Page 193 of 279

Rijden en bediening191Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige
regenval.
Instructies voor reinigen 3 252.In geval van een storing in het
systeem of als het systeem door tijde‐ lijke omstandigheden niet operatio‐
neel is, lichten de symbolen in de
spiegels permanent op en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center. De hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Waarschuwing wisselen
van rijstrook
Behalve het blindehoeksysteem
3 190 herkent ook de waarschuwing
wisselen van rijstrook snel naderende achterliggers op rijstroken naast uw
auto.
Als de auto met waarschuwing voor
wisselen van rijstrook is uitgerust,
heeft deze ook altijd een blindehoek‐
systeem.
Het systeem waarschuwt visueel in
elke buitenspiegel bij het detecteren
van snel naderende achterliggers.
De radarafstandssensoren zitten in
de achterbumper.9 Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van
rijstrook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzienlijk
snellere achterligger detecteert, licht
het gele waarschuwingssymbool
F in de betreffende buitenspiegel
op. Als de bestuurder vervolgens de
richtingaanwijzer gebruikt, gaat het
waarschuwingssymbool F geel
knipperen als waarschuwing om niet
van rijstrook te wisselen.
De waarschuwing wisselen van
rijstrook werkt bij alle snelheden.
Page 194 of 279

192Rijden en bediening
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer 3,5 m
parallel aan beide zijden van de auto
en ongeveer 3 m naar achteren bij het blindehoeksysteem (A) en ongeveer
70 m naar achteren bij waarschuwing wijzigen van rijstrook (B) op parallelle
rijstroken. De zones beginnen bij elke buitenspiegel. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Uitschakelen
U kunt de waarschuwing voor het
wisselen van rijstrook in het menu
Persoonlijke instellingen op het info-
display instellen.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Info-Display 3 88.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale prestaties zo spoedig mogelijk een
stuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in
scherpe bochten geeft het systeem
soms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)
waarschuwen voor obstakels in de
blinde hoek. Bij rijden op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan het systeem oplichten,
Page 195 of 279

Rijden en bediening193omdat opspattend water als een
obstakel kan worden geïnterpreteerd.
Anders kan F vanwege vangrails,
verkeersborden, bomen, struikgewas
of andere onbeweeglijke objecten
oplichten. Dit behoort bij de normale
werking; het systeem behoeft geen
onderhoud.
Het systeem werkt wellicht niet goed
wanneer:
● als sensoren door ijs, sneeuw, modder of iets anders bedekt zijn
● rijden in zware regenbuien
● de auto bij een aanrijding betrok‐
ken is geweest
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Panoramazichtsysteem
Het panoramazichtsysteem in het
middenconsole het gebied rond de
auto zien en tevens de beelden van
de voor- of achtercamera.
Het systeem gebruikt vier camera's: ● achtercamera, boven het kente‐ ken geplaatst
● voorcamera, boven de grille of bij
het embleem geplaatst
● zijcamera's, aan de onderkant van beide buitenspiegels9Waarschuwing
De surroundcamera's hebben
dode hoeken en geven niet alle
obstakels nabij de hoeken van de
auto weer. Bij inklapbare buiten‐
spiegels die niet in de juiste stand
staan wordt de surround-view niet goed weergegeven. Controleeraltijd rond de auto bij het parkeren
of achteruit rijden.
1. Gebied getoond door het panora‐ mazichtsysteem
2. Niet-getoond gebied
Page 196 of 279

194Rijden en bedieningVoorcamera
Een weergave van het gebied vóór de
auto kan in het info-display worden
weergegeven. Het vooraanzicht
wordt weergegeven wanneer er van
R naar D wordt overgeschakeld en
wanneer de auto langzamer dan
8 km/u rijdt.
9 Waarschuwing
De camera(s) geven geen kinde‐
ren, voetgangers, fietsers, krui‐
sende verkeersdeelnemers,
dieren of andere objecten buiten
het zichtveld van de camera's,
onder de bumper of onder de auto weer. De getoonde afstanden
kunnen verschillen van de werke‐
lijke afstanden. U mag niet alleen
op deze camera's rijden of parke‐
ren. Controleer altijd achter en
rond de auto alvorens te gaan
rijden. Bij onvoorzichtig gebruik
kunt u letsel, dodelijke ongevallen
of schade aan de auto veroorza‐
ken.
Het systeem werkt ook als de omge‐
ving donker is, maar mogelijk minder
goed.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het info-display.
9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of
onder de auto, worden niet
getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Page 197 of 279

Rijden en bediening195Werking
De camera bevindt zich tussen de
lampjes van de kentekenverlichting
en heeft een zichthoek van 130°.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 m die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door
de achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het info-display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Display-instellingen
Helderheid en contrast kunnen
worden ingesteld door op het display
van het aanraakscherm te tikken
wanneer de achteruitkijkcamera
actief is.
Page 198 of 279

196Rijden en bedieningUitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
Achteruitkijkcamera kan handmatig
worden uitgeschakeld in het menu
Persoonlijke instellingen op het info-
display. Selecteer de relevante instel‐ ling in Instellingen I Voertuiginstellin‐
gen .
Deactivering van geleidingsstrepen
en waarschuwingssymbolenU kunt de visuele hulplijnen en waar‐
schuwingssymbolen activeren of
deactiveren in het menu Instellingen
op het info-display. Selecteer de rele‐
vante instelling in Instellingen I
Camera achterzijde .
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Storing
Storingsberichten worden met een 9
in het Driver Information Center weer‐ gegeven.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lens vande camera valt.
● Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze met water en veeg deze
met een zachte doek af.● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Waarschuwing kruisend verkeer achter
Naast de achteruitkijkcamera 3 194
waarschuwt de waarschuwing krui‐
send verkeer achter bij het achteruit
rijden voor kruisend verkeer van links
of rechts. Bij het herkennen van krui‐
send verkeer na activeren van de
achteruitkijkcamera, verschijnt er op
het kleuren info-display een gevaren‐ driehoek met een pijltje K dat de
richting van het verkeer aangeeft.
Verder klinken er drie pieptonen uit de luidspreker aan de betreffende kant.
Page 199 of 279

Rijden en bediening197
De radarafstandssensoren zitten aan
de zijkant in de achterbumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend
verkeer achter vervangt niet het
kijken door de bestuurder. Let op:
objecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd. Rijd
nooit achteruit als u alleen op het
info-display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De systeemsensoren bestrijken een
zone van ongeveer 20 m links of
rechts achter de auto.
Uitschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
tien seconden niet wordt ingescha‐
keld.
U kunt de waarschuwing kruisend
verkeer achter in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het info-display in- of uitschakelen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuiginstel‐
lingen op het info-display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Page 200 of 279

198Rijden en bedieningStoring
Het systeem werkt wellicht niet goed wanneer:
● Sensoren door ijs, sneeuw, modder of iets anders bedekt
zijn.
● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Verkeersbordherkenning Werking
De verkeersbordherkenning herkent
bepaalde borden via een frontcamera en toont deze op het Driver Informa‐
tion Center.
Verkeersborden die worden herkend,
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● tijdsbeperkingen
● afstandsbeperkingen
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en
inhaalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het
volgende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er
gedurende een bepaalde periode
geen ander bord wordt geconsta‐ teerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.