Page 65 of 279
Opbergen63Til de vloerplaat van de bagageruimte
op om bij de oplaadkabel, het boord‐
gereedschap en de gevarendriehoek
te kunnen.
Algemene tip9 Waarschuwing
Berg omwille van de veiligheid alle
onderdelen in de bagageruimte op hun plek op en rijd altijd met geslo‐
ten afdekking laadruimte en, zo
mogelijk, met omhoog geklapte
rugleuningen.
Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling
afslaan of een ongeval letsel door
rondslingerende voorwerpen
oplopen.
Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
Berg de gevarendriehoek op in de
gereedschapskoffer van de auto onder het achterste deel van de vloer‐ bedekking in de bagageruimte.
Page 66 of 279
64OpbergenVerbanddoos
Verbanddoos in de bagageruimte
opbergen.
Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Neem
contact op met uw werkplaats voor
meer informatie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐ gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.Ter bevestiging van het dakdrager‐
systeem de montagepennen in de op
de afbeelding weergegeven openin‐
gen steken.
Page 67 of 279

Opbergen65Beladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de
ontgrendelingshendel mogen
niet meer zichtbaar mogen zijn.
Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderop
leggen.
● Zet spullen met spanbanden vast
aan de sjorogen 3 63.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 258) en
het EU-leeggewicht van de auto.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen.
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
Page 68 of 279
66Opbergenaanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 50 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 69 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen67Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................68
Stuurwielverstelling ...................68
Stuurbedieningsknoppen ...........68
Verwarmd stuurwiel ...................68
Claxon ....................................... 69
Waarschuwing voetgangersvei‐ ligheid ....................................... 69
Wis-/wasinstallatie voorruit ........69
Wis-/wasinstallatie achterruit .....70
Buitentemperatuur .....................71
Klok ........................................... 71
Elektrische aansluitingen ...........72
Inductief opladen .......................73
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................75
Instrumentengroep ....................75
Snelheidsmeter ......................... 77
Kilometerteller ........................... 77
Accumeter ................................. 77
Efficiencymeter .......................... 77
Energiemeter ............................. 79
Regeneratief remmen ................79
Actieradius totaal .......................80
Service-display .......................... 80Controlelampen......................... 80
Richtingaanwijzer ......................80
Gordelverklikker ........................80
Airbag en gordelspanners .........81
Airbag-deactivering ...................81
Laadsysteem ............................. 81
Service-indicatie ........................82
Remsysteem ............................. 82
Elektrische handrem ..................82
Elektrische handrem defect .......82
Antiblokkeersysteem (ABS) .......82
SPORT-modus .......................... 83
Lane keep assist .......................83
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............................................ 83
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....83
Traction Control-systeem UIT ...83
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 83
Startbeveiliging .......................... 84
Voertuig gereed .........................84
Rijverlichting .............................. 84
Grootlicht ................................... 84
Grootlichtassistentie ..................84
Mistachterlicht ........................... 84
Cruise control ............................ 84
Voorligger gedetecteerd ............84
Voetgangersdetectie .................84
Snelheidsbegrenzer ..................84Verkeersbordherkenning ...........85
Portier open ............................... 85
Informatiedisplays ........................85
Driver Information Center ..........85
Info-Display ............................... 88
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Batterijspanning .........................94
Persoonlijke instellingen ..............94
Telematicaservice ........................98
OnStar ....................................... 98
Page 70 of 279
68Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het Infotainmentsys‐
teem en een aangesloten mobiele telefoon bedienen met de knoppen op het stuurwiel.
Driver Information Centre 3 85.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 171.
Meer informatie staat in het deel over
het infotainment-systeem 3 112.
Verwarmd stuurwiel
Druk op A om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets.
Page 71 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen69De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm
en worden warmer dan de overige
gedeelten.
De verwarming werkt zodra de auto is gestart.
Claxon
j indrukken.
Waarschuwing voetgan‐
gersveiligheid
Met het signaal voetgangersveilig‐
heid kan de bestuurder mensen
waarschuwen die de auto wellicht niet horen naderen.
Het automatische geluid wordt opge‐
wekt om aan voetgangers duidelijk te
maken dat er een auto in de buurt is.
Het geluid verandert als de auto
harder of zachter gaat rijden. Het
wordt geactiveerd wanneer een voor‐
uitversnelling of R wordt ingescha‐
keld, tot maximaal 23 km/u.
Deze functie kan in de auto-instellin‐
gen worden uitgeschakeld.
Persoonlijke instellingen 3 94.Wis-/wasinstallatie voorruitHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Page 72 of 279
70Instrumenten en bedieningsorganenNiet inschakelen wanneer de voorruitbevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Lage gevoeligheid: draai het stelwiel
omlaag
Hoge gevoeligheid: draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 226.
Wis-/wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking