Page 105 of 174
103
Gebruik van een openbaar laadpunt voor normaal laden
Bepaalde openbare laadpunten zijn voorzien van een laadsnoer.
Gebruik in dat geval het snoer van het laadpunt.
Bij "mode 3" is ongeacht het vermogen van het laadpunt de stroomsterkte van het laden beperkt tot 16 A. Raadpleeg de rubriek Motor type en
tractiebatterij voor meer informatie over de duur van het laden.
Er bestaan meerdere typen stopcontacten voor het opladen van uw auto.
Bekijk het onderstaande schema om te bepalen om welk stopcontact het gaat en pak het desbetreffende laadsnoer alvorens de laadprocedure te
starten.
Standaard stopcontact Stopcontact "mode 3 - Type 2" Stopcontact "mode 3 - Type 3"
Snoer "mode 2"
(meegeleverd met de auto) Snoer "mode 3 - Type 2"
(verkrijgbaar als accessoire) Snoer "mode 3 - Type 3"
(verkrijgbaar als accessoire)
7
Praktische informatie
Page 106 of 174

104
Controleer of het snellaadapparaat met
de kabel geschikt is voor uw auto.F
D
ruk de borglip 4 opzij om de afdekkap te
openen.
F
C
ontroleer of er geen vuil of vreemde delen
in de stekkeraansluiting zitten.
Snelladen*
F Zet de selectiehendel in stand P en trek de parkeerrem stevig aan.
F
S
chakel alle verbruikers uit en zet het
contact van uw auto in de stand "LOCK" .
F
T
rek aan de hendel 3 aan de linkerzijde
onder de bestuurdersstoel om het klepje
van de snellaadaansluiting (linkerzijde van
de auto) te openen. Raak de metalen uiteinden van de
beide stekkers van de kabel niet aan.
Anders bestaat de kans op elektrocutie
en/of storingen door schade.
F
S
luit de laadkabel op de aansluiting in de
auto aan volgens de gebruiksaanwijzing
van het snellaadapparaat.
Gebruik geen
snellaadapparatuur als u een
pacemaker of andere elektrische
medische apparatuur draagt.
Blijf uit de buurt van snellaadpunten
en ver wijder u zo snel mogelijk van het
snellaadpunt als u er toch in de buurt komt.
Vraag desnoods iemand anders om uw auto
voor u op te laden.
*
Volgens uitvoering.
Praktische informatie
Page 107 of 174

105
F Controleer of het
laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel constant brandt.
Het snelladen stopt automatisch
als de tractiebatterij voor ongeveer
80% geladen is. Begin de procedure
opnieuw als u de batterij tot 100%
wilt laden. Dit zal relatief gezien meer
tijd kosten: de snelheid van het laden
neemt af naarmate de tractiebatterij
voller wordt. Tijdens het snelladen kan de
airconditioning van de auto spontaan
gaan werken om de tractiebatterij te
koelen. Het is dan ook normaal dat
u het geluid van de ventilator in het
interieur hoort en dat er onder de auto
een plasje water ontstaat.Als de laadkabel op de aansluiting in de
auto is aangesloten, is het starten van
de motor om veiligheidsredenen niet
mogelijk.
Als u de motor toch probeert te starten,
zal de laadprocedure afgebroken
worden. U moet in dat geval de stekker
van de laadkabel losnemen en opnieuw
op de auto aansluiten om het laden te
hervatten.Als de buitenluchttemperatuur lager
is dan 0°C, duurt het laden mogelijk
langer dan normaal.
Als de buitenluchttemperatuur lager
is dan -25°C, is het laden wellicht niet
mogelijk.
Als dat niet het geval is, wordt er niet
geladen; volg de gebruiksaanwijzing van het
snellaadapparaat. Als het laadstroomcontrolelampje op het
instrumentenpaneel uitgaat, is het laden
voltooid.
F
M
aak de laadkabel los volgens
de gebruiksaanwijzing van het
snellaadapparaat.
F
S
luit de afdekkap van de stekkeraansluiting
in de auto en sluit dan het klepje.
Controleer na het laden altijd of
de afdekkap en het klepje van het
laadsysteem goed dicht zitten.
Let er goed op dat er geen stof of
water in de stekkeraansluiting op de
auto of de aansluiting van de kabel
terechtkomt, aangezien anders kans
bestaat op brand of elektrocutie.
Auto staat lange tijd stil
Laad de tractiebatterij eens in de
drie maanden helemaal op (normale
laadprocedure) als u de auto langere
tijd niet gebruikt.
Controleer eerst of de 12V-accu
aangesloten is en of deze niet leeg is.
Als dat wel het geval is, ga dan naar
het gedeelte "12V-accu" voor informatie
over het aansluiten en bijladen van
deze accu.
7
Praktische informatie
Page 108 of 174

106
Vo or k lepDe voorklep biedt toegang tot de ruimte waar u de verschillende niveaus kunt controleren, de 12V-accu kunt opladen, zekeringen kunt vervangen...
F
D
uw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op. F
O
pen de voorklep helemaal en neem de
steun C aan de rechterzijde uit de behuizing.
F
P
laats het uiteinde van de steun C in één
van de twee daarvoor bestemde gaten
om de voorklep in de geopende stand te
houden.
F
O
pen het rechter voorportier.
F
T
rek de hendel A aan de onderzijde van
het portierkader naar u toe.
Openen Sluiten
F Neem het uiteinde van de steun uit het gat.
F
P laats de steun van de voorklep terug in de
behuizing.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F
T
rek aan de klep om te controleren of deze
goed is vergrendeld.
Druk de voorklep niet in het midden aan
als deze niet goed in het slot zit. Dit zou
een deuk kunnen veroorzaken. Open
de klep nogmaals en laat hem dan
opnieuw in het slot vallen.
De plaats van de hendel in het interieur
zorgt ervoor dat de voorklep niet
geopend kan worden als het rechter
voorportier gesloten is.
Praktische informatie
Page 109 of 174
107
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Reservoir verwarmingsvloeistof.
3.
R
eservoir remvloeistof.
4.
12
V- ac c u.
5.
Zekeringkast.
Ruimte onder de voorklep
Het is niet toegestaan om de
ruimte onder de voorklep met een
hogedrukspuit te reinigen, aangezien
hierdoor schade zou kunnen ontstaan
aan elektrische componenten.
7
Praktische informatie
Page 110 of 174
108
AchtercompartimentIn deze ruimte, onder de vloer van de bagageruimte, vindt u het koelvloeistofreservoir.
F
O
pen de achterklep.
F
T
rek het klittenband van de
vloerbedekking
los.
F
V
erwijder de vloerbedekking van de
bagageruimte. F
D
raai de vier vleugelmoeren los.
F
V
erwijder de afdekplaat.F
C
ontroleer het koelvloeistofniveau en vul
dit indien nodig bij.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus .
Houd u bij werkzaamheden in
het achtercompartiment aan de
veiligheidsaanwijzingen op de stickers.
Praktische informatie
Page 111 of 174

109
Niveaus controlerenControleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Voer geen werkzaamheden uit onder de
voorklep of in het achtercompartiment
als het lampje "Ready" brandt of als de
tractiebatterij wordt geladen.
Let tijdens werkzaamheden onder de
voorklep of in het achtercompartiment
goed op want sommige onderdelen
kunnen erg heet worden (kans op
brandwonden): wacht minstens een
uur na het afzetten van de motor of het
stoppen van de laadprocedure alvorens
werkzaamheden uit te voeren.
Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau moet tussen de
merkstreepjes "MIN" en "MA X" staan.
Controleer indien dit niet het geval is of de
remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof ver versen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Ruimte onder de voorklep Niveau
verwarmingsvloeistof
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ver verst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof. Het vloeistofniveau moet tussen de
merkstreepjes MINI "L" en MA XI "F" staan.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen
van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen
van het reservoir met water niet toegestaan.
7
Praktische informatie
Page 112 of 174

110
Het vloeistofniveau moet tussen de
merkstreepjes MINI "L" en MA XI "F"
staan.
KoelvloeistofniveauVermijd langdurig huidcontact met
gebruikte vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi gebruikte vloeistoffen niet in het
riool, in het water of op de grond.
Deponeer gebruikte vloeistoffen in
de daarvoor bestemde containers
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Achtercompartiment
Verversen
Deze vloeistof hoeft niet ververst te worden.
Specificaties vloeistof
Deze vloeistof moet voldoen aan de
specificaties van de fabrikant. Wacht minstens 1 uur na het afzetten van
de motor voordat u werkzaamheden aan het
koelsysteem uitvoert, omdat het koelcircuit
onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij voor zover
noodzakelijk.
Elektrolytniveau 12V-accu
Verwijder de afdekplaat van de 12V-accu om
het niveau te kunnen controleren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Het elektrolytniveau moet tussen de
merkstreepjes MINI "LOWER LEVEL" en MA XI
"UPPER LEVEL" staan.
Ver wijder, indien noodzakelijk, de dopjes van
de verschillende cellen en vul de accu bij met
gedestilleerd water.
Controleer het elektrolytniveau
minstens één keer per maand.
Praktische informatie