Page 129 of 284

De opgeslagen snelheid
verlagen
Dit kan op twee manieren:
door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
door de hendel omlaag (-) te
bewegen tot de nieuwe snelheid is
bereikt, die automatisch wordt
opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Het systeem
uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A in de
OFF-stand te zetten;
als de motor wordt afgezet (terwijl
de draaischakelaar op ON blijft staan),
wordt de Cruise-Controle, wanneer
de contactsleutel naar ON wordt
gedraaid, automatisch ingeschakeld.De functie uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door het rempedaal in te trappen
wanneer het systeem de snelheid
instelt:
door het koppelingspedaal in te
trappen wanneer het systeem de
snelheid instelt:
door het indrukken van knop B fig.
133 wanneer het systeem de snelheid
instelt (voor bepaalde versies/markten);
door het gaspedaal in te trappen
(in dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise-Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de knop B
fig. 133 te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren).
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
in geval van een systeemstoring.
BELANGRIJK
110)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
111)Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar OFF
en neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
127
Page 130 of 284

TRACTION PLUS
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Traction Plus is een rijhulpmiddel bij het
wegrijden op wegen met slechte grip
(sneeuw, ijs, modder, enz.) dat de
aandrijfkracht zo goed mogelijk over de
vooras verdeelt wanneer een wiel
doorslipt.
Traction Plus remt de wielen met
slechte grip (of de wielen die meer
slippen dan de andere) door de
aandrijfkracht op de wielen met de
beste grip op het terrein over te
brengen.
Deze functie kan handmatig worden
ingeschakeld door knop A fig. 134 op
het bedieningspaneel in te drukken
en werkt bij snelheden onder de 50
km/h. Bij het overschrijden van deze
snelheid, wordt de functie automatisch
uitgeschakeld en opnieuw ingeschakeld
zodra de snelheid onder 50 km/h zakt.Werking Traction Plus
Het systeem wordt bij het starten
uitgeschakeld. Om het Traction Plus
systeem in te schakelen, op knop A fig.
134 drukken.
Wanneer het Traction Plus systeem
wordt ingeschakeld, worden de
volgende functies geactiveerd:
de ASR-functie wordt uitgeschakeld
om het motorkoppel optimaal te
kunnen benutten;
inwerking van de
differentieelblokkering op de vooras via
het remsysteem voor een betere
trekkracht op onregelmatig wegdek.
Wanneer een storing in het Traction
Plus systeem optreedt, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel continu
branden.
PARKEERSENSOREN
Deze bevinden zich in de achterbumper
fig. 135 en informeren de bestuurder,
met een intermitterend geluidssignaal,
over de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
achter het voertuig dichterbij komt.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
112)
134F0V0575
135F0V0077
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 284

WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken. De
sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK
Als de trekhaak gemonteerd moet
blijven, ook als er geen aanhanger is,
wordt geadviseerd zich tot het Fiat
Servicenetwerk te wenden om het
systeem te laten bijwerken, aangezien
de trekhaak door de middelste
sensoren als een obstakel gedetecteerd
kan worden.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
113)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Soms worden voorwerpen die
zich heel dicht bij de achterkant van het
voertuig bevinden niet gedetecteerd
en deze zouden dus het voertuig
kunnen beschadigen of zelf beschadigd
kunnen raken.De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden door
vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zelf
of door ultrasone geluidssystemen (bijv.
pneumatische remmen van een
vrachtwagen of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig.
De prestaties van het
parkeerhulpsysteem kunnen ook
beïnvloed worden door de positie van
de sensoren. Als bijvoorbeeld de
geometrie gewijzigd wordt (door slijtage
van de schokdempers, wielophanging)
of de banden verwisseld worden, het
voertuig te zwaar beladen is, of speciale
afstellingen worden uitgevoerd
waarvoor het voertuig lager gezet moet
worden.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
De parkeersensoren werken goed
als de openslaande deuren gesloten
zijn.
Als deze open staan, kunnen ze
ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
BELANGRIJK
112)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
129
Page 132 of 284

113)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
op lage snelheid verricht.TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte (R.O.N.)
van 95.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, noch in
noodgevallen noch in minimale
hoeveelheid, met loodhoudende
benzine bij, dit kan de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten Dieselolie
beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen).
Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor
de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om het additief
PETRONAS DURANCE DIESEL ART in
de op de verpakking aangegeven
verhoudingen met de brandstof te
mengen. Schenk het additief vóór de
brandstof in de tank.Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken.
In dit geval wordt tevens geadviseerd
om de tank meer dan 50% gevuld
te houden.
28)
TANKINHOUD
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Openen
1) Open klepje A fig. 136 door het naar
buiten te trekken, houd dop B stil,
steek de contactsleutel in het slot en
draai hem linksom.
2) Draai de dop linksom en verwijder
hem. De dop is voorzien van een koord
C dat aan het klepje vastzit, om verlies
van de dop te voorkomen. Maak bij
het tanken de dop aan de klep vast
zoals aangegeven in de figuur.
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 284

Sluiten
1) Breng de dop (compleet met sleutel)
na het tanken aan en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
2) Draai vervolgens de sleutel rechtsom
en verwijder hem, sluit dan het klepje.
De hermetische afsluiting kan een lichte
toename van de druk in de tank
veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal.
29)
NATURAL POWER
VERSIES
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevulopening
Voor het bereiken van de vulopening
moet de dop fig. 137 linksom worden
losgedraaid.Het profiel van vulopening B fig. 138
om te tanken is van het universele type,
compatibel met Italiaanse en
NGV1-normen.
In sommige Europese landen worden
adapters als ONWETTIG beschouwd
(bijv. in Duitsland).Voor vulstations met mondstukken in
kubieke meters (m
3) (differentiaaldruk)
moeten de keerkleppen vrijgegeven
worden door een kleine hoeveelheid
aardgas af te geven om de restdruk in
de cilinder te kunnen meten.
De plaatjes (geleverd met de
documentatie van het voertuig)
bevatten de datum van de eerste
inspectie van de cilinders.
30)
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken. Controleer,
alvorens te tanken, de symbolen aan de
binnenkant van het brandstofklepje
(waar voorzien) en vergelijk ze met de
symbolen op de pomp (waar voorzien).
136F0V0086137F0V0239
138F0V0240
131
Page 134 of 284

Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
Symbolen voor voertuigen op diesel
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN590
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN16734.Symbolen voor voertuigen op
benzine/autogas
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
CNG: Autogas en biomethaan
overeenkomstigEN16723
BELANGRIJK
28)Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselolie voor motorvoertuigen, conform
de Europese EN590 norm. Het gebruik van
andere producten of mengsels kan de
motor onherstelbaar beschadigen en
derhalve de garantie voor de veroorzaakte
schade ongeldig maken. Als per ongeluk
andere brandstofsoorten worden getankt,
mag de motor niet gestart worden. Ledig
de tank. Als de motor ook maar heel
kort heeft gewerkt, moet behalve de tank
het complete brandstoftoevoercircuit
geledigd worden.29)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
30)Aardgastankstations zijn niet bevoegd
de cilinders bij te vullen als de
inspectiedatum verstreken is. De keerklep
verhindert dat het aardgas terugstroomt
naar de brandstofvulopening.
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 284

AANHANGERS
TREKKEN
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangers moet
het voertuig zijn voorzien van een
goedgekeurde trekhaak en een
geschikte elektrische installatie. De
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden gemonteerd die de
speciale documentatie voor het rijden
over wegen zal overhandigen.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger wordt gereduceerd. Ook de
remweg wordt langer en er is meer
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig proportioneel wordt
gereduceerd.Om er zeker van te zijn dat het
maximum toelaatbaar getrokken
gewicht (op het kenteken van het
voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 80 km/h.
114) 115)
BELANGRIJK
114)Het ABS-systeem waarmee het
voertuig is uitgerust heeft geen controle
over het remsysteem van de aanhanger.
Wees bijzonder voorzichtig op gladde
wegen.
115)Wijzig nooit het remsysteem van het
voertuig om de remwerking van de
aanhanger aan te passen. Het remsysteem
van de aanhanger moet volledig
onafhankelijk zijn van het hydraulische
systeem van het voertuig.
133
Page 136 of 284
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............135
EEN LAMP VERVANGEN ................135
LAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN ..................................138
BINNENLAMPEN VERVANGEN ......141
ZEKERINGEN VERVANGEN ............142
EEN WIEL VERVANGEN .................147
FIX&GO AUTOMATIC-KIT................152
NOODSTART ..................................155
AFSLUITSYSTEEM
BRANDSTOFTOEVOER ..................156
HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........157
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........157
134
NOODGEVALLEN