Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 4
Sleutels, portieren en ruiten .........16
Stoelen, veiligheidssystemen ......38
Opbergen ..................................... 59
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................67
Verlichting .................................. 103
Infotainmentsysteem ..................110
Klimaatregeling .......................... 149
Rijden en bediening ...................155
Verzorging van de auto ..............220
Service en onderhoud ................255
Technische gegevens ................258
Klantinformatie ........................... 262
Trefwoordenlijst ......................... 270Inhoud
2InleidingInleiding
Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐ ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.
Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan.Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van dezehandleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie die u
zoekt kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
Sleutels, portieren en ruiten27Als er twee of meer elektronische
sleutels in de auto's zijn geweest en
de auto één keer aan was, vergren‐
deld de functie de auto zelfs als er
maar één elektronische sleutel uit de
auto wordt genomen.
Om vergrendelen van de auto te voor‐
komen, bijv. als er inzittenden in de
auto blijven, moet het systeem
worden uitgeschakeld.
Druk om het systeem uit te schakelen gedurende enkele seconden op de
centrale-vergrendelingsknop terwijl
er een portier open is. De functie blijft uitgeschakeld totdat de centrale-
vergrendelingsknop wordt ingedrukt
of de auto wordt ingeschakeld.
U kunt deze passieve vergrendeling
in- of uitschakelen in het menu
Instellingen , I Voertuiginstellingen I
Op afstand vergrendelen /
ontgrendelen / starten op het info-
display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte elektronische sleutel 3 20.Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Duw de pen in het achterportier naar
de voorste stand. Het portier kan niet
meer van binnen worden geopend.
Zet de pen weer naar achteren om het
kinderslot uit te schakelen.
Externe functie smartphone
Met deze functie kan een smartphone met de auto worden verbonden en
kunnen externe autofuncties worden
gebruikt. Functies afhankelijk van
beschikbaarheid.
Functies omvatten: ● Externe commando's: Gebruiken
voor het vergrendelen/ontgren‐
delen van de auto, extern starten van de interieurklimaatregeling,
of claxon in-/uitschakelen en met lichten knipperen.
● Autostatus: Bekijk de actieradius en het hoogspanningsaccupeil
van de auto, de oplaadstatus en
de bandenspanningen.
● Welkomstverlichting: Verzoek om inschakeling van het licht bij
nadering van het voertuig.
● Plaatsbepalingsservices: Sla de parkeerlocatie op of start de navi‐
gatie met de GPS-coördinaten
van de auto.
Instrumenten en bedieningsorganen67Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................68
Stuurwielverstelling ...................68
Stuurbedieningsknoppen ...........68
Verwarmd stuurwiel ...................68
Claxon ....................................... 69
Waarschuwing voetgangersvei‐ ligheid ....................................... 69
Wis-/wasinstallatie voorruit ........69
Wis-/wasinstallatie achterruit .....70
Buitentemperatuur .....................71
Klok ........................................... 71
Elektrische aansluitingen ...........72
Inductief opladen .......................73
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................75
Instrumentengroep ....................75
Snelheidsmeter ......................... 77
Kilometerteller ........................... 77
Accumeter ................................. 77
Efficiencymeter .......................... 77
Energiemeter ............................. 79
Regeneratief remmen ................79
Actieradius totaal .......................80
Service-display .......................... 80Controlelampen......................... 80
Richtingaanwijzer ......................80
Gordelverklikker ........................80
Airbag en gordelspanners .........81
Airbag-deactivering ...................81
Laadsysteem ............................. 81
Service-indicatie ........................82
Remsysteem ............................. 82
Elektrische handrem ..................82
Elektrische handrem defect .......82
Antiblokkeersysteem (ABS) .......82
SPORT-modus .......................... 83
Lane keep assist .......................83
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............................................ 83
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....83
Traction Control-systeem UIT ...83
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 83
Startbeveiliging .......................... 84
Voertuig gereed .........................84
Rijverlichting .............................. 84
Grootlicht ................................... 84
Grootlichtassistentie ..................84
Mistachterlicht ........................... 84
Cruise control ............................ 84
Voorligger gedetecteerd ............84
Voetgangersdetectie .................84
Snelheidsbegrenzer ..................84Verkeersbordherkenning ...........85
Portier open ............................... 85
Informatiedisplays ........................85
Driver Information Center ..........85
Info-Display ............................... 88
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Batterijspanning .........................94
Persoonlijke instellingen ..............94
Telematicaservice ........................98
OnStar ....................................... 98
Instrumenten en bedieningsorganen73Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals laadtoestellen of accu's.
Aansluitingen niet beschadigen door
het gebruik van ongeschikte stekkers.
USB-laadpoorten
Er zitten twee USB-poorten in de
middenconsole. Deze poorten
kunnen worden gebruikt als aanslui‐
ting voor het opladen of voor infotain‐ ment.
Externe apparaten 3 131.
Aan de achterkant van de midden‐
console bevinden zich nog twee
USB-aansluitingen voor het opladen.
Alle USB-poorten leveren 2,1 A bij 5
V.
Let op
Houd de USB-poorten altijd schoon
en droog.
Inductief opladen
9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.9 Waarschuwing
Haal vóór het opladen van een
mobiele telefoon alle metalen
objecten van de oplader, aange‐ zien deze voorwerpen zeer heet
zouden kunnen worden.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
telefoons kunnen inductief worden
opgeladen.
Een beschermkap voor de mobiele
telefoon kan het inductief opladen in
de weg staan.
De auto moet zijn ingeschakeld, in de
servicemodus staan of opgeslagen
energie uit.
Voertuig starten en stoppen 3 158.
De bedrijfstemperatuur is -20 °C tot
60 °C voor het laadsysteem en 0 °C tot 35 °C voor de telefoon.
80Instrumenten en bedieningsorganenActieradius totaal
Geeft het totale bereik weer dat met
de auto kan worden gereden.
Zuinig rijden 3 155.
Service-display Als het tijd is voor een onderhouds‐
beurt, wordt dit in het Driver Informa‐
tion Center aangegeven.
De eerste waarschuwing verschijnt
400 km voordat er een beurt moet
worden uitgevoerd en de tweede
waarschuwing verschijnt 80 km voor‐
dat er een beurt moet worden uitge‐
voerd. Het bericht verschijnt iedere
keer wanneer de auto wordt inge‐
schakeld.
U kunt het bericht annuleren of reset‐
ten. Reset het bericht pas na de
onderhoudsbeurt.
Driver Information Centre 3 85.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de auto lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging,
systeem gereedControlelampen 3 75.
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Knippert snel: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Vervangen van lampen 3 230.
Zekeringen 3 234.
Richtingaanwijzers 3 106.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
82Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij ingeschakeld
aandrijvingssysteem
1. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
2. Stoppen, auto uitschakelen.
3. De hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Als u rijdt terwijl p brandt, kan de 12
V-accu leegraken.
Service-indicatie
6 brandt geel.
Storing in de auto. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Remsysteem R brandt rood.
Licht op wanneer de auto wordt inge‐
schakeld. Het remvloeistofpeil is te
laag of er is een ander probleem met
het remsysteem.
Remvloeistofpeil 3 227.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 166.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna aan
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
niet door en roep de hulp van een
werkplaats in.
Elektrische handrem defect j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐maal 3 166.
Knippert Elektrische handrem staat in de servi‐
cemodus. Stop de auto, trek de elek‐
trische handrem aan en zet deze los
om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen. Parkeer niet op hellin‐
gen totdat de oorzaak van de
storing is verholpen.
Er kan een foutmelding op het Driver
Information Center verschijnen
3 85.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
auto enkele seconden. Het systeem
is na het doven van het controle‐
lampje klaar voor gebruik.
98Instrumenten en bedieningsorganenTelematicaserviceOnStar
OnStar is een persoonlijke connecti‐
viteits- en servicehulp met een geïn‐
tegreerde Wi-Fi Hotspot. De OnStar-
service is 24 uur per dag, 7 dagen per
week beschikbaar.
Let op
OnStar is niet op alle markten
verkrijgbaar. Neem contact op met
uw werkplaats voor meer informatie.
Let op
Om OnStar beschikbaar en bedrijfs‐
gereed te kunnen laten zijn, hebt u
een geldig OnStar-abonnement, een werkend elektrisch systeem van de auto, mobiele service en eenGPS-satellietverbinding nodig.
U activeert de OnStar-services en
stelt een account in door op Z te druk‐
ken en met een adviseur te spreken.Afhankelijk van de uitrusting in de
auto, zijn de volgende services
beschikbaar:
● Noodhulpdiensten en ondersteu‐
ning bij pech onderweg
● Wi-Fi Hotspot
● Smartphone app
● Bediening op afstand, d.w.z. locatie van de auto, inschakeling
van claxon en lichten, aansturing van centrale vergrendeling
● Hulp bij gestolen voertuig
● Voertuigdiagnose
● Bestemming downloaden
Let op
Na tien dagen zonder dat de auto is
gestart, wordt de OnStar-module
van de auto uitgeschakeld. Functies waarvoor een dataverbinding vereistis, zijn na het inschakelen van de
auto weer beschikbaar.OnStar knoppen
Privacyknop
Houd j ingedrukt tot u een bericht
hoort om het doorgeven van de voer‐ tuiglocatie te activeren of deactive‐
ren.
Druk op j om een oproep met een
adviseur te beantwoorden of beëindi‐
gen.
Druk op j om de Wi-Fi-instellingen te
openen.
Serviceknop
Druk op Z om contact met een advi‐
seur te leggen.