Page 121 of 284

COMFORT-MATIC/
DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAK
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak
(Comfort-Matic of Dualogic) die twee
bedrijfsmodi heeft:MANUALen
AUTO.
De versnellingsbak bestaat uit een
traditionele handmatige transmissie met
een pook fig. 124, waaraan een
elektronisch geregeld elektrohydraulisch
apparaat is toegevoegd voor een
automatische regeling van de koppeling
en schakelingen.
24)
HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Bedien, voor een juist
gebruik van het systeem, het pedaal
uitsluitend met de rechtervoet.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
Duw de versnellingspook naar+fig.
124 om de eerste versnelling in te
schakelen (vanuitNofRkan de pook in
de middelste stand worden geplaatst)
of naarRfig. 125 om de achteruit in
te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
Duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar+om de
volgende versnelling te kiezen of naar–
om een versnelling terug te schakelen.AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
Duw de versnellingspook naarA/M
fig. 126 om de automatische werking
Rfig. 125 in te schakelen; duw de
versnellingspook naar+
(doorschakelen) fig. 124 om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitN
ofRkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst).
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
124F0V0324
125F0V0329
119
Page 122 of 284

Met deze modus kan de functieECO
(Economy) worden gebruikt, waardoor
het verbruik afneemt. Druk op de knop
Efig. 127 om deze functie in te
schakelen.MELDINGEN OP HET
DISPLAY
In de volgende gevallen verschijnt op
het display een specifiek bericht:
Versnellingen verminderen
De controlelamp
op het paneel gaat
branden (en er wordt een bericht op
het display weergegeven) om aan
te geven dat de bestuurder de
versnellingsbak verkeerd gebruikt.
Functie Manual niet beschikbaar
Automatische modus niet
beschikbaar
Oververhitting koppeling
Rempedaaldruk
Trap het rempedaal in – uitgestelde
start
Versnelling niet beschikbaar
Manoeuvre niet toegestaan
Rempedaal intrappen en
manoeuvre herhalen
Plaatsing van de versnellingspook
in N (vrijstand)
25) 26) 27)
BELANGRIJK
24)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
25)Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk, als het
waarschuwingslampje (samen met het
bericht op het display) op het paneel blijft
branden.
26)Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als het bericht op het
display niet verdwijnt.
27)Om de koppeling te beschermen dient
het gaspedaal niet te worden gebruikt
om de auto stil te houden (als bijv. op een
helling is gestopt); de koppeling zou
kunnen beschadigen door oververhitting.
Gebruik in dit geval het rempedaal en
bedien het gaspedaal alleen als u gereed
bent om weg te rijden.
126F0V0326
127F0V0323
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 284

START&STOP-
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
MET AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
De motor slaat af als het voertuig tot
stilstand komt met het rempedaal
ingetrapt.Deze toestand kan gehandhaafd
worden zelfs als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
versnellingspook in de stand N staat.
Opmerking: De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van ongeveer 10 km/u, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Dat de motor is afgezet wordt
aangegeven door een fig. 128 symbool
op het display, afhankelijk van het
uitrustingsniveau.
Bij ingeschakeld systeem stopt de
motor onder bepaalde omstandigheden
niet, om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid.De motor opnieuw starten
MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
MET AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Als de versnellingspook in de stand N,
staat, zet hem dan in een willekeurige
versnelling, of laat anders het
rempedaal los of verplaats de pook
naar (+), (–) of R.
Omwille van comforteisen, inperking
van de uitstoot en om
veiligheidsredenen kan de motor weer
automatisch worden gestart, zonder
tussenkomst van de bestuurder.
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden door knop A fig. 129 op het
dashboard in te drukken.
Als deze functie inactief is, brandt de
led op de knop. Bovendien wordt
bij sommige versies extra informatie
over de deactivering of activering van
het Start&Stop-systeem gegeven
via een bericht op het display.
128F0V0040
121
Page 124 of 284

VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel.
De bestuurder wordt van deze toestand
op de hoogte gesteld door een
zoemer, het knipperende
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel fig. 128 en, indien
aanwezig, een displaybericht.
LANGDURIGE STILSTAND
VAN HET VOERTUIG
Versies met "dummy-pool" fig. 130
Als het voertuig stilstaat, moet
bijzondere zorg besteed worden aan
het loskoppelen van de elektrische
voeding van de accu.Bij deze procedure moet de
snelkoppeling van de minklem A
worden losgekoppeld van de valse
minpool B omdat zich een
accustatussensor D bevindt op de
accuminpool C die nooit mag worden
losgekoppeld, behalve als de accu
wordt vervangen.
Versies zonder "dummy-pool" fig.
131
Bij langdurige stilstand van de auto,
moet men bijzonder opletten dat de
stroomvoorziening van de accu wordt
onderbroken.
Ga hiervoor als volgt te werk: maak de
stekker A (door het indrukken van
knop B) van de sensor C voor
bewaking van de accustatus op de
minklem D van de accu los. Deze
sensor mag nooit van de accu
losgemaakt worden, behalve als de
accu wordt vervangen.
96)
STARTEN MET
HULPACCU
Wanneer gebruik gemaakt wordt van
een hulpaccu om de motor te starten,
mag de minkabel (–) van de hulpaccu
nooit worden aangesloten op de
minpool C van de accu in het voertuig.
Sluit de minkabel aan op de valse
pool B of een massapunt op de motor
of op de versnellingsbak fig. 132.
97) 98) 99) 100)
129F0V0514
130F0V0042
131F0V0218
132F0V0043
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 284

BELANGRIJK
96)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
97)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand OFF staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel uit te
nemen als er zich nog inzittenden in de
auto bevinden.
98)Alle inzittenden moeten uit de auto
stappen nadat de contactsleutel is
uitgenomen of naar de OFF-stand is
gedraaid. Controleer bij het tanken of de
motor is afgezet en of de contactsleutel in
de stand OFF staat.
99)Als bij voertuigen met een
automatische versnellingsbak de motor op
een helling is afgezet, dan moet hij gestart
worden door de versnellingspook in (+)
of (–) te zetten zonder het rempedaal los te
laten. Bij voertuigen met een automatische
versnellingsbak en Hill Holder-functie moet
de motor, wanneer die automatisch op
een helling is afgezet, gestart worden door
de versnellingspook in (+) of (–) te zetten
zonder het rempedaal los te laten, zodat de
Hill Holder-functie kan worden
ingeschakeld, die alleen bij draaiende
motor werkt.100)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
101) 102) 103) 104) 105) 106) 107) 108) 109)
BESCHRIJVING
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal). Dit wordt
weergegeven tot de bandenspanning
overeenstemt of hoger is dan de
bandenspanning die voor koude
banden is gespecificeerd. Dit
controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder
dan 1,6 km na een pauze van drie uur.
123
Page 126 of 284

De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan tot
defecten van de banden leiden. Een
lage bandenspanning vermindert
tevens de brandstofefficiency en de
duur van het loopvlak en kan de
handling en remwerking van het
voertuig nadelig beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat de
juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten. Dit
is ook nodig indien de bandenspanning
nog niet dusdanig is gedaald dat het
controlelampje van de bandenspanning
gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder in elke situatie van
onvoldoende bandenspanning. Als
deze om welke reden dan ook onder
de limiet voor onvoldoende
bandenspanning daalt, waaronder lage
temperatuur en normaal
spanningsverlies van de band.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage spanning Tyre
pressure monitoring system
BELANGRIJK In het geval van
spanningsverlies van meer dan een
band achter elkaar, zonder de motor uit
en weer in te schakelen, wordt het
geluidssignaal van de tweede
betreffende band niet geactiveerd,
alleen het speciale signaal wordt op het
display weergegeven.
Om te voorkomen dat het signaal wordt
opgeslagen in het geval van
spanningsverlies van nog een volgende
band (met uitschakeling van het
geluidssignaal), moet de contactsleutel
naar MAR en dan naar STOP worden
gedraaid, elke keer als de spanning
hersteld wordt.Storingen in de werking van het
TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
de controlelamp
die eerst 75
seconden knippert en daarna vast blijft
branden.
BELANGRIJK
101)Het TPMS is geoptimaliseerd voor de
originele banden en wielen die geleverd
zijn. De spanningen en waarschuwingen
van het TPMS zijn afgestemd op de maat
banden die op het voertuig zijn
gemonteerd. Als een vervangende
uitrusting van verschillende maat, type of
soort wordt gebruikt, kan een
onregelmatige werking van het systeem of
beschadiging van de sensoren optreden.
Niet-originele reservebanden kunnen
de sensor beschadigen. Gebruik geen
bandenafdichtmiddel of balansloodjes als
het voertuig met TPMS is uitgerust,
aangezien deze de sensoren kunnen
beschadigen.
102)Als het systeem een
spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de
spanning van alle vier de banden
te controleren.
103)Het TPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 284

104)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
105)Het TPMS-systeem waarschuwt niet
bij plotseling drukverlies (bijvoorbeeld bij
een klapband). Breng in dergelijke gevallen
het voertuig tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
106)Het systeem waarschuwt alleen dat
de bandenspanning laag is: het is niet
in staat om de banden op te pompen.
107)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
108)Breng altijd de dop op het ventiel aan
nadat de bandenspanning is gecontroleerd
of aangepast. Dit voorkomt binnendringen
van vocht of vuil in het ventiel, wat de
controlesensor van de bandenspanning
zou kunnen beschadigen.109)De bij het voertuig geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor bepaalde
versies/markten) is compatibel met de
TPMS-sensoren; het gebruik van
afdichtmiddelen die niet gelijkwaardig zijn
aan het middel uit de oorspronkelijke kit
kan de werking ervan negatief beïnvloeden.
Als andere dan de originele
afdichtmiddelen worden gebruikt, wordt
geadviseerd de TPMS-sensoren te laten
controleren door een gekwalificeerd
reparatiecentrum.SPEED BLOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de vier mogelijke waarden: 90,
100, 110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben
ingesteld, wordt er op de voorruit
een sticker aangebracht waarop de
ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
125
Page 128 of 284

CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig
(bij een snelheid boven 30 km/h)
op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua
rijomstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het
systeem niet in de stad.
Het systeem
inschakelen
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het lampje
branden en
verschijnt er een speciaal bericht op het
instrumentenpaneel (voor bepaalde
versies/markten).
De snelheidsregelaar kan niet in de 1e
of de achteruitversnelling ingeschakeld
worden; het systeem kan het beste
geactiveerd worden in de 4e versnelling
of hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
110) 111)
Voertuigsnelheid
opslaan
Ga als volgt te werk:
zet de draaischakelaar A fig. 133 in
de stand ON en trap het gaspedaal
in om de gewenste snelheid te
bereiken;
beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen: als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
De opgeslagen snelheid
oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment dat
de snelheid werd opgeslagen;
druk op de knop B fig. 133.
De opgeslagen snelheid
verhogen
Dit kan op twee manieren:
door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan;
of
door de hendel omhoog te bewegen
(+).
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verhoging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omhoog wordt
gehouden, dan neemt de snelheid
traploos toe.
133F0V0092
126
STARTEN EN RIJDEN