Page 81 of 279
Instrumenten en bedieningsorganen79Energiemeter
De energiemeter geeft de huidige
lading en de energie die naar of vanuit de hoogspanningsaccu stroomt. Demaximale bruikbare energie is
beschikbaar wanneer de hoogspan‐
ningsaccu volledig is geladen.
Tijdens normale bedrijfsomstandig‐
heden kan de beschikbare energie
een beetje teruglopen naarmate de
ladingstatus van de hoogspannings‐
accu afneemt.
Regeneratief remmen
Er wordt aangegeven wanneer er
sprake is van regeneratief remmen.
Wanneer regeneratief remmen actief
is, wordt het pictogram met pijlen in
groen aangegeven.
Indicatie beperkte regeneratieve
energie
Het pictogram voor regeneratieve
energie wordt in grijs weergegeven
wanneer de regeneratieve energie beperkt is. Bovendien wordt er een
horizontale balk om de meter weer‐
gegeven. Dit gebeurt gewoonlijk
wanneer de hoogspanningsaccu
bijna vol of leeg is.
Regeneratief remmen 3 168.
Page 82 of 279

80Instrumenten en bedieningsorganenActieradius totaal
Geeft het totale bereik weer dat met
de auto kan worden gereden.
Zuinig rijden 3 155.
Service-display Als het tijd is voor een onderhouds‐
beurt, wordt dit in het Driver Informa‐
tion Center aangegeven.
De eerste waarschuwing verschijnt
400 km voordat er een beurt moet
worden uitgevoerd en de tweede
waarschuwing verschijnt 80 km voor‐
dat er een beurt moet worden uitge‐
voerd. Het bericht verschijnt iedere
keer wanneer de auto wordt inge‐
schakeld.
U kunt het bericht annuleren of reset‐
ten. Reset het bericht pas na de
onderhoudsbeurt.
Driver Information Centre 3 85.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de auto lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging,
systeem gereedControlelampen 3 75.
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Knippert snel: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Vervangen van lampen 3 230.
Zekeringen 3 234.
Richtingaanwijzers 3 106.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
Page 83 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen81
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de dakcon‐ sole wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de auto,
totdat de veiligheidsgordel is omge‐
daan.
Knippert
Nadat het aandrijvingssysteem is
gestart gedurende een bepaalde tijd
tot de veiligheidsgordel is ingestoken.
Veiligheidsgordel omdoen 3 45.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de auto
brandt de controlelamp enkele secon‐ den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na vier seconden of licht deze tijdens
het rijden op, dan is er een storing in
het airbagsysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Bij een eventueel probleem met het airbagsysteem kan er ook een bericht op het Driver Information Center
verschijnen. Geactiveerde gordel‐
spanners of airbags worden aange‐
duid door aanhoudend branden van
v .9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 43.
Airbagsysteem 3 46.
Driver Information Centre 3 85.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 51.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
auto en dooft vlak na het starten van
het aandrijvingssysteem.
Page 84 of 279

82Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij ingeschakeld
aandrijvingssysteem
1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
2. Stoppen, auto uitschakelen.
3. De hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Als u rijdt terwijl p brandt, kan de 12
V-accu leegraken.
Service-indicatie
6 brandt geel.
Storing in de auto. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Remsysteem R brandt rood.
Licht op wanneer de auto wordt inge‐
schakeld. Het remvloeistofpeil is te
laag of er is een ander probleem met
het remsysteem.
Remvloeistofpeil 3 227.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 166.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna aan
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
niet door en roep de hulp van een
werkplaats in.
Elektrische handrem defect j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐maal 3 166.
Knippert Elektrische handrem staat in de servi‐
cemodus. Stop de auto, trek de elek‐
trische handrem aan en zet deze los
om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen. Parkeer niet op hellin‐
gen totdat de oorzaak van de
storing is verholpen.
Er kan een foutmelding op het Driver
Information Center verschijnen
3 85.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
auto enkele seconden. Het systeem
is na het doven van het controle‐
lampje klaar voor gebruik.
Page 85 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen83Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 165.
SPORT-modus 3 licht op als de Sport-modus
wordt geselecteerd.
SPORT-modus 3 161.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.
Brandt geel
Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.Knippert geel
Het systeem herkent dat de auto de rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 201.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Knippert
Het systeem is actief en helpt de bestuurder bij het goed besturen van
de auto onder lastige omstandighe‐
den.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 170.
Traction Control-systeem 3 169.
Traction Control-systeem UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Page 86 of 279

84Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60 tot 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Startbeveiliging d brandt geel.
Storing in de startbeveiliging. Het
aandrijvingssysteem kan niet worden
gestart.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Voertuig gereed 4 brandt groen. Er kan met de auto
worden gereden.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 103.
Grootlicht C brandt blauw.Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 104.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd 3 104.
Mistachterlicht ø brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 107.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is ingeschakeld.Cruise control 3 171.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen of geel.Brandt groen
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Brandt geel
De afstand tot een voorligger wordt te kort of wanneer u een ander voertuig
te snel nadert.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 174.
Voetgangersdetectie 7 brandt geel.
Het systeem detecteert een voetgan‐
ger vóór de auto.
Snelheidsbegrenzer
L brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen Snelheidsbegrenzer is actief. Inge‐
stelde snelheid wordt aangegeven bij
symbool L.
Page 87 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen85Snelheidsbegrenzer 3 173.
Verkeersbordherkenning L geeft gedetecteerde verkeersbor‐
den als controlelampje weer.
Verkeersbordherkenning 3 198.
Portier open
Het lampje brandt als er een portier,
de motorkap of de achterklep open
staat. Het symbool verandert naarge‐
lang.
Ook verschijnt er elke keer bij het
openen van de motorkap of de
achterklep een plaatje op het Driver
Information Center. Driver Informa‐
tion Centre 3 85.Informatiedisplays
Driver Information Center Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
De indicatie op het Driver Information Center is afhankelijk van de uitrus‐
ting:
● kilometerteller en dagteller
● voertuiginformatie
● ritinformatie
● informatie over zuinig rijden
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● audio- en Infotainmentinformatie
● telefooninformatie
● auto-instellingen
Menupagina's verschijnen door op ]
op het stuurwiel te drukken.
Druk op { of } om een menu te
selecteren, druk op 9 om te bevesti‐
gen. Selecteerbare menupagina's
zijn:
Page 88 of 279

86Instrumenten en bedieningsorganen
●Voertuiginfo
● Audio
● Telefoon
● Indeling
● Opties
Sommige functies op het display
verschillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen beschikbaar als de auto stilstaat.
Menu's en functies selecteren De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.● Druk op ] om de hoofdmenupa‐
gina te openen.
● Selecteer een hoofdmenupagina met { of }.
● Bevestig een hoofdmenupagina met 9.
Druk na het selecteren van een hoofdmenupagina op { of } om
subpagina's te selecteren.
● Druk op [ om de volgende map
van de geselecteerde subpagina
te openen.
● Druk op { of } om functies te
selecteren of zo nodig een nume‐
rieke waarde in te stellen.
● Druk op 9 om een functie te
selecteren en te bevestigen.
Wanneer nodig, verschijnen er
berichten over de auto en het onder‐
houd in het Driver Information Center.
Bevestig berichten door op 9 te druk‐
ken.
Boordinformatie 3 93.
Voertuiginfo
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het menu Voertuiginfo . Sommige zijn voor uw
specifieke auto wellicht niet beschik‐
baar. Afhankelijk van het display
worden sommige functies als
symbool weergegeven.
Druk op { of } om een pagina te
selecteren:
● Rit
● Bandenspanning (kPa)