Page 169 of 279

Rijden en bediening167Als de controlelamp m voortdurend
knippert, wordt de elektrische hand‐
rem slechts deels aangetrokken of is
er een probleem met de elektrische handrem. Er verschijnt een bericht op
het Driver Information Center. Zet de
elektrische handrem los en probeer
deze weer aan te trekken. Raadpleeg
een werkplaats als de controlelamp
m niet oplicht of blijft knipperen.
Rijd niet als controlelamp m knippert
3 82.
Bij het aantrekken van de elektrische
handrem onderweg klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center. Zo lang u de schakelaar
omhoog trekt, gaat de auto langza‐
mer rijden.
Als u de schakelaar m tijdens het
langzamer rijden loslaat, wordt de
handrem losgezet. Als u de schake‐
laar m omhoog houdt tot de auto stil‐
staat, blijft de elektrische handrem
aangetrokken.
Wanneer de storingslamp elektrische
handrem j oplicht, heeft de elektri‐
sche handrem een systeemprobleem waargenomen en werkt deze inbeperkte mate. Trek de schakelaar
j omhoog en houd deze zo vast om
de elektrische handrem aan te trek‐ ken wanneer m brandt tot controle‐
lamp m blijft branden. Raadpleeg
een werkplaats als controlelamp j
oplicht.
Soms kan de elektrische handrem
ondanks dat de auto stilstaat toch
automatisch worden ingeschakeld.
Dit is normaal en gebeurt om op
gezette tijden te controleren of het
systeem van de elektrische handrem
goed werkt.
Als de elektrische handrem niet kan
worden aangetrokken, moeten de
achterwielen worden geblokkeerd om
wegrollen van de auto te voorkomen.
Loszetten 1. Schakel de auto in.
2. Houd het rempedaal ingetrapt.
3. Druk op schakelaar m.
Als u probeert de elektrische hand‐
rem te ontgrendelen zonder het
rempedaal in te trappen, gaat er een
geluidssignaal af en verschijnt er eenbericht in het Driver Information
Center. De elektrische handrem is losgezet wanneer m uit is.
Als het controlelampje j brandt, heeft
de elektrische handrem een systeem‐ probleem waargenomen en werkt
deze in beperkte mate. Druk de scha‐ kelaar m omlaag en houd deze zo
vast om de elektrische handrem los te
zetten wanneer j brandt totdat
controlelamp j dooft. Raadpleeg een
werkplaats als het controlelampje
blijft branden.
Let op
Bij het rijden met aangetrokken
handrem kunnen de remmen over‐
verhit raken en kunnen onderdelen
van het remsysteem voortijdig
verslijten of beschadigd raken.
Controleer vóór vertrek of de hand‐
rem geheel losgezet is en of contro‐
lelamp m uit is.
Automatisch loszetten
De elektrische handrem wordt auto‐
matisch losgezet wanneer de motor
draait, u een versnelling inschakelt en u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken
Page 170 of 279

168Rijden en bedieningelektrische handrem niet te snel op.Zo slijt de voering van de handrem
minder snel.
Elektrische handrem, controlelampje
m 3 82.
Storing elektrische handrem, contro‐
lelampje j3 82.
Driver Information Centre 3 85.
Regeneratief remmen Een deel van de remenergie van de
bewegende auto wordt weer in elek‐
trische energie omgezet. Deze ener‐
gie wordt weer opgeslagen in de
hoogspanningsaccu, waardoor de
auto nog zuiniger rijdt.
Regeneratief vermogen kan beperkt
zijn wanneer de hoogspanningsaccu
bijna vol of leeg is.Regeneratie op verzoek
Bij regeneratie op verzoek kan de
vertraging worden versterkt door de
flipper aan het stuurwiel ingedrukt te
houden. Dit werkt in de standen D
(rijden) en L (laag). Het gaspedaal
moet grotendeels los worden gelaten,
voordat dit werkt.
Wanneer regeneratief remmen actief
is, wordt het pictogram met pijlen in
groen aangegeven.
Regeneratief remmen 3 79.
De cruise control wordt uitgeschakeld en de remlichten kunnen gaan bran‐den wanneer deze functie wordt
geactiveerd.
Als de stand D (rijden) is ingescha‐
keld en de auto wordt volledig tot stil‐
stand gebracht terwijl de flipper voor
regeneratief remmen wordt vastge‐
houden, is het mogelijk dat de auto
niet naar voren kruipt wanneer de flip‐
per wordt losgelaten. Het gaspedaal moet worden ingedrukt om vooruit te
rijden.
Rijden met één pedaal 3 162.
Als er op een steile helling wordt gere‐ den, moet de auto met het rempedaal
worden tegengehouden.
De remcontroller gebruikt een pomp
om hydraulische remkracht op te
wekken. Tijdens bepaalde remma‐
noeuvres kunt u de pomp horen
werken, zoals bij sterk afremmen of
tijdens regeneratief remmen wanneer de auto tot stilstand komt. Dit is
normaal.
Afdaal reserve
Met Afdaal reserve kunt u het rege‐
neratief remmen maximaliseren
wanneer er onmiddellijk na het laden
vanaf een grotere hoogte wordt gere‐ den. Wanneer deze functie is inge‐
schakeld, wordt het opladen gestopt,
Page 171 of 279

Rijden en bediening169voordat de hoogspanningsaccu vol is,
zodat er energie uit het regeneratief
remmen kan worden opgeslagen.
Deze functie werkt samen met de
functie Laden op basis van locatie ,
zodat u het systeem kunt configure‐
ren dat het ingeschakeld is wanneer
u thuis bent ( Aan – Alleen thuis ) of
ergens anders ( Aan – Alleen op weg ).
Locatie-gebaseerd laden 3 207.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het vermo‐
gen van de elektrische aandrijving
verminderd en wordt het wiel met de
meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
lamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 83.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Page 172 of 279

170Rijden en bediening
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door nogmaals op b te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De volgende keer dat de auto wordt
ingeschakeld, wordt het TC ook weer geactiveerd.
Voorzichtig
Niet herhaaldelijk stevig remmen
of optrekken als de tractieregeling uit is. De aandrijflijn van de autokan beschadigd raken.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
vermogen van de elektrische aandrij‐ ving verminderd en worden de wielen
afzonderlijk afgeremd. Daardoor
wordt de rijstabiliteit van de auto op
een glad wegdek aanmerkelijk verbe‐
terd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 83.
Page 173 of 279

Rijden en bediening171Uitschakelen
Voor rijden met optimaal vermogen
kan ESC worden uitgeschakeld:
Houd b ingedrukt tot k en a oplichten
en er een bericht in het Driver Infor‐
mation Center verschijnt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Bij het activeren van ESC bij cruise
control wordt de cruise control auto‐
matisch uitgeschakeld. Druk op de
toets cruise control om deze weer in
te schakelen als het wegdek dat
toelaat.
Cruise control 3 171.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Terugzetten
Als b oplicht en blijft branden, reset u
het systeem als volgt:
1. Rem de auto af.
2. Schakel de auto uit en wacht 15 seconden.
3. Schakel de auto in. Neem contact op met een werk‐
plaats als b oplicht en blijft bran‐
den.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruise control
De cruise control kan een snelheid
van circa 25 km/u of hoger aanhou‐
den.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐ den worden afgeweken.
Page 174 of 279

172Rijden en bedieningMet het Traction Control-systeem ofde elektronische stabiliteitsregeling
kan het systeem tijdens het gebruik
van cruise control het doorslaan van
de wielen tegengaan. Als dit gebeurt,
wordt de cruise control automatisch
uitgeschakeld.
Traction Control-systeem 3 169.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 170.
Bij een aanrijdingswaarschuwing bij
geactiveerde cruise control, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 174.De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Inschakelen
Druk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep licht wit op en de
cruise control staat op stand-by. Druk
nogmaals op m om de cruise control
uit te schakelen.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk op SET/-, de huidige snelheid
wordt opgeslagen en vastgehouden.
De gewenste ingestelde snelheid
verschijnt op de instrumentengroep.
U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Controlelamp m 3 84.
Snelheid verhogen Druk bij een ingeschakelde cruise
control op RES/+ tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐
lijk op RES/+ : de snelheid wordt in
kleine stappen verhoogd.
Snelheid verlagen
Druk bij een ingeschakelde cruise
control op SET/- tot de gewenste
snelheid is bereikt of druk herhaalde‐ lijk op SET/-: de snelheid wordt in
kleine stappen verlaagd.
Snelheid hervatten
Als de cruise control op een gewenste
snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise
control uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snelheid uit het geheugen
wordt gewist. Druk op RES/+ zodra
de rijsnelheid circa 25 km/u of hoger
is. De eerder ingestelde snelheid
wordt hervat.
Page 175 of 279

Rijden en bediening173Uitschakelen
Druk op y; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ● De rijsnelheid is lager dan ca. 25 km/u.
● U trapt op het rempedaal.
● De keuzehendel is in N.
● Het Traction Control of elektroni‐ sche stabiliteitsregeling is actief.
Uitschakelen
Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.
Inschakelen
L indrukken.
Als de cruise control eerder geacti‐
veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en druk kort op SET/-: de huidige
snelheid wordt als de maximumsnel‐
heid opgeslagen.
De snelheidslimiet verschijnt op het Driver Information Center.
Page 176 of 279

174Rijden en bedieningSnelheidslimiet wijzigenDruk bij een geactiveerde snelheids‐
begrenzer op RES/+ om de gewenste
maximumsnelheid te verhogen of op
SET/- om deze te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.Uitschakelen
De begrensde snelheid wordt opge‐ slagen en aangeduid tussen vier‐
kante haken op het Driver Information
Center. Ook verschijnt een bijbeho‐
rend bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten Druk op RES/+. De opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.Door de auto uit te schakelen wordt
de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ veerd maar de snelheidslimiet wordt
opgeslagen voor de volgende active‐
ring van de snelheidsbegrenzer.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt het camerasysteem in de
voorruit om voertuigen te detecteren
die zich op een afstand van ong. 60
m, direct voor u bevinden.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelamp A.
Als u een directe voorligger te snel
nadert, gaat er een waarschuwings‐
signaal af.