Page 153 of 279

Klimaatregeling151De geselecteerde temperatuur wordt
op het display aangegeven.
Let op
De vooringestelde temperatuur kan
alleen worden bereikt als
Heat & A/C is ingeschakeld.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de Heat & A/C
is ingeschakeld.
Als de maximumtemperatuur Hi is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale verwarming, als de
Heat & A/C is ingeschakeld.Ruiten ontwasemen en
ontdooien hMAX
●
Druk op hMAX . Het ledje in de
knop brandt om activering aan te
geven. Wanneer hMAX wordt
geselecteerd, wordt de lucht rich‐
ting de voorruit geblazen en de
ventilator draait sneller. De voor‐
ruit wordt sneller ontwasemd.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit f inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: h indrukken; om naar
de automatische modus te gaan: AUTO indrukken.
U kunt de instellingen van de auto‐
matische achterruitverwarming wijzi‐
gen op het info-display.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Systeem activeren ON/OFF De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand
beschreven manier met de toetsen en draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Page 154 of 279

152KlimaatregelingLuchtdebiet Z ,
Druk op de onderste knop voor
minder of op de bovenste knop voor
meer luchtdebiet. De ventilatorsnel‐
heid wordt in het onderste deel van het display weergegeven.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Terug naar de automatische modus:
AUTO indrukken.
Luchtverdeling V, B en C
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. Het ledje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
B:naar hoofdhoogte via de
verstelbare luchtroostersC:naar de voetenruimte en voor‐
ruith:naar voorruit
Er zijn ook combinaties mogelijk.
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Tik op 4 om de luchtrecirculatiemo‐
dus in te schakelen.
Tik opnieuw op 4 om de recircula‐
tiemodus uit te schakelen.
Bij deze optie licht de toets op het
aanraakscherm op ter aanduiding dat er lucht wordt gerecirculeerd. Zowordt de lucht in de auto snel gekoeld
en wordt het binnendringen van
buitenlucht of luchtjes voorkomen.
Page 155 of 279

Klimaatregeling153Tik op 4 om de luchtrecirculatie uit
te schakelen. Druk op AUTO om
terug naar automatische bediening te
gaan; de recirculatie werkt automa‐
tisch.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Externe verwarming en koeling
Wordt bediend door op de toets O op
de elektronische sleutel te drukken.
De klimaatregeling schakelt stan‐
daard over op een goede verwar‐
mings- of koelmodus en de achter‐
ruitverwarming schakelt bij lage
buitentemperaturen in.
Starten op afstand 3 17.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is, moet er minimaal een luchtroosteropen staan.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
De luchtdoorstroming kan beperkt
zijn als de lamellen naar de ruiten zijn gericht. Houd de luchtroosters open,
zodat het systeem correct werkt.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 156 of 279

154KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Bovendien reduceert het actieve-
koolstoffilter geuren.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐ ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 157 of 279

Rijden en bediening155Rijden en bedieningRijtips......................................... 155
Economisch rijden ...................155
Controle over de auto ..............156
Starten en bediening .................156
Nieuwe auto inrijden ................156
Aan/Uit-knop ............................ 156
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 158
Voertuig starten en stoppen ....158
Parkeren .................................. 160
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig .161
Bediening ................................ 161
Rijmodi .................................... 161
Elektrische aandrijving ...............162
Bediening ................................ 162
Remmen .................................... 165
Antiblokkeersysteem ...............165
Handrem .................................. 166
Regeneratief remmen ..............168
Rijregelsystemen .......................169
Traction Control .......................169
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 170Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 171
Cruise control .......................... 171
Snelheidsbegrenzer ................173
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 174
Indicatie afstand tot voorligger 177
Actieve noodrem .....................177
Voetgangersbescherming voor ........................................ 180
Parkeerhulp ............................. 182
Blindehoeksysteem .................190
Waarschuwing wisselen van rijstrook ................................... 191
Panoramazichtsysteem ...........193
Achteruitkijkcamera .................194
Waarschuwing kruisend verkeer achter ..................................... 196
Verkeersbordherkenning .........198
Lane keep assist .....................201
Opladen ..................................... 203
Programmeerbaar laden .........207
Geprogrammeerde onderdrukking opladen ...........213
Oplaadstatus ........................... 214
Oplaadkabel ............................ 215
Elektrische vereisten ...............219
Trekken ...................................... 219
Algemene informatie ...............219Rijtips
Economisch rijden
Gebruik het volgende advies als hulp
voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius.
Ondanks deze nuttige tips kan de
actieradius van een elektrisch voer‐
tuig bij lagere temperaturen als
gevolg van een hoger energiever‐
bruik kleiner zijn.
Bij extra veel bagage rijdt de auto
minder zuinig en neemt de actiera‐
dius af. Vervoer bij voorkeur niet meer dan nodig is.
Schakel elektrische accessoires niet
onnodig in. Bij gebruik van vermogen
voor andere functies dan de aandrij‐
ving neemt de elektrische actieradius van de auto af.
Houd de banden altijd op de juiste
spanning en zorg dat de auto goed
uitgelijnd is.
Rijstijl
Vermijd onnodig snel optrekken en
afremmen.
Page 158 of 279

156Rijden en bedieningGebruik waar mogelijk cruise control.
Schakel niet over naar N om uit te
rollen. Bij het uitrollen en remmen in
D of L wint de auto energie terug.
Rendementsmeter in de
instrumentengroep
Efficiencymeter 3 77.
Rij- en versnellingsmodus selecteren
Gebruik zoveel mogelijk de normale
rijmodus.
In de SPORT-modus accelereert de
auto sneller dan in de normale modus maar werkt het wellicht minder effici‐
ent.
Gebruik L in intensief stadsverkeer of
bij het afdalen. In de stand L hoeft u
het rempedaal minder in te trappen
en kunt u de auto gecontroleerd en
zuinig langzaam laten rijden.Controle over de autoVoorzichtig
Rijd voorzichtig op steile hellingen, laadhelling of over verkeersdrem‐pels enz.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Voorkom hard remmen tot stilstand
tijdens de eerste 300 km.
Als er met nieuwe remvoeringen hard
wordt geremd, slijten deze snel. Volg
deze inremrichtlijn elke keer wanneer u nieuwe remvoeringen krijgt. Na de
inremperiode kunnen de rijsnelheid
en de belasting geleidelijk worden
verhoogd.
Aan/Uit-knop
Page 159 of 279

Rijden en bediening157Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Als de auto niet start, plaats de elek‐
tronische sleutel dan in het zendervak
in de middenconsole.
Voertuig starten en stoppen 3 158.De auto inschakelen
Schakel de auto uit en trap het rempe‐
daal in; door een keer op POWERm
te drukken, wordt de auto ingescha‐
keld. Als 4 in de instrumentengroep
oplicht, kan er met de auto worden gereden. Dit kan bij extreem lage
temperaturen zo'n 15 seconden in
beslag nemen.De auto uitschakelen
Zet de auto in P, druk kort op
POWER m in de servicemodus of
wanneer de motor draait en de auto stilstaat. Sommige functies blijven
actief tot het bestuurdersportier wordt
geopend.
Als de auto niet in de stand P staat
wanneer hij wordt uitgeschakeld,
wordt P automatisch geselecteerd,
voordat de auto wordt uitgeschakeld.Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier
tijdens het inschakelen van de auto.
Druk altijd op POWERm om de auto
uit te schakelen alvorens uit te stap‐
pen.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Als de auto tijdens het rijden in een
noodsituatie moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan
twee seconden op POWERm of drukt
u tweemaal kort binnen
vijf seconden.
Voertuig starten en stoppen 3 158.
Onderhoudsmodus
Deze elektrische modus is beschik‐
baar voor onderhoud en diagnose en ter controle van de functie van het
lampje "onderhoud spoedig" die voor
emissiemetingen nodig kan zijn.
Door de auto uit te schakelen, het
rempedaal niet in te trappen, en
POWER m langer dan vijf seconden
ingedrukt te houden, wordt de auto in
de onderhoudsmodus gezet. De instrumenten en audiosystemen
werken zoals wanneer de auto is
ingeschakeld, maar u kunt niet met de auto rijden. In de onderhoudsmodus
start het aandrijvingssysteem niet.
Druk nogmaals op POWERm om de
auto uit te schakelen.Voorzichtig
De servicemodus ontlaadt de 12
V-autoaccu. Gebruik de service‐
modus niet gedurende langere
tijd, om te voorkomen dat de motor
niet start.
Bediening bij storing
Als de auto vanwege een bijna lege
batterij in de elektronische sleutel niet
start, verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center.
Ga als volgt te werk om alsnog te
rijden:
1. Open de middenconsole en verwijder de kleine opbergbak.
Plaats de elektronische sleutel in
de houder met de knoppen naar
de onderkant van de auto gericht.
Andere voorwerpen, bijvoorbeeld andere sleutels, transponder,
Page 160 of 279

158Rijden en bedieningtags, munten enz., moet u verwij‐
deren.
2. Zet de auto in de stand P of N, trap
het rempedaal in en druk op
POWER m.
Zet de auto uit door nogmaals op
POWER m te drukken. Haal de elek‐
tronische sleutel uit de middencon‐ sole.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 19.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐
delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 21.
Vertraagde uitschakeling stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen worden gebruikt tot het
bestuurdersportier wordt geopend of
tot tien minuten nadat de auto werd
uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● Infotainment-systeem
● stekkerdozenVoertuig starten en stoppen
Zet de keuzehendel in P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen
enkele andere stand.
Let op
Probeer niet over te schakelen naar
P terwijl de auto rijdt om schade aan
de elektrische aandrijving te voorko‐
men. Schakel alleen over naar P als
de auto stilstaat.
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn. Trap het gaspe‐
daal in en tik op POWERm.