Page 249 of 735
Kenmerken van uw auto
148
4
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat, branden de koplampen, de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen
schakelen moet het contact in stand ON
staan.Stand automatisch/AFLS (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Als uw auto is uitgerust met adaptieve
verlichting voor (AFLS), werkt dit
systeem ook als de schakelaar voor de
koplampen in de stand Auto staan.
ODMECO2010
ODMECO2011
■
Type A
■ Type B
ODMECO2012
Page 250 of 735

4 149
Kenmerken van uw auto
Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
Gebruik deze functie wanneer u naar
een land gaat waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt. Als de
functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer is ingeschakeld, is
in een land waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt de kans
kleiner dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Volg onderstaande procedure.✽AANWIJZING
Als de motor wordt uitgeschakeld
terwijl de functie voor het wisselen
tussen links en rechts rijdend verkeer is
ingeschakeld en de motor weer wordt
gestart, verschijnt de bovenstaande
melding. Zo wordt de bestuurder
geïnformeerd dat de functie is
ingeschakeld.OPMERKING
• Bedek de sensor (1) op het dashboard nooit, zodat eenoptimale werking van de automa-tische verlichting gegarandeerd
blijft.
• Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed
werkt.
• Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eencoating, functioneert de automa-tische verlichting mogelijk niet
goed.
ODM056090/ODM056091
■ Type A■Type B
Page 251 of 735
Kenmerken van uw auto
150
4
Grootlicht
Druk de hendel van u af om het grootlicht
in te schakelen.
De hendel keert terug in zijn
oorspronkelijke positie.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe om het
grootlicht uit te schakelen. Het dimlicht
gaat branden.Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe. Als u de
hendel loslaat, keert deze weer terug
naar zijn oorspronkelijke positie. De
verlichting hoeft niet ingeschakeld te zijn
om een lichtsignaal te kunnen geven.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
er andere voertuigen in de buurt
zijn. Het gebruik van grootlicht kan
het zicht van de andere
bestuurders belemmeren.
ODMECO2013ODMECO2014
Page 252 of 735

4 151
Kenmerken van uw auto
High Beam Assist
(indien van toepassing) De High Beam Assist is een systeem dat
automatisch het koplampbereik aanpast
(wisselt tussen grootlicht en dimlicht)
overeenkomstig de helderheid van
andere auto's en wegomstandigheden.Werking
1. Zet de lichtschakelaar in de standAUTO.
2. Beweeg de hendel van u af om het grootlicht in te schakelen.
Het controlelampje van de High Beam
Assist ( ) gaat branden.
3. De High Beam Assist wordt ingeschakeld wanneer de rijsnelheidhoger is dan 45 km/h.
• Wanneer u de hendel van u af beweegt terwijl de High Beam Assist
in werking is, wordt de High Beam
Assist uitgeschakeld en blijft het
grootlicht onafgebroken branden. Het
controlelampje van de High Beam
Assist ( ) dooft.
• Wanneer u de hendel naar u toe trekt terwijl de High Beam Assist in
werking is, wordt de High Beam
Assist uitgeschakeld.
4. Wanneer de lichtschakelaar in de stand koplampen wordt gezet, wordt
de High Beam Assist uitgeschakeld
en blijft het dimlicht onafgebroken
branden. In de volgende gevallen wordt van
grootlicht overgeschakeld op dimlicht.
- Wanneer de High Beam Assist is
uitgeschakeld.
- Wanneer de lichtschakelaar niet in de stand AUTO staat.
- Wanneer de koplampen van een tegemoetkomend voertuig worden gesignaleerd.
- Wanneer de achterlichten van een voorligger worden gesignaleerd.
- Wanneer de omgeving helder genoeg is, is het grootlicht niet nodig.
- Wanneer straatlantaarns of andere verlichting worden gesignaleerd.
- Wanneer de rijsnelheid lager is dan 35 km/h.
ODM046805L
Page 253 of 735

Kenmerken van uw auto
152
4
Waarschuwingslampje en -melding
Wanneer het Smart High Beam Assist-
systeem niet goed werkt, wordt de
waarschuwingsmelding gedurende
enkele seconden weergegeven.
Nadat de melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje branden. Weadviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
■ Type A
■Type B
ODM046655L/ODM046656L
ODM046748
OPMERKING
Het systeem werkt onder de
volgende omstandigheden mogelijk niet goed.
• De verlichting van een tegemoetkomende auto ofvoorligger wordt niet
gesignaleerd omdat de lamp beschadigd, verborgen, enz. is.
• De lamp van een tegemoetkomende auto ofvoorligger is bedekt met stof,
sneeuw of water.
• De verlichting van een tegemoetkomende auto of
voorligger wordt nietgesignaleerd door uitlaatgassen,rook, mist, sneeuw, enz.
• De voorruit is bedekt met vuil, ijs of stof, is beslagen of is
beschadigd.
• Er is een lamp met een vergelijkbare vorm als de lampen
van een voorligger aanwezig.
• Het zicht is slecht door mist, zware regenval of sneeuw.
• Wanneer een koplamp niet gerepareerd of vervangen is dooreen officiële dealer.
(Vervolg)
(Vervolg)• Wanneer een koplamp niet juist is afgesteld.
• Wanneer op een smalle bochtige weg of slechte weg wordt
gereden.
• Wanneer heuvelop of -af wordt gereden.
• Wanneer slechts een deel van de voorligger zichtbaar is op eenkruising of een bochtige weg.
• Wanneer er een verkeerslicht, reflecterend bord, knipperlicht ofspiegel aanwezig is.
• Wanneer de wegomstandigheden slecht zijn, bijvoorbeeld doordatde weg nat is of bedekt is met
sneeuw.
• Wanneer de koplampen van de voorligger uitgeschakeld, maar
de mistlampen ingeschakeld zijn.
• Wanneer een auto plotseling opduikt uit een bocht.
• Wanneer de auto scheef hangt door een lekke band of doordathij gesleept wordt.
• Wanneer het waarschuwingslampje LDWS(Lane Departure Warning-
systeem) brandt (indien van toepassing).
Page 254 of 735

4 153
Kenmerken van uw auto
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen.Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.
ODMECO2026
WAARSCHUWING
• Plaats geen accessoires of stickers op de voorruit en tint
deze niet.
• Laat de voorruit vervangen door een officiële dealer.
• Verwijder geen onderdelen die bij de High Beam Assist horen en
beschadig deze niet.
• Zorg ervoor dat er geen water in de High Beam Assist-unit
terechtkomt.
• Plaats geen voorwerpen op het dashboard die licht reflecteren,
zoals spiegels, wit papier, enz.
Het systeem werkt mogelijk niet
goed wanneer zonlicht wordt
gereflecteerd.
• Soms werkt het High Beam Assist-systeem mogelijk niet
goed. Controleer voor uw veiligheid altijd de
wegomstandigheden. Als hetsysteem niet normaal werkt,wissel dan handmatig tussen
groot- en dimlicht.
Page 255 of 735

Kenmerken van uw auto
154
4
Opties autom. Knipperen
(indien van toepassing)
Om de impulsbediening van de
richtingaanwijzers bij rijstrookwisseling te
activeren, beweegt u de
combischakelaar iets en laat hem dan
weer los.
De richtingaanwijzers knipperen 3 keer (5 of 7). U kunt de functie one-touch
passeerknipperlicht in-/uitschakelen of het
aantal keren knipperen selecteren (3, 5 of
7) met de Modus gebruikersinstellingen
op het LCD-display.
✽AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal
snel of langzaam knippert, duidt dit op
een kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. 1. Schakel de parkeerverlichting in.
2. Zet de lichtschakelaar (1) in de stand
mistlampen vóór.
3. Zet om de mistlampen vóór uit te schakelen de lichtschakelaar nogmaals in de stand mistlampen
vóór of schakel de parkeerverlichtinguit.
ODMECO2015
OPMERKING
De mistlampen gebruiken zeer veel
stroom. Gebruik de mistlampenalleen bij slecht zicht.
Page 256 of 735

4 155
Kenmerken van uw auto
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Voer een van de onderstaande handelingen uit om de mistlampen
achter in te schakelen:
• Zet de lichtschakelaar in de standkoplampen en draai de lichtschakelaar
(1) vervolgens in de stand
mistachterlicht.
• Zet de lichtschakelaar (1) in de stand parkeerverlichting, draai hem in de
stand mistlampen vóór (indien van
toepassing) en vervolgens in de stand
mistachterlicht. Voer een van de onderstaandehandelingen uit om de mistlampen
achter uit te schakelen:
• Zet de lichtschakelaar uit.
• Draai de lichtschakelaar nogmaals in
de stand mistachterlicht.
• Als de lichtschakelaar in de stand parkeerverlichting staat en u de
mistlampen vóór uitschakelt, wordt ook
het mistachterlicht uitgeschakeld. Motorvoertuigverlichting overdag
(MVO) (indien van toepassing)
Door motorvoertuigenverlichting overdag
(MVO) kunnen medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien. MVO kan onder
verschillende rijomstandigheden handig
zijn, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
De MVO wordt uitgeschakeld wanneer:
1. De mistlampen vóór of koplamp
(dimlicht) worden ingeschakeld.
2. De motor wordt afgezet.
ODMECO2016