen van de kogel
► Pak de stekker van de aanhanger , draai hem een
kwart slag en trek hem uit de aansluiting (3 ) van de
steun.
►
Maak de veiligheidskabel van de aanhanger los uit
het veiligheidsoog (4 ) van de steun.
►
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
►
Plaats de beschermkap terug over de
trekhaakkogel.
►
V
erwijder het kapje van het slot en zet het kapje
vast op de kop van de sleutel.
► Steek de sleutel in het slot ( 7).
► Ontgrendel het slot met de sleutel.
► Houd de trekhaakkogel ( 5) stevig met één hand
vast; trek met uw andere hand aan de draaiknop (6 ) en
draai hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de draaiknop
niet los.
►
V
erwijder de kogel via de basis van de steun (1 ).
►
Laat de draaiknop los; deze wordt automatisch
geblokkeerd in de ontgrendelde stand (stand B ).
Page 154 of 276

152
Praktische informatie
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die zijn bedoeld voor montage
op het type wiel van de auto: Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15 9 mm (Polaire XP9)
195/55 R16 9 mm (Polaire XP9)
205/45 R17 Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren,
zet de auto dan langs de kant van de weg op een
vlakke ondergrond stil.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen
dat de auto wegglijdt.
► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
► Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50 km/h rijden.
► Zet de auto stil en controleer of de sneeuwkettingen
goed zijn gespannen.
► Plaats de beschermdop ( 2) terug op de steun (1 ).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm: 70 kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan 40 cm
aan de rijomstandigheden aan om schade aan de
dakdragers en de bevestigingspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met betrekking
tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.
Voorschriften Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen
dat een van de zijden wordt overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het
dak.
Zet de lading goed vast.
Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op zijwind
en de stabiliteit van de auto kan door de belading
worden beïnvloed.
Controleer regelmatig of de dakdragers goed zijn
geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor elke rit.
Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
Op het dak bevestigen
Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
bevestigingspunten in het dakframe. Als de portieren
zijn gesloten, zijn deze punten niet zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers hebben een
bout die in de opening van elk bevestigingspunt moet
worden gestoken.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van een
sneeuwketting.
Neem de geldende wetgeving in uw land in acht met betrekking tot het gebruik van
Page 155 of 276

153
Praktische informatie
7sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die zijn bedoeld voor montage
op het type wiel van de auto:
Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15 9 mm (Polaire
XP9)
195/55 R16 9 mm (Polaire
XP9)
205/45 R17 Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren,
zet de auto dan langs de kant van de weg op een
vlakke ondergrond stil.
►
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen
dat de auto wegglijdt.
►
Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50
km/h rijden.
►
Zet de auto stil en controleer of de sneeuwkettingen
goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de auto
en het wegdek dan beschadigd raken. Als de auto
lichtmetalen velgen heeft, controleer dan of geen
enkel deel van de kettingen of bevestigen de velg
raakt.
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Deze afneembare voorziening voorkomt opeenhoping
van sneeuw rond de koelventilator van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen voor het bovenste gedeelte
van de grille en twee andere delen voor het onderste
gedeelte.
Bij problemen met monteren/verwijderen Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is uitgeschakeld en de koelventilator is gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij:– een buitentemperatuur hoger dan 10 °C.
–
het trekken van een aanhanger
.
–
een snelheid hoger dan 120
km/h.
Bevestigen
Sneeuwschermen bovenzijde/zijkant
Wanneer ze voor het eerst worden geplaatst, moet u de 2 bovenste sneeuwschermen aan
het type grille van het voertuig aanpassen:
–
Grille type
A, "MAINSTREAM" (MS).
–
Grille type
B, "UPPER" (UP).
► Voor elk sneeuwscherm (1 en 2) moet u de
bevestigingslippen doorknippen op basis van het type
grille, A of B , die op de auto is gemonteerd.
Page 156 of 276

154
Praktische informatie
– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals de
airconditioning en achterruitverwarming, tijdelijk worden
uitgeschakeld in verband met de laadtoestand van de
accu.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start Voordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u het contact afzetten om te
► Gebruik een draadtang en knip niet in de lipjes die
bevestigd moeten blijven.
De knipinstructies staan op de binnenkant van de 2 bovenste sneeuwschermen gedrukt.
► Plaats een van de bovenste schermen tegen de
betreffende zijde van de bovenste bumpergrille.
►
Steek eerst de bovenste bevestigingslippen in de
bumper.
►
Kantel het scherm omlaag totdat de onderste
bevestigingslippen goed in de bumper zijn gestoken
(druk op elk lipje om te zorgen dat het op zijn plek klikt).
►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door op
de hoeken ervan te drukken.
Herhaal dezelfde stappen voor het andere bovenste
scherm en daarna voor het zijrooster in de grille onder
de kentekenplaat.
Onderste sneeuwscherm
► Plaats het onderste scherm tegen de onderste
bumpergrille.
►
Steek de bevestigingslipjes in de bumper totdat ze
allemaal goed zijn bevestigd. ►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door op
de hoeken ervan te drukken.
Verwijderen
Voor het sneeuwschermen aan de onderzijde
en zijkant
► Steek een schroevendraaier in de sleuven
bovenaan het onderste scherm en het zijscherm om ze
los te halen uit de grille.
►
Kantel het bovenste scherm en zijscherm
voorzichtig omlaag.
►
T
rek de eenheid naar u toe en ondersteun het terwijl
het loskomt.
Voor het sneeuwschermen aan de bovenzijde
► Druk op de onderste bevestigingsnokken om ze los
te maken van de grille.
►
Kantel het bovenste scherm voorzichtig omhoog.
►
T
rek de eenheid naar u toe en ondersteun het terwijl
het loskomt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur van
bepaalde functies bij afgezet contact om te voorkomen
dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische
functies zoals het audio- en telematicasysteem,
het dimlicht en de interieurverlichting in totaal nog
maximaal ongeveer 30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-mode
wordt geactiveerd: de actieve functies worden in
stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10 minuten
via het handsfree systeem van het audiosysteem
voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt
gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
Page 157 of 276

155
Praktische informatie
7– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals de
airconditioning en achterruitverwarming, tijdelijk worden
uitgeschakeld in verband met de laadtoestand van de
accu.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Stop & Start Voordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u het contact afzetten om te
voorkomen dat de motor automatisch weer wordt
gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans op
verstikking en ernstig letsel!
Elektromotor Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans op
verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact afzetten,
controleren of het controlelampje READY op
het instrumentenpaneel uit is en de laadstekker
loskoppelen als deze is aangesloten.
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het voorportier
links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de
beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen
de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezetDe koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de propeller van de ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het portier linksvoor.
► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
Page 158 of 276

156
Praktische informatie
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
het laadsysteem (elektrische auto).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het
desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen
die de fabrikant stelt aan vloeistoffen voor de
motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij
afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
► Duw de externe veiligheidsvergrendeling omhoog
en breng de motorkap omhoog.
►
Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig
deze in de uitsparing om de motorkap geopend te
houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de
houder.
►
Bevestig de motorkapsteun in de houder
.
►
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze
aan het einde van de slag in het slot vallen.
►
T
rek aan de motorkap om te controleren of deze
goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de motorkap,
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen,enz.) te beperken.
* Afhankelijk van de motor.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
–
Luchtfilter
.
–
Oliepeilstok.
–
Olievuldop.
–
Handopvoerpomp.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6.Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
10. Handopvoerpomp*
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Elektromotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu/zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Elektrisch circuit van 400 V
8. Stroomonderbreker voor noodgevallen voor
nooddiensten en onderhoudsmonteurs
Page 159 of 276

157
Praktische informatie
7Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
het laadsysteem (elektrische auto).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het
desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen
die de fabrikant stelt aan vloeistoffen voor de
motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij
afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat. Controleer
het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is ingeschakeld
(bij auto's met elektrische meter) of met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten
door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het
oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig, olie
bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en emissieregeling
minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►
V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het
oliepeil is juist als het tussen de merktekens A (max)
en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:
–
boven markering
A; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
–
onder markering
B; vul onmiddellijk motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd
(of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-dealer en bij
gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt, kan
de garantie bij een defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte voor
de locatie van de motorolievuldop.
►
Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
►
W
acht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
Page 160 of 276

158
Praktische informatie
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij. Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u werkzaamheden
aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met Stop & Start zijn voorzien van een 12 V-loodaccu met speciale
technologie en specificaties.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door
een PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven,
moet het twee keer zo vaak worden vervangen.
► Vul indien nodig bij.
► Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of de
remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast te
stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen DOT4-remvloeistof
die in een ongeopende verpakking zit.
Koelvloeistof
(Benzine of diesel)
Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er grote schade aan de
motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de markering
" MAX" staat, maar nooit erboven.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering "MIN"
bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom na
het afzetten van de motor ten minste één uur voordat u
er werkzaamheden aan uitvoert.
Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan om
brandwonden te voorkomen een doek en draai de dop
twee slagen los om de druk te laten dalen.
Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot
het vereiste peil.
(Elektrisch)
Vul geen koelvloeistof bij.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
"MIN"
bevindt, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-
klaar mengsel.
In de winter (bij temperaturen onder nul) moet er een
vloeistof met antivries (geschikt voor de temperatuur)
worden gebruikt om de componenten van het systeem
(pomp, tank, kanalen, verstuivers) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
de indicatoren en met name de indicatoren voor de
AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de
motor om wettelijke redenen niet meer kan worden
gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue
® (BlueHDi) en met name de toevoer van
AdBlue.
Controles
Zie, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema
van de fabrikant dat betrekking heeft op de
motoruitvoering van uw auto voor het controleren van
bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.