Page 161 of 279

Rijden en bediening159Als de elektronische sleutel niet in de
auto ligt of de zender wordt geblok‐
keerd, verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Er kan een gereed-lampje rechtson‐
der in de instrumentengroep oplich‐ ten wanneer er met de auto kan
worden gereden.
In de instrumentengroep verschijnt
tevens een actieve accumeter
wanneer er met de auto kan worden
gereden.
Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier
tijdens het inschakelen van de auto.
Druk altijd op POWERm om de auto
uit te schakelen alvorens uit te stap‐
pen.
Als de auto vanwege een bijna lege
batterij in de elektronische sleutel niet
start, kan er nog steeds mee worden
gereden.
Bediening bij storing 3 156.
Opnieuw startenVoorzichtig
Als de auto onderweg opnieuw
moet worden gestart, zet dan de
keuzehendel in de stand N en druk
twee keer op POWERm zonder
het rempedaal in te trappen. Het aandrijvingssysteem start op geen enkele andere manier.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem
niet pompend. Hierdoor kan de
rembekrachtiging worden geredu‐ ceerd en moet u het rempedaal
krachtiger intrappen.
2. Zet de keuzehendel in N. U kunt
dit onderweg doen. Trap het
rempedaal na het overschakelen
naar N krachtig in en stuur de auto
naar een veilige locatie.
3. Zet de auto helemaal stil, schakel
over naar P en zet de auto uit door
op POWER m te drukken.
4. Zet de parkeerrem aan. Als u de auto niet aan de kant vande weg kunt zetten en u deze
tijdens het rijden moet uitschake‐
len, houdt u POWERm langer dan
twee seconden ingedrukt of drukt u deze binnen vijf seconden twee
keer kort in.9 Gevaar
Als u tijdens het rijden de auto
uitschakelt, kunnen de airbags
worden gedeactiveerd. Schakel
het aandrijvingssysteem onder‐
weg alleen in noodsituaties uit.
De auto starten bij lage
temperaturen
Wanneer de buitentemperatuur lager
is dan 0 °C, wordt aangeraden de
auto op de contactdoos aan te sluiten om de levensduur van de hoogspan‐
ningsaccu te maximaliseren.
Page 162 of 279

160Rijden en bedieningBij een buitentemperatuur van minder
dan -32 °C moet de auto bij het
inschakelen op de contactdoos
aangesloten zijn.
Parkeren Let op
Laat de auto nooit gedurende
langere perioden in extreme tempe‐
raturen zonder te rijden of met de
stekker uit het stopcontact.9 Waarschuwing
● Trek altijd de handrem aan.
Trek gedurende ongeveer één
seconde aan schakelaar m en
ga na of controlelamp m
oplicht.
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 82.
● Schakel de auto uit.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, schakel
dan de handrem in en zet de
keuzehendel in de stand P
alvorens de auto uit te schake‐
len. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Als de auto vlak of naar bene‐
den gericht op een helling
staat, schakel dan de handrem
in en zet de keuzehendel in de
stand P alvorens de auto uit te
schakelen. Bovendien de voor‐ wielen naar de stoeprand
toedraaien.
Zet de keuzehendel in P, druk
kort op POWER m om de auto
uit te schakelen. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
vergrendelt.
● Sluit de ruiten.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Motorkoelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de auto
in werking treden 3 223.
Het wordt afgeraden te parkeren met een ingeschakeld aandrijvingssys‐
teem.
Als de auto wordt achtergelaten
terwijl het aandrijvingssysteem nog is
ingeschakeld, volg dan de juiste stap‐ pen om ervoor te zorgen dat de auto
niet kan bewegen.
De botsingssticker
De botsingssticker bevindt zich tegen het portierframe aan de bestuurders‐
kant.
Parkeer de auto na een aanrijding op
een afstand van circa 7,5 m van
andere objecten.
Parkeer op een niet-ontvlambaar
oppervlak.
Page 163 of 279

Rijden en bediening161Bel het hotline-nummer op de sticker
voor verdere instructies over wat er met de auto moet worden gedaan.Bedrijfsmodi elektrisch
voertuig
Bediening
Deze auto rijdt puur en alleen op elek‐ triciteit. Deze gebruikt voor het
aandrijven van de auto altijd een elek‐
trisch aandrijvingssysteem. Elektrici‐
teit is de enige energiebron voor deze auto.
Rijmodi
SPORT-modusIn de SPORT-modus accelereert de
auto sneller dan in de normale
modus, maar werkt het wellicht
minder efficiënt. Gebruik zoveel
mogelijk de normale modus.
Wanneer het lampje 3 niet
brandt, staat de auto in de normale
modus.
Druk op SPORT om de SPORT-
modus te selecteren.
Druk nogmaals op SPORT om weer
naar de normale modus te gaan.
Het lampje 3 brandt in de
instrumentengroep wanneer de
SPORT-modus is geselecteerd.
Controlelamp 3 83.
Wanneer de SPORT-modus actief is
en de auto wordt uitgeschakeld, is de SPORT-modus nog steeds actief
wanneer de auto weer wordt inge‐
schakeld.
Het is mogelijk dat de SPORT-modus
niet beschikbaar is wanneer de laad‐
status van de hoogspanningsaccu te
laag is.
Page 164 of 279

162Rijden en bedieningElektrische aandrijvingBediening
De auto gebruikt een elektrische
aandrijving. De keuzehendel zit op de middenconsole tussen de stoelen.P:parkeerstand, wielen zijn geblok‐ keerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaatR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:rijmodus, lage recuperatieL:laag, hoge recuperatie, mogelijk‐
heid tot rijden met één pedaalDe keuzehendel start altijd vanuit het
midden. De geselecteerde versnel‐
ling wordt met een gele led op de
keuzehendel aangegeven. Wanneer
de keuzehendel wordt losgelaten,
gaat hij terug naar de middenstand.
P : in deze stand worden de voorwie‐
len vergrendeld. Dit is de aanbevolen stand voor het starten van het aandrij‐
vingssysteem omdat de auto niet
gemakkelijk kan bewegen.9 Waarschuwing
Uitstappen is gevaarlijk als de
keuzehendel niet goed op P staat
en de handrem niet stevig aange‐
trokken is. De auto kan in bewe‐
ging komen.
Stap niet uit als het aandrijvings‐
systeem nog werkt, de auto kan
plotseling in beweging komen. U
of anderen kunt/kunnen letsel
oplopen. Trek altijd de handrem
aan en zet de keuzehendel in de
stand P om te voorkomen dat de
auto in beweging komt, zelfs als u op een effen ondergrond staat.
De ontgrendelknop voorkomt dat er
per ongeluk uit P wordt geschakeld.
Er kan pas worden geschakeld als de
auto is gestart, het rempedaal is inge‐ trapt en de ontgrendelknop is inge‐
drukt.
Wanneer de auto tot stilstand is geko‐
men, drukt u op POWERm om de
auto uit te schakelen. De elektrische
aandrijving schakelt automatisch over op P.
De auto schakelt niet over op P als hij
te snel rijdt. Stop de auto en schakel
over naar P.
Druk op de knop P op de keuzehendel
om naar P over te schakelen.
Page 165 of 279

Rijden en bediening163Vanuit P schakelen:
1. Trap het rempedaal in en druk op de ontgrendelknop.
2. Schakel over naar de gewenste versnelling.
R : gebruik deze versnelling om
achteruit te rijden.
Als u van R naar D overschakelt, of
van D naar R terwijl de rijsnelheid te
hoog is, schakelt de auto automatisch
over naar N. Stop de auto en schakel
opnieuw.
Vanuit en naar R schakelen:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. U schakelt over naar R door de
ontgrendelknop in te drukken, en
de keuzehendel naar voren en
dan naar links te bewegen. R licht
rood op.
U schakelt vanuit R weg door de
gewenste versnelling te selecte‐ ren.Voorzichtig
Bij overschakelen naar R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel alleen over naar R als de
auto stilstaat.
Bij lage rijsnelheden kan R worden
gebruikt om de auto heen en weer te
schommelen om hem los te maken uit
sneeuw, ijs of zand, zonder dat de
elektrische aandrijving wordt bescha‐ digd.
N : in deze stand brengt het aandrij‐
vingssysteem geen koppel over op de
wielen. Alleen met D kunt u het
aandrijvingssysteem opnieuw starten wanneer de auto al in beweging is.
Het is niet de bedoeling dat de auto
langere tijd in de stand N blijft staan.
Hij schakelt automatisch over op P.
Vanuit en naar N schakelen:
● U schakelt over naar N door de
keuzehendel naar voren te
duwen tot N rood oplicht.
● Als de auto in P staat, drukt u de
ontgrendelknop in terwijl u de
keuzehendel naar voren duwt tot
N rood oplicht.
U schakelt vanuit N over op een
andere versnelling door de auto
stil te zetten en naar de gewenste versnelling over te schakelen.
D : deze stand is voor regulier rijden.
Als u meer vermogen nodig hebt om
in te halen en de rijsnelheid bedraagt:
● minder dan 56 km/u, dan trapt u het gaspedaal ongeveer voor de
helft in.
● ongeveer 56 km/u of meer is, dan
trapt u het gaspedaal geheel in.Voorzichtig
Als de auto langzaam lijkt te acce‐ lereren of niet reageert wanneer usneller wilt rijden, rijd dan niet
verder. De elektrische aandrijving
kan beschadigd zijn. Neem zo
snel mogelijk contact op met een
werkplaats.
Let op
Rijd bij een glad wegdek in de stand D voor verbeterde rijomstandighe‐
den en wegligging.
Page 166 of 279

164Rijden en bedieningVanuit en naar D schakelen:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. U schakelt over naar D door de
keuzehendel naar achteren te
bewegen. Als de auto in P staat,
drukt u de ontgrendelknop in
terwijl u de keuzehendel naar
achteren duwt tot D rood oplicht.
U schakelt vanuit D weg door de
gewenste versnelling te selecte‐
ren.
L : in deze stand rijdt de auto langza‐
mer zonder dat de remmen worden
gebruikt. Gebruik L op zeer steile
heuvels, in diepe sneeuw, in modder of bij veelvuldig stoppen en optrek‐
ken.Voorzichtig
Bij doorslaan van de wielen of het
bergop "vasthouden" van de auto
met alleen het gaspedaal kan de
elektrische aandrijving bescha‐
digd raken. Laat de banden niet
doorslaan als u vast zit. Houd de auto bij het stoppen bergop alleen met de rem op zijn plaats.
Rijden met één pedaalVoorzichtig
Als er met de auto in de stand L
wordt gereden en de bestuurder maakt de veiligheidsgordel los,
wordt de elektrische parkeerrem
automatisch ingeschakeld en kan
er niet met maar één pedaal
worden gereden.
Bij het rijden met één pedaal kan het
gaspedaal ook worden gebruikt om
het vertragen van de auto tot volle‐
dige stilstand te regelen.
Als het gaspedaal snel wordt losge‐
laten, wordt er agressief afgeremd.
Als het gaspedaal langzaam wordt
losgelaten, kan de vertraging van de
auto naar wens worden aangepast.
Voor het rijden met één pedaal, scha‐ kelt u over naar L. L kan alleen
worden geselecteerd wanneer D is
geselecteerd. Trap het gaspedaal in
om de gewenste snelheid te berei‐
ken. De vertraging die wordt uitge‐
voerd bij het rijden met één pedaal
zorgt voor volledig regeneratief
remmen helpt de energie-efficiency
verhogen.
Bij het rijden op hellingen kan het zijn dat de auto bij het rijden met éénpedaal niet helemaal tot stilstand kan
worden gebruikt of op één plaats kan worden gehouden.
Als de auto tijdens het rijden met één
pedaal niet op een helling kan worden gestopt, kan de elektrische handrem
worden ingeschakeld om de auto
stationair te houden.
Als u weer wilt gaan rijden, trapt u het
gaspedaal in; de elektrische handrem wordt automatisch uitgeschakeld.
Het rijden met één pedaal kan worden
uitgeschakeld en de auto kan naar
voren blijven kruipen, of bij stilstand
kan de elektrische handrem of P
worden ingeschakeld.
Dit kan door het volgende worden
veroorzaakt:
● Het bestuurdersportier is geopend.
● De gesp van de veiligheidsgor‐ dels aan de bestuurderskant is
los.
Page 167 of 279

Rijden en bediening165● De auto heeft vijf minuten stilge‐staan.
● Er is een probleem met het aandrijvingssysteem.
Verdere vertraging kan worden
bereikt met de flipper voor regenera‐ tief remmen.
Regeneratief remmen 3 168.
Wasstraatmodus (auto uit)
N inschakelen terwijl de auto is uitge‐
schakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Zet de auto in de servicemodus 3 156.
3. Trap het rempedaal in, open het portier en schakel over naar N.
4. De indicator moet nu N aangeven.
Is dit niet het geval, herhaal dan
de procedure.
5. Wanner N niet meer nodig is,
schakelt u over naar P en zet u de
auto uit.Wasstraatmodus (auto aan)
N inschakelen terwijl de auto is inge‐
schakeld:
1. Trap het rempedaal in, open het portier, schakel over naar N.
2. De indicator moet nu N aangeven.
Is dit niet het geval, selecteer N
dan opnieuw.
3. Schakel over naar P wanneer u bij
de auto terugkomt.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig bedient. Hier‐
voor is aanzienlijk meer kracht nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de
rit te vervolgen, moet u de hulp van
een werkplaats.
Als de auto is uitgeschakeld,
verdwijnt de rembekrachtiging nadat
het rempedaal een of twee keer is
ingetrapt. De remwerking wordt hier‐
door niet verminderd, maar er is
aanzienlijk meer kracht nodig om het
rempedaal te bedienen. Vooral bij het
slepen hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 82.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ komt dat de wielen blokkeren.
Page 168 of 279

166Rijden en bedieningZodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 82.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem Elektrische handrem
U kunt de elektrische handrem altijd
activeren, zelfs als de auto is uitge‐
schakeld.
Gebruik de elektrische handrem niet
te vaak wanneer de auto is uitgescha‐ keld, omdat de 12 V-accu hierdoor
leegraakt.
Bij onvoldoende elektrisch vermogen
kan de elektrische handrem niet
worden aangetrokken of losgezet.
Aantrekken tijdens stilstand9 Waarschuwing
Trek minimaal een seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is inge‐
schakeld 3 82. De elektrische
handrem wordt bij voldoende
kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt. Waarschuwingslampje
m 3 82.
1. Zorg ervoor dat de auto geheel stil
staat.
2. Trek gedurende ong. een seconde aan schakelaar m.
Na het geheel aantrekken van de
elektrische handrem gaat de contro‐
lelamp m knipperen en vervolgens
branden. Kijk vóór het uitstappen
naar de controlelamp m ter controle
dat de handrem aangetrokken is.