Page 177 of 410

Standen van de luchtvering
Het luchtveringssysteem heeft meerdere
standen om het systeem te beschermen in
unieke situaties:
Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het luchtveringssysteem
een functie waarin de automatische niveau-
regeling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Auto Entry/Exit Mode (modus automatisch in-/
uitstappen)
Om te helpen bij het in- en uitstappen, is het
luchtveringssysteem uitgerust met een func-
tie die het voertuig automatisch verlaagt tot
de instap-/uitstaphoogte. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/
uitschakelen van alle standen van de lucht-
vering worden gedaan via de radio.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
175
Page 178 of 410

Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omhoog" knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de beoogde po-
sitie van het systeem aan. Als tijdens het
verlagen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omlaag" knipperen, geeft het laagste
brandende indicatielampje de beoogde posi-
tie van het systeem aan.
Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
de maximumstand OR2, of de hoogst toege-
stane stand onder de huidige omstandighe-
den (d.w.z. de voertuigsnelheid, enz.).
Door eenmaal op de knop "Omlaag" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand lager ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de portieren zijn
gesloten, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omlaag” worden gedrukt. Na iedere
druk op de knop neemt de gevraagde hoogte
met één stand af tot de minimumstand Par-
keren, of de laagst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
Automatisch uitgevoerde veranderingen in de
hoogte vinden plaats aan de hand van de
voertuigsnelheid en de huidige hoogte. De
indicatielampjes en berichten op het displayin de instrumentengroep werken hetzelfde bij
automatisch uitgevoerde veranderingen als
bij handmatig door de gebruiker gevraagde
veranderingen.
• Terreinrijden 2 (OR2) – Indicatielampjes 4,
5 en 6 branden wanneer het voertuig in de
stand OR2 staat.
• Terreinrijden 1 (OR1) – Indicatielampjes
4 en 5 branden wanneer het voertuig in de
stand OR1 staat.
• Normale rijhoogte (NRH) – Indicatielampje
4 brandt wanneer het voertuig in deze
stand staat.
• Instappen/uitstappen - Controlelampje
3 brandt wanneer het voertuig in de stand
Instappen/uitstappen staat. Als de stand
Instappen/uitstappen gevraagd is terwijl de
voertuigsnelheid tussen 24 km/u (15 mph)
en 40 km/u (25 mph) ligt, blijft controle-
lampje 4 branden en gaat controlelampje
3 knipperen terwijl het systeem wacht tot
het voertuig snelheid verloren heeft. Nadat
de voertuigsnelheid is verlaagd en onder
24 km/u (15 mph) blijft, gaat controle-
lampje 4 uit en gaat controlelampje 3 knip-
peren totdat de stand Instappen/uitstappen
is bereikt, waarna controlelampje 3 zalSTARTEN EN RIJDEN
176
Page 179 of 410

gaan branden. Als tijdens het veranderen
van de rijhoogte naar de stand Instappen/
uitstappen de voertuigsnelheid hoger wordt
dan 24 km/u (15 mph), wordt de verande-
ring in hoogte gepauzeerd tot de voertuig-
snelheid lager wordt dan 24 km/u
(15 mph), waarna de verandering in hoogte
wordt hervat tot de stand Instappen/
uitstappen, of hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), waarna de hoogte van het voer-
tuig terugkeert naar de stand NRH. De
stand Instappen/uitstappen kan worden ge-
kozen wanneer het voertuig stilstaat onder
voorwaarde dat de motor nog draait en alle
portieren gesloten zijn.
• Transport - Geen controlelampjes branden.
De Transportstand wordt uitgeschakeld
wanneer de klant met het voertuig rijdt.
• Stand Tire/Jack (band/krik) - controlelamp-
jes 3 en 6 branden. De stand band/krik
wordt uitgeschakeld wanneer de klant met
het voertuig rijdt.
• Stand Wheel Alignment (wieluitlijning) -
controlelampjes 3 en 4 branden. De stand
Wieluitlijning wordt uitgeschakeld wanneer
de klant met het voertuig rijdt.SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain-modus selecteren
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.Selec-Terrain bestaat uit de volgende stan-
den:
•SNOW– Tuning ingesteld op extra stabiliteit
onder slechte weersomstandigheden. Ge-
bruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk van
bepaalde gebruiksomstandigheden) kan de
transmissie de tweede versnelling gebrui-
ken (in plaats van de eerste) bij het wegrij-
den om het slippen van de wielen te mini-
maliseren. Als de auto is uitgerust met
luchtvering, is de standaardrijhoogte voor
sneeuw de normale rijhoogte (NRH).
•AUTO– Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig. Indien uitgerust met luchtvering, ver-
andert de hoogte naar de normale rijhoogte
(NRH).
Selec-Terrain schakelaar
177
Page 180 of 410

•SAND– Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals zand
of nat gras. De aandrijflijn is geoptimali-
seerd voor maximale tractie. Enig slippen
kan voelbaar zijn op moeilijke ondergron-
den. De elektronische remregeling is inge-
steld om de tractieregeling van de gasklep
en wielspin te beperken. Als de auto is
uitgerust met luchtvering, is de stan-
daardrijhoogte voor zand de normale rij-
hoogte (NRH).
•MUD- Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals mod-
der. De aandrijflijn is geoptimaliseerd voor
maximale tractie. Enig slippen kan voel-
baar zijn op moeilijke ondergronden. De
elektronische remregeling is ingesteld om
de tractieregeling van de gasklep en wiel-
spin te beperken. Indien uitgerust met
luchtvering, verandert de hoogte naar Ter-
reinrijden 1.
•Rock– Kalibratie voor terreinrijden die al-
leen beschikbaar is in de groep 4WD LOW.
Het voertuig (indien uitgerust met luchtve-
ring) wordt verhoogd voor een betere grond-
speling. Op tractie gebaseerde tuning met
verbeterde bestuurbaarheid voor gebruiktijdens terreinrijden op ondergronden met
een hoge tractie. Gebruik voor het rijden op
obstakels zoals grote rotsen, diepe sporen,
enz. Indien uitgerust met luchtvering,
wordt de rijhoogte veranderd naar Terrein-
rijden 2. Als de Selec-Terrain-schakelaar in
de stand ROCK staat, en de tussenbak
wordt geschakeld van 4WD LOW naaf 4WD
HIGH, keert het Selec-Terrain-systeem te-
rug naar AUTO.
OPMERKING:
Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen. Raadpleeg voor meer informatie
“Elektronische remregeling” in dit
hoofdstuk.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
SELEC-TRACK — INDIEN
AANWEZIG (SRT)
Omschrijving
Selec-Track combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Track om de ge-
wenste modus te kiezen.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Selec-Track-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
178
Page 181 of 410

Selec-Track biedt de volgende standen:
•Sport– Kalibratie voor droog weer en rijden
op de weg. Op prestaties gebaseerde tuning
die het gevoel van achterwielaandrijving
creëert maar met verbeterd rijgedrag en
optrekken in vergelijking met een tweewiel-
aangedreven voertuig. Deze functie wordt
gereset naar AUTO aan als het contact
wordt ingeschakeld.
•Snow– Tuning ingesteld op extra stabiliteit
onder slechte weersomstandigheden. Ge-
bruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. Deze functie wordt gereset naar
AUTO aan als het contact wordt ingescha-
keld.
•Auto– Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig.•Track– Kalibratie voor wegracen op onder-
gronden met veel tractie. De aandrijflijn is
geoptimaliseerd voor maximale tractie.
Enig slippen kan voelbaar zijn op moeilijke
ondergronden. Deze functie wordt gereset
naar AUTO aan als het contact wordt inge-
schakeld.
•To w- Gebruik deze modus voor het trekken
en vervoeren van zware lasten. De vering
van de auto gaat in de sportstand. Trailer
Sway Control wordt ingeschakeld in het
ESC-systeem. Deze functie wordt gereset
naar AUTO aan als het contact wordt
ingeschakeld.
Custom
In deze modus kan de bestuurder een aange-
paste autoconfiguratie maken, die wordt op-
geslagen voor een snelle keuze van de favo-
riete instellingen. Het systeem keert terug
naar de modus AUTO (automatisch) wanneer
de contactsleutel van RUN naar OFF wordt
gedraaid als deze modus is geselecteerd. In
de aangepaste modus kunnen de instellingen
voor stabiliteit, transmissie, stuurinrichting,ophanging, aandrijving op alle wielen en
schakelflippers worden geconfigureerd via de
instellingen voor de aangepaste modus.
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Actief dempingssysteem
Deze auto is uitgerust met een elektronisch
geregeld dempingssysteem. Dit systeem ver-
mindert het overhellen en de hellingshoek
van de carrosserie in veel rijomstandigheden
waaronder bochten, accelereren en remmen.
Er zijn 3 modi:
•Street Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, SNOW en CUSTOM.) - wordt
gebruikt bij hoge snelheden waarbij een
gevoel van comfortabel rijden gewenst is.
•Sport Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, SPORT, CUSTOM en TOW.) -
biedt een stevige vering voor betere rijei-
genschappen.
179
Page 182 of 410

•Track Mode(Beschikbaar in de terreinstan-
den AUTO, TRACK en CUSTOM.) - biedt
een zeer stevige vering voor een agressieve
race-ervaring.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Launch Control— Indien aanwezig
Dit voertuig is uitgerust met een Launch
Control-systeem dat ontworpen is om de be-
stuurder maximale voertuigacceleratie in een
rechte baan te bieden. Launch Control is een
vorm van een tractieregelsysteem dat het
slippen van de banden beheerst terwijl het
voertuig wegschiet. Deze functie is bedoeld
voor gebruik tijdens races op een afgesloten
circuit waarbij consistente tijden voor de
kwart mijl en voor nul tot zestig gewenst zijn.
Het systeem is niet bedoeld als compensatie
voor een gebrek aan ervaring van de bestuur-
der of beperkte bekendheid met de racebaan.
Gebruik van deze functie onder omstandighe-
den met weinig tractie (koud, nat, grind,
enz.) kan leiden tot wielslip die groter is dan
dit systeem kan regelen, waardoor het weg-
schieten wordt afgebroken.Voorwaarden:
• Launch Control mag niet worden gebruikt
op de openbare weg. Controleer altijd de
omstandigheden van het circuit en het om-
liggende gebied.
• Launch Control is niet beschikbaar binnen
de eerste 805 km (500 mijl) van het inrij-
den.
• Launch Control mag alleen worden gebruikt
wanneer de motor en transmissie op be-
drijfstemperatuur zijn.
• Launch Control is bedoeld om uitsluitend
te worden gebruikt op droge, verharde
wegen.
LET OP!
Gebruik op een gladde of losse ondergrond
kan leiden tot schade aan onderdelen van
het voertuig en wordt niet aanbevolen.
Launch Control is alleen beschikbaar wan-
neer de volgende procedure wordt gevolgd:OPMERKING:
Op de SRT-toets op de Select-Track-
schakelaar drukken of de schermtoets "Apps"
kiezen zijn de twee opties voor de toegang tot
de functies van Launch Control. Raadpleeg
de paragraaf "SRT-rijmodi" in het hoofdstuk
"Multimedia" in het instructieboekje voor
meer informatie.
1. Kies de schermtoets "Race Options" (op-
ties voor racen) of druk op de toets
LAUNCH op de Select-Track-schakelaar.
2. Kies de schermtoets "Launch RPM Set-
Up" (toerentalinstelling voor Launch).
Met dit scherm kunt u het toerental voor
Launch instellen voor optimaal
wegschieten/optimale tractie.
3. Druk op de schermknop "Activate Launch
Control" (Launch Control activeren), volg
de instructies op het display in de
instrumentengroep.
STARTEN EN RIJDEN
180
Page 183 of 410

• Zorg ervoor dat het voertuig stilstaat.
• Zet het voertuig in de eerste versnel-
ling.
• Het stuurwiel moet recht staan.
• Het voertuig moet op een vlakke onder-
grond staan.
• Oefen remdruk uit.
• Trap het gaspedaal snel in en houd het
vast om de gasklep ver open te zetten,
terwijl u het rempedaal vasthoudt. Het
motortoerental blijft op het toerental
dat werd ingesteld in het scherm
"Launch RPM set-up" (toerentalinstel-
ling voor Launch).
OPMERKING:
Er verschijnen berichten op het display in
het instrumentenpaneel om de bestuurder
te waarschuwen als niet is voldaan aan
een of meer van de bovenstaande voor-
waarden.
4. Wanneer wordt voldaan aan de bovenge-
noemde voorwaarden, geeft het display in
het instrumentenpaneel "Release Brake"
(rempedaal loslaten).5. Houd het voertuig in een rechte baan.
Launch Control blijft actief tot het voertuig
100 km/u (62 mph) bereikt, waarna het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem (ESC) terug-
keert naar de normale ESC-modus.
Onder de volgende omstandigheden wordt de
uitvoering van Launch Control wordt afgebro-
ken, waarbij "Launch Aborted" (wegschieten
afgebroken) in de instrumentengroep wordt
weergegeven:
• Het gaspedaal wordt losgelaten tijdens het
wegschieten.
• Het ESC-systeem detecteert dat het voer-
tuig niet meer in een rechte lijn rijdt.
• De toets "ESC OFF" wordt ingedrukt om een
het systeem naar een andere modus over te
laten schakelen.
OPMERKING:
Nadat het wegschieten is afgebroken, zal
ESC terugkeren naar de normale ESC-modus.LET OP!
Probeer niet te schakelen als de wielen
doorslippen en geen grip hebben. Anders
kan de versnellingsbak beschadigd raken.
Richtlijnen voor gebruik op het circuit
OPMERKING:
Vanwege de extreme omstandigheden tijdens
gebruik op het gebruik, valt beschadiging of
slijtage die gepaard gaat met gebruik op het
circuit niet onder de garantie.
• Als uw voertuig is uitgerust met SRT-rijmodi
wijzigen ze de prestaties van het voertuig
onder diverse rijomstandigheden. Het
wordt aanbevolen om uw voertuig in de
modus SPORT of TRACK te zetten op het
circuit.
• Controleer voorafgaand aan elk
circuitevent/elke dag of alle vloeistoffen op
het juiste peil staan. Raadpleeg de para-
graaf "Vloeistofinhoud" in het hoofdstuk
"Technische gegevens" voor meer informa-
tie.
181
Page 184 of 410

• Controleer voorafgaand aan elk circuitevent
of de remblokken voor en achter nog dikker
zijn dan ½ blokje. Als de remblokjes moe-
ten worden vervangen, moet u ze polijsten
voordat u op volle snelheid op het circuit
gaat rijden.
OPMERKING:
Het gebruik van DOT 4-remvloeistof wordt
aanbevolen bij intensiever gebruik van het
circuit vanwege de grotere warmtecapaciteit.
• Aan het einde van elk circuitevent, is het
raadzaam om het remsysteem te ontluch-
ten, om ervoor te zorgen dat het pedaalge-
voel en het remvermogen van uw Brembo
High Performance-remsysteem te behou-
den.
• Wij raden u aan om elke rit op het circuit te
beëindigen met ten minste één afkoelronde
waarbij minimaal wordt geremd.
• Als het voertuig is uitgerust met een verwij-
derbare grille aan de voorkant, is het raad-
zaam om deze tijdens warm/heet weer te
verwijderen voor gebruik op het circuit, om
de koelende luchtstroom langs essentiële
onderdelen van de aandrijflijn en het koel-
systeem te verbeteren.• Alle SRT-voertuigen zijn gedurende 24 uur
op het circuit getest op duurzaamheid, het
wordt echter aanbevolen om het ophan-
gingssysteem, het remsysteem, de aan-
drijfas, en de hoezen van de ½-assen na elk
circuitevent worden gecontroleerd op slij-
tage of beschadiging.
• Gebruik op het circuit leidt tot hogere be-
drijfstemperaturen van de motor, de trans-
missie, de aandrijflijn en het remsysteem.
Dit kan van invloed zijn op de maatregelen
tegen geluid, trillingen en ruwheid (NVH)
die volgens het ontwerp in uw voertuig zijn
aangebracht. Mogelijk moeten nieuwe on-
derdelen worden aangebracht om het sys-
teem weer de oorspronkelijke NVH-
prestaties te laten leveren.
• Bandenspanning:
– 40 psi (276 kpa) bij warme banden,
aanbevolen 32 psi (221 kpa) voor,
30 psi (207 kpa) achter bij koude
bandenOPMERKING:
Wij raden aan om na elke rit op het circuit de
warme banden op een spanning van 40 psi
(276 kpa) te brengen. Aanbevolen wordt om
te beginnen met 32 psi (221 kpa) voor en
30 psi (207 kpa) achter bij koude banden, en
de spanning aan te passen op basis van de
omstandigheden van de omgeving en het
circuit. De bandenspanning kan worden be-
waakt via het display in de instrumenten-
groep en dit kan helpen bij het aanpassen.
Polijsten van uw remmen voor het circuit:
Om te zorgen voor een optimale werking tij-
dens het gebruik op het circuit, moeten de
remblokken en remschijven thermisch gepo-
lijst worden als het in de fabriek gemonteerde
of nieuw gemonteerde onderdelen betreft:
1. Gebruik één sessie op het circuit om de
remmen te polijsten, door op 75% van de
snelheid te rijden. Rem met maximaal
ongeveer 0,60-0,80 g zonder dat de ABS
ingrijpt.
2. Rijd zo rondjes op het circuit totdat u de
remmen begint te ruiken. Rijd nog een ½
ronde met deze snelheid, daarna twee
STARTEN EN RIJDEN
182