17
C-Zero_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaak Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel
vóór niet
vastgemaakt /
losgemaakt Brandt eerst constant
en gaat dan knipperen
in combinatie met een
geluidssignaal. De bestuurder en/of de passagier
voorin heeft zijn veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Veiligheidsgordel
rechtachter los Brandt constant.
De rechter achterpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel niet vastgemaakt of
losgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Veiligheidsgordel
linksachter los Brandt constant.
De linker achterpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel niet vastgemaakt of
losgemaakt.
Te lage
bandenspanning
Brandt permanent.
De spanning van één of meer banden
is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Doe dit bij voorkeur bij koude banden.
U moet het systeem resetten nadat u de spanning van
één of meer banden hebt aangepast en wanneer één
of meer wielen zijn gewisseld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
i nformatie over het bandenspanningscontrolesysteem .
Knippert en
brandt vervolgens
permanent.Een storing in het systeem en/of ten
minste één sensor van een wiel wordt
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het C
ITROËN-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
22
C-Zero_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Onderhoudsindicator
Druk na het aanzetten van het contact een
paar keer achter elkaar op de knop A tot de
onderhoudsindicator in de gewenste eenheden
wordt aangegeven. Deze informatie kan op twee manieren worden
aangegeven:
-
h
et aantal nog af te leggen kilometers,
-
d
e resterende tijd in maanden tot de
eerstvolgende beurt.
Werking
1. De indicator geeft aan dat er nog 1000 km
of 1 maand resteert tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt.
2.
D
e indictator geeft aan dat de termijn tot
het eerstvolgende onderhoudsbeurt is
verstreken.
E
lke keer als u het contact aanzet, verschijnt
de onderhoudssleutel enkele seconden
om aan te geven dat u op korte termijn een
onderhoudsbeurt moet laten uitvoeren.
3.
N
a het uitvoeren van de onderhoudsbeurt
is de indicator gereset en wordt het aantal
af te leggen kilometers/de resterende
termijn tot de volgende onderhoudsbeurt
opnieuw aangegeven.
De onderhoudsindicator geeft aan hoever u
nog ver wijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudscontrole volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Dit wordt berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator.
U kunt de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen
aan het licht van de omgeving.
Druk op de knop A en houd de knop dan
ingedrukt om de lichtsterkte in te stellen op
"dag" of "nacht" ongeacht of de verlichting van
de auto is ingeschakeld of niet.
De lichtsterkte neemt elke keer als er op de
knop A wordt gedrukt, in stapjes toe.
Druk, wanneer de verlichting het maximale
niveau heeft bereikt, nogmaals op de knop om
naar het minimale niveau te gaan.
Laat de knop A los zodra u de gewenste
lichtsterkte hebt bereikt.
De instelling wordt opgeslagen zodra u de
knop
A loslaat en blijft behouden als het
contact in stand OFF gezet wordt.
Dimmer dashboardverlichting
Instrumentenpaneel
23
C-Zero_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
De aanduiding "---" die betekent dat
een onderhoudsbeurt al uitgevoerd had
moeten worden, verandert na verloop
van een bepaalde tijd en een bepaald
aantal verreden kilomters automatisch
in de resterende tijd tot de volgende
onderhoudsbeurt.
Nulstelling van de onderhoudsindicator
Na elke beurt moet de onderhoudsindicator
op 0 gezet worden.
Voer hiervoor de volgende procedure uit:
F
Z
et het contact af (contact in stand LOCK
of ACC).
F
D
ruk een paar keer op de resetknop A tot
de onderhoudsindicator op het scherm
wordt weergegeven.
F
D
ruk op de resetknop en houd deze
enkele seconden ingedrukt tot de
onderhoudssleutel op het display
begint te knipperen .
F
D
ruk op de resetknop als de sleutel
knippert om de aanduiding "---" te laten
veranderen in " CLEAR".
V
ervolgens wordt de resterende
afstand (of tijd) tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole weergegeven.
1
Instrumentenpaneel
24
C-Zero_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Deze functie geeft een schatting van het
aantal kilometers dat u nog kunt rijden tot
de accu leeg is, daarbij rekening houdend
met de omstandigheden (rijstijl, gebruik van
verwarming, airconditioning…).
Actieradiusindicator
Als de actieradius te klein is geworden,
wordt er "---" op het display aangegeven.
Bandenspanningscontrolesysteem
Keuze van de gemonteerde set
banden
Als u vooraf een tweede set banden met
sensoren in het systeem hebt geregistreerd,
moet u, na het ver wisselen van de wielen, de
juiste set selecteren via het display van het
instrumentenpaneel.
Doe dit op de volgende manier.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
D
ruk nogmaals op de knop A en houd
deze langer dan 10 seconden ingedrukt
om van bandenset 1 over te schakelen op
bandenset 2 of andersom.
Na het aanpassen van de bandenspanning
van een of meer banden en na het verwisselen
van een of meer wielen moet u het
bandenspanningscontrolesysteem resetten.
Doe dit op de volgende manier.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
D
ruk nogmaals op de knop A en houd deze
minimaal 3
seconden ingedrukt.
Er klinkt een geluidssignaal en
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningscontrolesysteem knippert tot
het resetten is voltooid.
Instrumentenpaneel
47
C-Zero_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Afstandsbediening*
Met de afstandsbediening kunnen op afstand
de volgende functies worden bediend:
-
C
ontrole van de laadtoestand van de auto.
-
P
rogrammeren van het laden: begintijdstip
en laadduur.
-
A
ctiveren van de functies t.b.v. de
klimaatbeheersing (verwarming,
airconditioning, ontwaseming).
Om het laden te kunnen programmeren
moet aan de volgende voor waarden
worden voldaan.
-
Z
et de selectiehendel in de stand P .
-
Z
et het contact in de stand LOCK .
-
S
luit de auto aan met het normale
laadsnoer.Toetsen Display
1. AAN/UIT, gegevensoverdracht.
2. M
ODE: hiermee kan een keuze worden
gemaakt uit de beschikbare functies (begin
laden, laadduur, thermisch comfort).
3.
D
irect beginnen met laden van de auto
(de geprogrammeerde waarden worden
gereset).
4.
I
nstellingen. 1.
I
ndicator status gegevensoverdracht.
2.
L
aadindicator.
3.
Storingsindicator.
4.
I
ndicator laadtoestand tractiebatterij.
5.
I
ndicator status te programmeren functies
t.b.v. het laden.
6.
In
dicator resterende laadtijd.
7.
I
ndicator status functie thermisch comfort.
De afstandsbediening heeft een bereik
van ongeveer 100 m.
* Volgens uitvoering.
3
Ergonomie en comfort
92
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch en
permanent de spanning van de vier banden
zodra het contact is aangezet.
In het ventiel van elke band is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
zodra het een daling van de spanning van
een of meer banden ten opzichte van de in
het systeem opgeslagen referentiespanning
detecteert. Deze referentiespanning moet
worden gereset als de spanning van een band
is aangepast of een wiel is verwisseld.
Het systeem functioneert als de
identificatiecodes van de sensoren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats in het systeem zijn opgeslagen.
U kunt twee sets banden in het geheugen
van het systeem laten opslaan (bijvoorbeeld:
wielen met zomerbanden en wielen met
winterbanden).Het bandenspanningscontrolesysteem
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
altijd waakzaam blijven. Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie
van de auto.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Rijden
93
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning
brandt dit verklikkerlampje
permanent.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Controleer voordat u het systeem
reset of de spanning van de vier
banden is aangepast aan de
gebruiksomstandigheden van de auto
en overeenkomt met de voorgeschreven
waarden die zijn vermeld op de
bandenspanningssticker.
Het bandenspanningscontrolesysteem
waarschuwt niet als de spanning op het
moment van resetten onjuist is.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
totdat de referentiespanning, na het
op spanning brengen, repareren of
vervangen van de band(en), is gereset.
Als een band of meerdere banden is/
zijn gerepareerd of vervangen, moeten
de identificatiecodes van de sensoren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden
opgeslagen.
F
C ontroleer de spanning van de vier banden
(bij koude banden) met de compressor van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band de
bandenreparatieset.
Resetten van de
referentiespanning
Elke keer dat de spanning van een of meer
banden is aangepast of een of meer wielen zijn
gewisseld, moet het systeem worden gereset.
6
Rijden
94
C-Zero_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is alleen betrouwbaar
als het systeem wordt gereset op het
moment dat de vier banden de juiste
spanning hebben.Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
U kunt het systeem resetten via het display van
het instrumentenpaneel, bij aangezet contact
en stilstaande auto.
F
D
ruk op de knop A om de functie te
selecteren.
F
H
oud vervolgens de knop A minimaal
3 seconden ingedrukt om het
bandenspanningscontrolesysteem te
resetten.
Het knipperen van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het systeem
wordt gereset.
Als u vervolgens ongeveer 100 meter hebt
gereden, dooft het verklikkerlampje.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage bandenspanning"
knippert en vervolgens permanent brandt, duidt
dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als:
-
e
en of meer wielen niet zijn voorzien van
een sensor,
-
d
raadloze apparatuur die gebruikmaakt
van dezelfde golflengte zich in de buurt van
de auto bevindt,
-
s
neeuw of ijs zich heeft opgehoopt in de
wielkasten of op de velgen,
-
d
e spanning van de batterij van het
bandenspanningscontrolesysteem
onvoldoende is,
-
d
e identificatiecodes van de druksensoren
van de velgen niet zijn opgeslagen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden
uitgevoerd door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de tweede in het systeem
opgeslagen set banden is gemonteerd,
wordt de waarschuwing voor een
storing weergegeven zolang de tweede
set niet in het configuratiemenu is
geselecteerd.
Rijden