Page 161 of 410

"Vloeistoffen en smeermiddelen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens" voor de
aanbevolen viscositeit en kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de
motor wordt beschadigd.
OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste
paar duizend kilometers mogelijk iets meer
olie. Dat is bij het inrijden normaal en duidt
niet op een probleem. Controleer het oliepeil
met de indicator voor olieverversing vaak tij-
dens de inrijperiode. Vul indien nodig olie bij.
Dieselmotor
Dankzij de constructie vereist de dieselmotor
geen inloopperiode. Normaal bedrijf is toege-
staan, mits de volgende aanbevelingen wor-
den opgevolgd:
• Laat de motor warm draaien voordat u hem
belast.
• Laat de motor niet langdurig stationair
draaien.• Gebruik de juiste versnelling om stotteren
van de motor te voorkomen.
• Let op de oliedruk en temperatuur.
• Controleer regelmatig het koelvloeistof- en
oliepeil.
• Varieer de gasklepstand bij hogere snelhe-
den bij een zware belading of het trekken
van een aanzienlijk gewicht.
OPMERKING:
Bij een lichte belasting, zoals het trekken van
een lichte aanhanger of geen belasting duurt
het langer voordat de motor zijn optimale
efficiëntie heeft bereikt. In deze periode kan
sprake zijn van een hoger brandstofverbruik
en lager vermogen.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. De aanbevolen viscositeit en kwali-
teitsklassen vindt u in de paragraaf "Vloei-
stoffen en smeermiddelen" in het hoofdstuk"Technische gegevens" in deze handleiding.
GEBRUIK NOOIT NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
SRT-motoren
De volgende tips zijn nuttig voor optimale
prestaties en maximale duurzaamheid van
uw nieuwe SRT-auto.
Ondanks moderne technologie en toonaange-
vende productiemethoden, moeten de bewe-
gende delen van het voertuig moet nog steeds
op elkaar inslijten. Dit inslijten gebeurt voor-
namelijk tijdens de eerste 500 mijl (805 km)
en gaat door gedurende het eerste olieverver-
singsinterval.
Het wordt aanbevolen voor de bestuurder om
het volgende rijgedrag in acht te nemen tij-
dens de inloopperiode van het nieuwe voer-
tuig:
0 tot 100 mijl (0 tot 161 km):
• Laat de motor niet gedurende langere tijd
stationair draaien.
• Trap het gaspedaal langzaam en niet verder
dan de helft in, om snel accelereren te
voorkomen.
159
Page 162 of 410

• Vermijd agressief remmen.
• Rijd met het motortoerental lager dan
3.500 omw/min.
• Houd de voertuigsnelheid lager dan
55 mph (88 km/u) en houd u aan de lokale
maximumsnelheden.
100 tot 300 mijl (161 tot 483 km):
• Trap het gaspedaal langzaam en niet verder
dan de helft in, om snel accelereren in
lagere versnellingen (1e tot en met 3e ver-
snelling) te voorkomen.
• Vermijd agressief remmen.
• Rijd met het motortoerental lager dan
5.000 omw/min.
• Houd de voertuigsnelheid lager dan
70 mph (112 km/u) en houd u aan de
lokale maximumsnelheden.
300 tot 500 mijl (483 tot 805 km):
• Gebruik het volledige motortoerentalbe-
reik, door handmatig te schakelen (flippers
of schakeling) bij hogere toerentallen wan-
neer dat mogelijk is.
• Trap het gaspedaal niet langdurig diep in.• Houd de voertuigsnelheid lager dan
85 mph (136 km/u) en houd u aan de
lokale maximumsnelheden.
Gedurende de eerste 1.500 mijl (2.414 km):
• Doe niet mee aan race-evenementen, les-
sen in sportief rijden of soortgelijke activi-
teiten gedurende de eerste 1500 mijl
(2414 km).
OPMERKING:
Controleer de motorolie bij elke tankbeurt en
vul zo nodig bij. Het olie- en brandstofver-
bruik kunnen hoger zijn gedurende het eerste
olieverversingsinterval. Het laten draaien van
de motor terwijl het oliepeil lager is dan het
merkteken ADD kan ernstige motorschade
veroorzaken.
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u controleren
of de handrem volledig is aangetrokken en de
schakelhendel in de stand PARK zetten.
Het handrempedaal bevindt zich in de hoek
links onder het instrumentenpaneel. Om de
handrem aan te trekken, moet u het hand-
rempedaal volledig intrappen. Om de hand-rem vrij te zetten, trapt u nogmaals het hand-
rempedaal in en laat u het pedaal langzaam
opkomen, waarbij u voelt dat de rem wordt
vrijgegeven.
Als de handrem wordt aangetrokken terwijl
de contactschakelaar in de stand ON staat,
gaat het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem in de instrumentengroep branden.
Handrem
STARTEN EN RIJDEN
160
Page 163 of 410

OPMERKING:
• Als de handrem is aangetrokken en naar
een versnelling wordt geschakeld, gaat het
waarschuwingslampje voor het remsysteem
knipperen. Als beweging van de auto wordt
gedetecteerd, klinkt er een geluidssignaal
om de bestuurder hierop te wijzen. Zet de
handrem volledig vrij voordat u met de auto
gaat rijden.
• Dit lampje geeft dan alleen aan dat de
handrem is aangetrokken. Het geeft niet
aan hoe krachtig de handrem is
aangetrokken.
Wanneer u op een helling parkeert is het
belangrijk dat u op een neerwaartse helling
de voorwielen naar de stoeprand toe draait en
op een opwaartse helling van de stoeprand af.
U moet eerst de handrem aantrekken voordat
u de schakelhendel in de stand PARK zet.
Anders kan het door de belasting van het
schakelblokkeersysteem veel moeite kosten
om de schakelhendel uit de stand PARK te
bewegen. De handrem moet altijd aangetrok-
ken zijn als de bestuurder niet in de auto zit.WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de
Keyless Ignition Node in de stand "OFF"
staat. Verwijder daarna de sleutelhouder
uit het voertuig en vergrendel het voer-
tuig.
WAARSCHUWING!
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig of op een voor
kinderen bereikbare plaats en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat
de auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat.
Als dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
161
Page 164 of 410

LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het
remsysteem blijft branden nadat de hand-
rem is vrijgezet, duidt dit op een storing in
het remsysteem. Laat het remsysteem on-
middellijk controleren door een erkende
dealer.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan bij het uitstappen uit
het voertuig om te voorkomen dat het
voertuig gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt.
• Uw auto kan zich in beweging zetten en
u en anderen verwonden wanneer hij
niet in de stand PARK staat. Controleer
dit door te proberen de schakelhendel
uit de stand PARK (parkeren) te bewe-
gen zonder het rempedaal in te trappen.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat de schakelhendel in de
stand PARK staat voordat u het voertuig
verlaat.
• De transmissie kan mogelijk niet in
stand PARK worden gezet als het voer-
tuig in beweging is. Breng het voertuig
altijd volledig tot stilstand voordat u de
schakelhendel in de stand PARK zet, en
controleer of het controlelampje aan-
geeft dat PARK (P) is ingeschakeld en
niet knippert. Zorg ervoor dat het voer-
tuig volledig tot stilstand is gebracht en
dat de schakelhendel in de stand PARK
staat voordat u het voertuig verlaat.
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten wan-
neer het motortoerental hoger is dan
stationair. Als u het rempedaal niet ste-
vig ingetrapt houdt, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U loopt
in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te
veroorzaken. Schakel pas naar een ver-
snelling wanneer de motor normaal sta-
WAARSCHUWING!
tionair draait en u met uw voet krachtig
het rempedaal ingetrapt houdt.
• Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
mensen in en bij de auto. Net als bij alle
andere voertuigen, mag u een auto nooit
verlaten als de motor draait. Voordat u
een voertuig verlaat, zorgt u er altijd voor
dat het voertuig geheel tot stilstand is
gekomen. Vervolgens trekt u de parkeer-
rem aan, zet u de schakelhendel in de
stand PARK en zet u de contactschake-
laar in de stand OFF. Wanneer de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat,
wordt de versnellingsbak in de parkeer-
stand vergrendeld, waardoor de auto
niet ongewenst in beweging kan komen.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de OFF staat. Verwij-
der daarna de sleutelhouder uit het voer-
tuig en vergrendel deze.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
STARTEN EN RIJDEN
162
Page 165 of 410

WAARSCHUWING!
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet in of bij de
auto achter (of op een plaats die bereik-
baar is voor kinderen) en laat de contact-
schakelaar niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel alleen naar of uit PARK of RE-
VERSE als de auto volledig stilstaat.
LET OP!
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE,
NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
• Als u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig ingetrapt
houden.
OPMERKING:
U moet het rempedaal ingetrapt houden wan-
neer u uit PARK schakelt.
Sleutelblokkering
Deze auto is uitgerust met sleutelblokkering
waardoor de transmissie in de stand PARK
moet worden gezet voordat het contact in de
stand OFF kan worden gezet. Hiermee wordt
voorkomen dat de bestuurder per ongeluk uit
de auto stapt zonder de schakelhendel in de
stand PARK te zetten. Daarnaast vergrendelt
het systeem ook de transmissie in de stand
PARK wanneer het contact in de stand OFF
staat.OPMERKING:
De transmissie is NIET vergrendeld in de
stand PARK wanneer het contact in de stand
ACC staat (hoewel de motor zal zijn uitge-
schakeld). Zorg ervoor dat de transmissie in
de stand PARK staat en het contact in de
standOFF(niet in de stand ACC) voordat u het
voertuig verlaat.
Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor zorgt dat
de schakelknop in de stand PARK blijft tenzij
het rempedaal wordt ingetrapt. Om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te kunnen zet-
ten, moet de motor draaien en het rempedaal
moet worden ingetrapt. Het rempedaal moet
ook worden ingetrapt om van de neutraal-
stand naar de rij- of achteruitrijstand te scha-
kelen wanneer het voertuig stilstaat of met
lage snelheid rijdt.
ECO-modus
De ECO-modus kan het totale brandstofver-
bruik van de auto verbeteren tijdens normale
rijomstandigheden. Druk op de ECO-
schakelaar in het midden van het instrumen-
163
Page 166 of 410

tenpaneel om de ECO-modus in of uit te
schakelen. Een lampje op de schakelaar
geeft aan wanneer de ECO-modus is uitge-
schakeld (voor standaard modellen) of inge-
schakeld (voor SRT-modellen).
Wanneer de ECO-modus is ingeschakeld, ver-
anderen de voertuigregelsystemen als volgt:
• De transmissie schakelt eerder op en later
terug.
• Het algehele rijgedrag is meer conservatief.• Voertuigen met Quadra-Lift-luchtvering
werken in de stand "Aero" over een breder
snelheidsbereik. Raadpleeg het hoofdstuk
over Quadra-Lift voor meer informatie.
• Bij SRT-modellen, zal de transmissie (van-
uit stilstand) wegrijden in de tweede ver-
snelling, en de koppelomvormerkoppeling
kan inschakelen bij lagere motortoerental-
len en langer ingeschakeld blijven.
• Sommige functies van de ECO-modus kun-
nen tijdelijk worden uitgeschakeld vanwege
de temperatuur en andere factoren.
Actieve ruisonderdrukking — indien aanwe-
zig
Uw auto is uitgerust met een systeem voor
actieve ruisonderdrukking. Dit systeem
maakt gebruik van vier microfoons inge-
bouwd in de hemelbekleding om ongewenste
uitlaatgeluiden te detecteren die soms optre-
den in de ECO-modus. Een ingebouwde fre-
quentiegenerator wekt via de geluidsinstalla-
tie neutraliserende geluidsgolven op in de
auto het geluid te onderdrukken.
Achttraps automatische transmissie
Uw voertuig is uitgerust met een brandstof-
zuinige versnellingsbak met 8 versnellingen.
De versnellingshendel bevindt zich in de
middenconsole.
ECO-schakelaarVersnellingshendel
1 — Vergrendeltoets
2 — Versnellingshendel
STARTEN EN RIJDEN
164
Page 167 of 410

De schakelhendel heeft de standen PARK,
REVERSE, NEUTRAL, DRIVE en MANUAL
(AutoStick). U kunt handmatig schakelen
met de schakelaar AutoStick. Door de scha-
kelhendel naar voren (-) of achteren (+) te
bewegen terwijl deze in de stand MANUAL
(AutoStick) staat (naast de stand DRIVE) of
door kort op de schakelflippers (+/-) te druk-
ken, kunt u handmatig de versnelling selec-
teren en wordt de huidige versnelling in de
instrumentengroep weergegeven. Raadpleeg
de paragraaf "AutoStick" in dit hoofdstuk voor
meer informatie hierover.
OPMERKING:
Als de schakelhendel niet in de stand PARK,
REVERSE of NEUTRAL kan worden gezet
(indien naar voren gedrukt), dan bevindt deze
zich waarschijnlijk in de stand AutoStick (+/-)
(naast de stand DRIVE). In de AutoStick-
modus wordt de versnelling (1, 2, 3 enz.)
weergegeven in de instrumentengroep. Zet de
schakelhendel naar rechts (in de stand
DRIVE [D]) voor toegang tot PARK, REVERSE
en NEUTRAL.AutoStick
AutoStick is een interactieve functie, die
handmatig schakelen mogelijk maakt waar-
door u meer controle over de auto krijgt. Met
AutoStick kunt u maximaal remmen op de
motor, ongewenst op- of terugschakelen voor-
komen en de prestaties van de auto verbete-
ren. Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij het
rijden in de stad, bij glad wegdek, in de
bergen, het trekken van een aanhangwagen
en vele andere situaties.
Bediening
Om de AutoStick-modus te activeren, zet u
de schakelhendel in de stand MANUAL (M)
(naast de stand DRIVE), of drukt u kort op
een van de schakelflippers op het stuur. Als u
kort op de schakelflipper (-) drukt om deAutoStick-modus te activeren, schakelt de
versnellingsbak terug naar een versnelling
lager, terwijl bij kort drukken op (+) om de
AutoStick-modus te activeren de huidige ver-
snelling behouden blijft. De huidige versnel-
ling wordt weergegeven in de instrumenten-
groep. In de modus AutoStick kunt u de
schakelhendel (in de stand MANUAL) of de
schakelflippers gebruiken om handmatig te
schakelen. Als u de schakelhendel naar voren
(-) tikt terwijl deze in de stand MANUAL (M)
staat, of als u kort op de schakelflipper (-) op
het stuur drukt, schakelt de transmissie naar
de eerstvolgende lagere versnelling. Als u de
hendel naar achteren (+) tikt (of als u kort op
de schakelflipper (+) drukt), wordt opgescha-
keld.
OPMERKING:
De schakelhendels kunnen worden uitge-
schakeld (of naar wens opnieuw worden inge-
schakeld) met de persoonlijke instellingen
van Uconnect, of, bij SRT-modellen, met be-
hulp van rijmodi.
Schakelflippers
165
Page 168 of 410

In de modus AutoStick schakelt de versnel-
lingsbak op of terug als de bestuurder hand-
matig (+/-) kiest (met de schakelhendel of de
schakelflippers), tenzij dit leidt tot stotteren
of een te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de gekozen versnel-
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt aange-
geven.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de eerste versnelling wanneer de
auto tot stilstand komt. Na stilstand moet
de bestuurder handmatig opschakelen (+)
tijdens het optrekken.
• U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
eerste of tweede versnelling (of de derde
versnelling in de groep 4LO, de stand
sneeuw of de stand zand). Als u kort op (+)
drukt (bij stilstand) kunt u wegrijden in detweede versnelling. Wegrijden in de tweede
of derde versnelling kan zinvol zijn als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.
• Als door terugschakelen het maximum mo-
tortoerental wordt overschreden, vindt het
terugschakelen niet plaats.
• Wanneer de voertuigsnelheid te laag is,
negeert het systeem alle opschakelpogin-
gen.
• Als u de schakelflipper (-) ingedrukt houdt
of de schakelhendel in de stand (-) houdt,
wordt voortdurend teruggeschakeld naar de
laagst mogelijke versnelling bij de huidige
snelheid.
• Het schakelen van de transmissie valt meer
op als AutoStick is ingeschakeld.
• Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsregeling
(HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick niet
actief.U kunt de AutoStick uitschakelen door de
schakelhendel terug te zetten in de stand
DRIVE of door de schakelflipper (+) inge-
drukt te houden (als de schakelhendel al in
de stand DRIVE staat) totdat opnieuw de
indicatie "D" wordt weergegeven in de instru-
mentengroep. U kunt AutoStick op elk mo-
ment in- of uitschakelen zonder dat u uw voet
van het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
STARTEN EN RIJDEN
166