Page 89 of 174

87
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Enkele rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
k
ijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golfen
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk. Rijd in elk geval
niet sneller dan 10 km/h,
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Belangrijk!
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden, want het water
kan de motor, transmissie en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Rijd nooit met aangetrokken
parkeerrem - Kans op oververhitting en
beschadiging van het remsysteem!
Laat de auto nooit onbewaakt met
ingeschakelde motor achter. Als u uw
auto met ingeschakelde motor moet
verlaten, trek dan de parkeerrem aan
en zet de selectiehendel in de stand N
of P
.
6
Rijden
Page 90 of 174

88
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de auto
- Stand 1: LOCK Het stuurslot is ingeschakeld.
-
S
tand 2: ACC
D
e accessoires (autoradio,
12V-aansluiting,
...) kunnen worden gebruikt.
-
S
tand 3: ON
H
et contact is A AN.
-
S
tand 4: S TA R T
H
et controlelampje "Ready" brandt.
D
e motor is gebruiksklaar.
Contact
F Controleer of de selectiehendel in de stand P staat.
F
S
teek de sleutel in het contactslot.
F
D
raai de sleutel in de stand 4
(S TA R T ).
Starten Afzetten
F Zet de auto stil.
F
H oud het rempedaal ingetrapt.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P .
F
T
rek de parkeerrem aan.
F
D
raai de sleutel naar u toe in de stand 1
(LOCK) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
H
oud de sleutel enkele
seconden in deze stand, tot het
lampje " RE ADY " brandt en een
geluidssignaal klinkt.
F
L
aat de sleutel los.
H
et contact wordt automatisch in de
stand 3
(ON) gezet. Bevestig geen zware voor werpen aan
de sleutel in het contact; deze zouden
de sleutel naar beneden kunnen trekken
en storingen kunnen veroorzaken.
Als u langdurig accessoires gebruikt
(met het contact in de stand ACC ),
kan de 12V-accu ontladen raken. Uw
auto kan dan mogelijker wijs niet meer
starten. Houd hier rekening mee.
Rijden
Page 91 of 174
89
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, zet de
selectiehendel in de stand P en zet het
contact uit.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als dit controlelampje tijdens
het rijden brandt, geeft dit aan
dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
6
Rijden
Page 92 of 174

90
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
P. Parking (Parkeerstand).
De auto kan in deze stand worden gestart.
Trap het rempedaal in als u de selectiehendel
in een andere stand dan de stand P wilt zetten.
R. Reverse (Achteruitversnelling).
N. Neutral (Neutraalstand).
D. Drive (Vooruitversnelling).
Selectiehendel
Standen van de selectiehendel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de motor gebruiksklaar is, wordt P
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
F
T
rap het rempedaal in om een andere
stand dan de stand P te selecteren.
F
Sel
ecteer de vooruitversnelling ( D) of de
achteruitversnelling ( R).
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal los. De auto zet zich nu
langzaam in beweging, wat gemakkelijk is
bij bijvoorbeeld parkeermanoeuvres.
F
T
rap het gaspedaal in om sneller vooruit of
achteruit te rijden.
F
O
p het display van het instrumentenpaneel
wordt "D" of "R" weergegeven.
Starten van de auto
Rijden
Page 93 of 174
91
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als uw auto gesleept moet worden,
moet de selectiehendel in de stand N
staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het slepen
van de auto.
Stilzetten van de auto
Selecteer de stand P om de motor af te zetten.
U moet altijd de parkeerrem aantrekken om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
De sleutel kan alleen uit het contactslot worden
gehaald als de selectiehendel in de stand P
staat.
6
Rijden
Page 94 of 174

92
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch en
permanent de spanning van de vier banden
zodra het contact is aangezet.
In het ventiel van elke band is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
zodra het een daling van de spanning van
een of meer banden ten opzichte van de in
het systeem opgeslagen referentiespanning
detecteert. Deze referentiespanning moet
worden gereset als de spanning van een band
is aangepast of een wiel is verwisseld.
Het systeem functioneert als de
identificatiecodes van de sensoren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats in het systeem zijn opgeslagen.
U kunt twee sets banden in het geheugen
van het systeem laten opslaan (bijvoorbeeld:
wielen met zomerbanden en wielen met
winterbanden).Het bandenspanningscontrolesysteem
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
altijd waakzaam blijven. Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie
van de auto.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Rijden
Page 95 of 174

93
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning
brandt dit verklikkerlampje
permanent.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Controleer voordat u het systeem
reset of de spanning van de vier
banden is aangepast aan de
gebruiksomstandigheden van de auto
en overeenkomt met de voorgeschreven
waarden die zijn vermeld op de
bandenspanningssticker.
Het bandenspanningscontrolesysteem
waarschuwt niet als de spanning op het
moment van resetten onjuist is.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
totdat de referentiespanning, na het
op spanning brengen, repareren of
vervangen van de band(en), is gereset.
Als een band of meerdere banden is/
zijn gerepareerd of vervangen, moeten
de identificatiecodes van de sensoren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden
opgeslagen.
F
C ontroleer de spanning van de vier banden
(bij koude banden) met de compressor van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band de
bandenreparatieset.
Resetten van de
referentiespanning
Elke keer dat de spanning van een of meer
banden is aangepast of een of meer wielen zijn
gewisseld, moet het systeem worden gereset.
6
Rijden
Page 96 of 174

94
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is alleen betrouwbaar
als het systeem wordt gereset op het
moment dat de vier banden de juiste
spanning hebben.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
U kunt het systeem resetten via het display van
het instrumentenpaneel, bij aangezet contact
en stilstaande auto.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
H
oud vervolgens de knop A minimaal
3 seconden ingedrukt om het
bandenspanningscontrolesysteem te
resetten.
Het knipperen van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het systeem
wordt gereset.
Als u vervolgens ongeveer 100 meter hebt
gereden, dooft het verklikkerlampje.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning"
knippert en vervolgens permanent brandt, duidt
dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als:
-
e
en of meer wielen niet zijn voorzien van
een sensor,
-
d
raadloze apparatuur die gebruikmaakt
van dezelfde golflengte zich in de buurt van
de auto bevindt,
-
s
neeuw of ijs zich heeft opgehoopt in de
wielkasten of op de velgen,
-
d
e spanning van de batterij van het
bandenspanningscontrolesysteem
onvoldoende is,
-
d
e identificatiecodes van de druksensoren
van de velgen niet zijn opgeslagen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden
uitgevoerd door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de tweede in het systeem
opgeslagen set banden is gemonteerd,
wordt de waarschuwing voor een
storing weergegeven zolang de tweede
set niet in het configuratiemenu is
geselecteerd.
Rijden