Page 73 of 276

71
Veiligheid
5Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is
bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt
ingeschakeld, dan gaat het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordels op het instrumentenpaneel
branden en het bijbehorende waarschuwingslampje
( 1 tot en met 5 ) gaat rood branden op het display met
waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en
de airbag van de voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (3 tot en met 5) ongeveer 30
seconden branden.
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 km/h en
gedurende 2 minuten gaat elk waarschuwingslampje
van een zitplaats met een inzittende erop die de
veiligheidsgordel niet heeft bevestigd knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het
betreffende waarschuwingslampje branden totdat de
bestuurder, voorpassagier en / of achterpassagier de
gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht de
reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting moet
u voor het vastmaken van de gordel controleren of
er geen vreemde voorwerpen aanwezig zijn in de
sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een
stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
–
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
–
moet deze in een vloeiende beweging naar voren
worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt.
–
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
–
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
–
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd om
te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Page 74 of 276

72
Veiligheid
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de kans
op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan
passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder
en het stuur of tussen de passagier voorin en het
dashboard om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
kinderzitjes.
Onderhoud Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten alle werkzaamheden aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen en de middelste
zitplaatsen achterin bij ernstige aanrijdingen te
verhogen. De airbags vullen de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en analyseren
de frontale en zijdelingse krachten waaraan de
detectiezones bij een aanrijding worden blootgesteld:
–
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto; direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags,
zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten.
–
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van achteren
en in sommige gevallen bij over de kop slaan, kan
het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd. In
deze situaties bieden alleen de veiligheidsgordels
bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard van
het obstakel en de snelheid van de auto op het moment
van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de airbags niet meer
geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische
lading in het systeem een geluid en een kleine
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Page 75 of 276

73
Veiligheid
5Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de kans
op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan
passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder
en het stuur of tussen de passagier voorin en het
dashboard om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Zijairbags
Dit systeem beschermt de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen de
heup en de schouder, te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij een
ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van de of
de gehele impactzone (B ).
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de borstkas van
de inzittende en het betreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste achterpassagier) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding
aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B ).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende zijruiten.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet
worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze goed
is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan
zorgen als de airbags afgaan.
Page 76 of 276

74
Veiligheid
Advies
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit;
dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen
brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het
lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat
de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen
dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de
airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of diefstal
van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en
laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de
stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het
afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor
uw auto contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten de
zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet
aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat
deze sensoren niet meer goed werken. In dat geval
werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet, omdat
deze deels voor de bevestiging van de window-
airbags zorgen.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen verschilt per land. Raadpleeg de
in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen
op:
–
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter in
goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht geschikte
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-
bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.
–
V
olgens de statistieken is de achterbank van uw
auto de veiligste plaats voor het vervoeren van een
kind.
–
Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug in
de rijrichting in de auto worden geplaatst, op de
voorstoel of achterbank van de auto.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van de auto te vervoeren:
–
tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting",
–
vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Page 77 of 276

75
Veiligheid
5Advies
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit;
dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen
brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het
lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat
de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen
dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een zittingverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Extra beveiliging Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter per
ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten om
jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:
–
een kind alleen en zonder toezicht in de auto
achter;
–
een kind of een dier in een auto achter wanneer
alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat;
–
de sleutels binnen bereik van de kinderen achter
in de auto.
Kinderzitje achterin
Met het gezicht of de rug in de rijrichting
► Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet de
rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind in een
kinderzitje met het gezicht of de rug in de rijrichting de
voorstoel van de auto niet raken.
►
Controleer of de rugleuning van een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk tegen
de rugleuning van de zitplaats achter in de auto is
geplaatst en het optimaal raakt.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste
zitplaats achter worden bevestigd.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
► Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand en
helemaal naar achteren, met de rugleuning rechtop.
Page 78 of 276

76
Veiligheid
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand "OFF" om de airbag uit te
schakelen.
► Draai de sleutel in de stand "ON" om de airbag weer
in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en blijft branden om aan te geven dat de airbag is
uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1 minuut branden om aan te geven dat de airbag
is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt.
"Gezicht in de rijrichting"
De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld zijn.
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel plaatst.
Wanneer u dat niet doet, dan kan het kind ernstig
of dodelijk letsel oplopen als de airbag wordt
opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat
ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit als
u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de
voorstoel plaatst. Anders kan het kind ernstig of
dodelijk gewond raken wanneer de airbag wordt
geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/ inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op dodelijk
of ernstig letsel bij het afgaan van de airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit- of
inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar zich
aan de zijkant van het dashboard.
Page 79 of 276
77
Veiligheid
5
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand "OFF" om de airbag uit te
schakelen.
►
Draai de sleutel in de stand "
ON" om de airbag weer
in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en blijft branden om aan te geven dat de airbag is
uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1 minuut branden om aan te geven dat de airbag
is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van uw auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Page 80 of 276

78
Veiligheid
(f)Als u een kinderzitje met de rug of het gezicht
in de rijrichting op een achterzitplaats bevestigt,
moet u de voorstoel naar voren schuiven en
de rugleuning ervan rechtop zetten zodat er
voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de
benen van het kind.
(g) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met
de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
* Afhankelijk van de uitvoering.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
– Twee ringen, A , tussen de rugleuning en de zitting
van de stoel.
Overzicht voor het bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving staan in dit overzicht de mogelijkh\
eden voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd (a) met de
veiligheidsgordel
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Zitplaats Airbag
voorpassagier Lichter dan 13
kg
(groep
0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18
kg
(groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar Van 15 tot 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar Van 22 tot 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Zitrij 1 (c) Passagiersstoel
Met hoogteverstelling (d) of
zonder hoogteverstelling (e)
Uitgeschakeld: "OFF" U
UUU
Ingeschakeld: "ON" XUF UFUF
Rij 2 (f) Achterbank (g)
U UUU
U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje met
een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
UF: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje met
een veiligheidsgordel, met het "gezicht in de
rijrichting". X
: Zitplaats niet geschikt voor een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's
met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10
kg.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de
voorpassagiersstoel worden bevestigd. (c)
Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land
voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
(d) De in hoogte verstelbare voorstoel moet in de
hoogste stand worden gezet en helemaal naar
achteren geschoven.
(e) De rugleuning moet rechtop staan.