Page 49 of 340

De essentie
De wieldop monteren
V oor
dat
u de integrale wieldop aanbrengt,
moet de antidiefstalbout van het wiel in
stand ››› afb. 69 2 of
3 worden gedraaid.
Ander s
k an de int
egrale wieldop niet worden
gemonteerd.
● Druk de integrale wieldop tegen de velg zo-
dat het g
at voor het ventiel samenvalt met
het ventiel van de band ››› afb. 69 1 . Let er-
op d at
de w iel
dop over de hele omtrek goed
vast zit.
Doppen van de wielbouten Afb. 67
Klem om de doppen van de wielbou-
t en lo
s t
e trekken. Verwijderen
● Plaats de kunststof klem (boordgereed-
s c
h ap) op de dop t
otdat deze vastklikt ››› afb.
67. ●
Verwijder de dop met
de kunststof klem.
De doppen dienen als bescherming voor de
wielbouten en moeten na het wielverwisse-
len weer worden aangebracht.
De antidiefstalbout heeft een speciale dop.
Deze is alleen verenigbaar met antidiefstal-
bouten en dient niet voor normale wielbou-
ten.
Wielbouten losdraaien Afb. 68
Wiel verwisselen: de wielbouten los-
dr aaien. Afb. 69
Wiel verwisselen: ventiel van de band
1 en plaats van de antidiefstalwielbout
2 of
3 .
Alleen de bij de wagen geleverde sleutel ge-
bruik
en om de w
ielbout
en los te draaien.
Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voordat de wagen wordt opgekrikt.
Als een wielbout niet kan worden losge-
draaid, dan u kunt voorzichtig met een voet
op het uiteinde van de wielsleutel drukken.
Houd u aan de wagen vast en zorg ervoor dat
u stevig staat.
Wielbouten losdraaien
● De wielsleutel tot aan de aanslag op de
wielbout s
chuiven ››› afb. 68.
● Pak de wielsleutel bij een uiteinde vast en
draai de bout cir
ca één slag linksom ››› .
» 47
Page 50 of 340

De essentie
Antidiefstalbouten losdraaien
Bij w iel
en met int
egrale wieldop moet de an-
tidiefstalbout van het wiel in stand ››› afb. 69
2 of
3 zijn gedraaid. Anders kan de inte-
gr al
e w iel
dop niet worden gemonteerd.
● De adapter voor de antidiefstalbouten uit
het wagen
gereedschap nemen.
● De adapter tot de aanslag op de antidief-
stalbout
schuiven.
● Zet de wielsleutel helemaal in de adapter.
● Pak de wielsleutel bij een uiteinde vast en
draai de bout cir
ca één slag linksom ››› .
B el
an grijk
e informatie over wielbouten
De velgen en wielbouten zijn ontworpen om
in de door de fabriek bepaalde combinatie te
worden gemonteerd. Bij elke aanpassing aan
andere velgen de erbij behorende wielbouten
met de juiste lengte en vorm gebruiken. De
bevestiging van de wielen en de werking van
het remsysteem hangt daarvan af.
In bepaalde omstandigheden dient u niet de
wielbouten van hetzelfde model te gebrui-
ken.
Aanhaalmoment van de wielbouten
Het voorgeschreven aanhaalmoment van de
wielbouten voor stalen en lichtmetalen vel-
gen is 140 Nm. Nadat u een band hebt ver-
vangen, controleer onmiddellijk het aanhaal- moment van de wielbouten met een betrouw-
bare momentsl
eutel.
Als de wielbouten verroest zijn en het kost
moeite om ze erin te draaien, de bouten ver-
vangen en de schroefdraad schoonmaken al-
vorens het aanhaalmoment te controleren .
Nooit de wielbouten of steken van de
schroefdraad op de wielnaaf smeren of er
olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voor-
geschreven aanhaalmoment zijn aangetrok-
ken, kunnen ze onder het rijden losdraaien. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed zijn aangebracht,
kunnen z
e onder het rijden losdraaien waar-
door u de controle over de wagen verliest; dit
kan aanzienlijke schade of letsel tot gevolg
hebben.
● Uitsluitend de bouten van de overeenkom-
stige v
elg gebruiken.
● Nooit verschillende wielbouten gebruiken.
● De bouten en schroefdraden moeten
schoon z
ijn, vrij van olie en vet, en de bouten
moeten er gemakkelijk in te draaien zijn.
● Voor het los- of aandraaien van de wielbou-
ten altijd en uits
luitend de wielsleutel gebrui-
ken die standaard bij de wagen is meegele-
verd.
● Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voordat
de wagen wordt opgekrikt.
● Nooit de wielbouten of steken van de
schroef
draad op de wielnaaf smeren of er olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voorge-
schr
ev
en aanhaalmoment zijn aangetrokken,
kunnen ze onder het rijden losdraaien.
● De schroefverbindingen van velgen met ge-
schroef
de velgring nooit losdraaien.
● Als wielbouten met een lager aanhaalmo-
ment worden
vastgezet, kunnen ze onder het
rijden losdraaien; de bouten en velgen kun-
nen zelfs loskomen. Door een te groot aan-
haalmoment kan de wielbout resp. de
schroefdraad worden beschadigd. 48
Page 51 of 340

De essentie
Wagen opkrikken Afb. 70
Steunpunten voor de krik. Afb. 71
Krik aan de achterkant links van de
w ag
en g ep
laatst. De wagenkrik alleen onder de aangegeven
s
t
eu np
unten (markeringen op de carrosserie)
plaatsen ››› afb. 70. De markering geeft de
positie van de steunpunten onder de wagen
aan. De steunpunten bevinden zich in de ner-
ven achter de voorrand ››› afb. 71. Steeds het steunpunt gebruiken dat met het te verwisse-
len wiel o
vereenkomt ››› .
D e w
agen al
leen bij de steunpunten voor de
krik opkrikken.
Houd voor uw eigen veiligheid en die van de
inzittenden rekening met de volgende pun-
ten in de aangegeven volgorde:
Kies een vlakke en stevige ondergrond
om de wagen op te krikken.
Schakel de motor uit, schakel een ver-
snelling in (bij schakelbakken) of zet de
keuzehendel in stand P ›››
pag. 202
en schakel de elektronische parkeerrem
in ›››
pag. 197.
Het ertegenover liggende wiel met op-
vouwbare wiggen* of andere geschikte
voorwerpen.
Bij het rijden met een aanhangwagen:
de aanhangwagen van de trekkende wa-
gen afkoppelen en deze correct parke-
ren.
Draai de wielbouten van het wiel dat ver-
wisseld moet worden los ››› pag. 47.
Zoek onder de wagen het steunpunt
voor de krik ››› afb. 70 dat het dichtst bij
het wiel ligt dat verwisseld moet wor-
den.
Draai de krik met de slinger totdat u
hem onder het steunpunt van de wagen
kunt plaatsen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7. Let erop dat de voet van de krik in zijn
geheel st
evig op de grond steunt en dat
deze precies onder het steunpunt staat
››› afb. 71.
Centreer de krik en draai hem met de
slinger verder omhoog totdat de klauw
de rand onder de wagen omvat ››› afb.
71.
Draai de krik verder omhoog totdat het
wiel iets van de grond loskomt. ATTENTIE
Als de wagen niet goed wordt opgekrikt, kan
hij weg s
chuiven en de krik eronderuit vallen,
wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
Neem het volgende in acht om het gevaar
voor verwondingen te beperken:
● Alleen een krik gebruiken die door SEAT
voor uw wag
en is goedgekeurd. Andere krik-
ken, zelfs die voor andere SEAT modellen zijn
goedgekeurd, kunnen wegschuiven.
● De ondergrond moet vlak en stevig zijn. Als
het terrein s
chuin afloopt of zacht is, kan de
wagen wegschuiven en de krik vallen. Ge-
bruik, indien nodig, een brede en stevige voet
om de krik te ondersteunen.
● Als de ondergrond glad is (bijvoorbeeld een
tegelvloer), een anti
slipprofiel (zoals een rub-
ber matje) onder de krik plaatsen om te voor-
komen dat de wagen wegschuift.
● De krik alleen bij de aangegeven plaatsen
onder de wagen z
etten. De klauw van de krik » 8.
9.
10.
49
Page 52 of 340

De essentie
moet vastzitten en de verstevigingsrand op
de bodem van de w
ag
en omvatten ››› afb. 71.
● Houd nooit een lichaamsdeel zoals een arm
of been onder de all
een door een krik onder-
steunde wagen.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen werkz
aamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen.
● De wagen nooit opkrikken als deze naar
één kant ov
erhelt of als motor draait.
● De motor nooit starten met opgekrikte wa-
gen. De wag
en zou van de krik kunnen vallen
als gevolg van de motortrillingen. Wiel uit- en inbouwen
Afb. 72
Wiel verwisselen: de wielbouten met
de s c
hr oev
endraaiergreep losdraaien. Wiel verwijderen
● De wielbouten losdraaien ››
›
p
ag. 47.●
De wagen omhoog br
engen ››› pag. 49.
● Draai de losgedraaide wielbouten met de
binnenze
skant van de in de schroevendraai-
ergreep ››› afb. 72 er helemaal uit en leg deze
op een schone ondergrond.
● Verwijder het wiel.
Wiel pl
aatsen
Let op de draairichting van de band ››› pag.
50.
● Het wiel plaatsen.
● De antidiefstalbout met de adapter rechts-
om in stand ››
› afb. 69 2 of
3 draaien en
lic ht
v
astzetten.
● De overige wielbouten rechtsom indraaien
en licht v
astzetten met de binnenzeskant van
de schroevendraaiergreep.
● Laat de wagen met de krik zakken.
● Draai alle bouten net wielsleutel rechtsom
aan ››› . Draai de bouten niet één voor één
r ondom m
aar altijd k rui
slings aan.
● Breng de doppen, wieldop of integrale
wieldop aan ››
› pag. 46. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden behan-
deld of met een
verkeerd aanhaalmoment
worden vastgezet, kan men de controle over
de wagen verliezen waardoor een ongeval
met ernstige gevolgen kan worden veroor-
zaakt. ●
All e w
ielbouten en schroefdraad van de na-
ven moet schoon en vrij van olie of vet zijn.
De wielbouten moeten gemakkelijk in te
draaien zijn en met het voorgeschreven aan-
haalmoment worden vastgezet.
● De binnenzeskant in de schroevendraaier-
greep all
een gebruiken om wielbouten te
draaien, niet om deze los te draaien of aan te
trekken. Looprichtinggebonden banden
Draairichtinggebonden banden zijn ontwor-
pen om in één ric
htin
g te dr
aaien. Bij draai-
richtinggebonden banden is de wang van de
band met pijlen gemarkeerd ›››
pag.
309. Houd de aangegeven draairichting altijd
aan. Hierdoor worden de optimale rijeigen-
schappen met betrekking tot aquaplaning,
grip, geluid en wrijving gegarandeerd.
Wanneer deze band in tegengestelde draai-
richting wordt gemonteerd, dient u voorzich-
tiger te rijden want de band wordt niet op de
correcte wijze gebruikt. Dit geldt met name
wanneer het wegdek nat is. De band moet zo
snel mogelijk worden vervangen of met de
juiste draairichting worden gemonteerd. 50
Page 53 of 340

De essentie
Afsluitende werkzaamheden ●
Bij lichtmetalen wielen: breng de dop pen
op de w ielbouten aan.
● Bij wielen met wieldoppen: breng de inte-
gr
ale wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen
››› p
ag. 84.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft gemont
eerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningscontrole-
systeem moet
na het verwisselen van een
wiel het systeem, indien nodig, "opnieuw ge-
programmeerd" worden ›››
pag. 245.
● Het aanhaalmoment van de wielbouten zo
snel mog elijk
met een momentsleutel contro-
leren ›››
pag. 48. Rijd tot dan uiterst voorzich-
tig.
Sneeuwkettingen
Handeling Als u sneeuwkettingen gebruikt dient u gel-
dende p
l
aatselijk e w
etgeving en de toegesta-
ne maximale snelheid in acht te nemen.
In winterse weersomstandigheden verbete-
ren sneeuwkettingen niet alleen de trek-
kracht maar ook het remgedrag. Sneeuwkettingen mogen alleen op de v
oor-
wielen worden gemonteerd, zelfs bij wagens
met vierwielaandrijving, en uitsluitend bij de
volgende band-velgcombinaties:
BandenmatenVelg
205/60 R166 1/2 J x 16 ET 33 SEAT adviseert u bij een technische dienst te
laten
v
oorlichten over de maten van velgen,
banden en sneeuwkettingen.
Indien enigszins mogelijk, altijd sneeuwket-
tingen met platte schakels gebruiken die, in-
clusief het kettingslot, niet verder dan 15 mm
(37/64 inch) uitsteken.
Bij gebruik van sneeuwkettingen moeten
vóór het aanbrengen ervan, de wieldoppen
en velgsierringen worden verwijderd ››› . In
d at
gev
al de wielbouten met doppen afdek-
ken in verband met de veiligheid. Deze zijn
bij een technische dienst verkrijgbaar. ATTENTIE
Het gebruik van niet geschikte sneeuwkettin-
gen, of het
verkeerd omleggen van de ket-
tingen, kan ongevallen en ernstige schade
en/of letsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte sneeuwkettingen.
● Let op de gegevens in de meegeleverde ge-
bruiksaanw
ijzing van de sneeuwkettingenfa-
brikant. ●
Houd u aan de maximums nelheid a
ls u met
sneeuwkettingen rijdt. VOORZICHTIG
● Verw ijder op s
neeuwvrije trajecten de snee-
uwkettingen. Anders beïnvloeden ze de weg-
ligging, beschadigen ze de banden en zijn ze
snel versleten.
● Als sneeuwkettingen direct contact maken
met de vel
g, kan deze beschadigd of bekrast
raken. SEAT adviseert altijd sneeuwkettingen
met een coating te gebruiken. Let op
Voor elk type wagen bestaan er sneeuwket-
tingen met
verschillende maten. 51
Page 54 of 340

De essentie
Noodslepen van de wagen Sl epen Afb. 73
Rechts op de voorbumper: schroef het
s l
eepoog v
ast. Afb. 74
Rechts op de achterbumper: vastge-
s c
hr oef
d sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s t
ang of kabel vast aan de sleep-
ogen. Die bevindt zich bij het wagengereedschap
››› p
ag. 84.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 73 of ››› afb. 74 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is de veiligste methode voor
het slepen van de wagen. Gebruik alleen een
sleepkabel als er geen sleepstang beschik-
baar is.
De sleepkabel moet elastisch zijn opdat met
beide wagens veilig kan worden gereden.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
Bevestig de kabel of stang alleen aan het
sleepoog of het daarvoor bestemde onder-
deel.
De wagens met een in de fabriek gemonteerd
sleeponderdeel, mogen enkel met een sleep-
stang worden gesleept, speciaal ontworpen
voor montage op een kogelscharnier
››› pag. 248.
Slepen van wagens met automatische ver-
snellingsbak
Houd rekening met het volgende voor de ge-
sleepte wagen: ● Zet de keuzehendel in de stand N.
● Rijd niet harder dan 50 km/u (30 mph). ●
Sleep de wagen niet verder dan 50 km (30
mijl).
● Met een takelwagen mag de wagen alleen
met opgeti
lde voorwielen worden gesleept.
Houd rekening met de aanwijzingen voor het
slepen van wagens met vierwielaandrijving.
Aanwijzingen voor het slepen van wagens
met vierwielaandrijving
Wagens met vierwielaandrijving kunnen ge-
sleept worden met een sleepstang of sleep-
kabel. Indien het voertuig wordt gesleept met
de vooras of achteras opgeheven, dan moet
de motor worden stilgelegd om schade aan
de transmissie te voorkomen.
Houd bij wagens met DSG-versnellingsbak ®
met tweevoudige koppeling ook rekening
met de aanwijzingen voor het trekken van
wagens met een automatische versnellings-
bak ››› pag. 52.
Situaties waarin een wagen niet mag ge-
sleept worden
In de volgende gevallen mag een auto niet
worden aangesleept en moet hij vervoerd
worden op een aanhangwagen of een speci-
aal voertuig:
● Als de versnellingsbak van de wagen we-
gens een def
ect niet over smeermiddel be-
schikt.
● Als de accu leeg is en daarom de stuurko-
lom of de elektroni
sche parkeerrem niet52
Page 55 of 340

De essentie
kunnen worden ontgrendeld, indien deze zijn
in g
es
chakeld.
● Als de te slepen wagen een automatische
versnel
lingsbak heeft en het af te leggen tra-
ject langer is dan 50 km (30 mijl).
››› in Inleiding tot thema op pag. 90
››› pag. 90 Starten door aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
s
t
ar t
mag worden door hem te slepen. Pro-
beer in plaats hiervan de wagen met startka-
bels te starten ››› pag. 53.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Wagens met het Keyless Access sluit- en
startsy
steem, aangezien de elektronische
stuurkolomvergrendeling zeker niet kan ont-
grendeld worden.
● Wagens met een elektronische parkeerrem,
omdat mogelijk
de rem niet ontgrendeld kan
worden.
● Als de accu volledig ontladen is werken
waarsc
hijnlijk de regeleenheden van de mo-
tor niet meer correct. Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te slepen (h
andgeschakelde ver-
snellingsbak):
● Schakel de 2e of 3e versnelling in.
● Houd het koppelingspedaal ingedrukt.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Laat het koppelingspedaal los als beide
wagens
in beweging zijn.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrappen en de
versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat u tegen de trekkende
wagen aanrijdt.
Starthulp
Startkabel
s Als de motor niet aanslaat omdat de accu
ontl
a
den i s, k
unt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken. Controleer
het kijkglas van de accu voordat u gaat star-
ten ›››
pag. 298.
U hebt voor de starthulp gepaste startkabels
nodig volgens de norm DIN 72553 (zie de ge-
gevens van de kabelfabrikant). De kabel
moet een minimale diameter hebben van
25 mm 2
(0,038 inch 2
) in wagens met een
benzinemotor, en 35 mm 2
(0,054 inch 2
) in
wagens met een dieselmotor. In wagens waar de accu zich niet in de motor-
ruimte bevindt, mogen de s
tartkabels alleen
gekoppeld worden aan de starthulpaanslui-
tingen van de motorruimte! ATTENTIE
De startkabels verkeerd gebruiken kan de ac-
cu doen ontploff en en ern
stige verwondingen
veroorzaken. Let op het volgende om het risi-
co op ontploffing van de accu te beperken:
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spanning (12
V) en ongeveer dezelfde capaci-
teit (zie tekst op de accu) hebben als de accu
die wordt opgeladen.
● Laad nooit een bevroren of recent ontdooi-
de accu op. E
en lege accu kan al bij tempera-
turen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Als een accu bevriest/ontdooit, moet deze
vervan
gen worden.
● Bij het starten met hulp van een andere ac-
cu ontst
aat in de accu een zeer explosief gas-
mengsel. Houd vuur, vonken, open vlammen
en brandende sigaretten altijd uit de buurt
van de accu. Gebruik nooit een mobiele tele-
foon tijdens het aanbrengen of verwijderen
van de startkabels.
● Laad de accu alleen op in goed geventileer-
de plaatsen. Bij het
opstarten met hulp van
een andere accu kan namelijk in de accu een
zeer explosief gasmengsel ontstaan.
● Leg de startkabels zo dat ze nooit in aanra-
king ku
nnen komen met draaiende delen in
de motorruimte. » 53
Page 56 of 340

De essentie
●
Verw ar de po
sitieve pool niet met de nega-
tieve pool of vergis u niet bij het aansluiten
van de startkabels.
● Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de
fabrikant
van de startkabels. VOORZICHTIG
Let op het volgende om aanzienlijke schade
aan het elektris
che systeem van de wagen te
voorkomen:
● Het verkeerd aansluiten van de startkabels
kan kort
sluiting veroorzaken.
● Tussen de wagens mag er geen contact be-
staan, anders
zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden. Positieve pool van de starthulpaan-
s
luitin
gen Afb. 75
In de motorruimte: positieve pool
v oor s
tar
thulp + . Bij sommige voertuigen bestaat er een start-
hu
lp
aan s
luiting in de motorruimte, onder
een beschilderde klep.
Starthulp: beschrijving Afb. 76
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar t
-stopsysteem. Afb. 77
Verbindingsschema voor wagens met
s tar
t
-stopsysteem. Startkabels aansluiten
1. Bij beide wagens het contact uitschakelen
›››
.
2. Een uiteinde van de rode
st
arthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac c
u klemmen A
› ››
afb
. 76.
3. Het
andere uiteinde van de rode st
arthulp-
kabel op de pluspool + van de stroomge-
v ende w
agen B klemmen.
4. In wagens zonder start-stopsysteem: een
uit einde
van de
zwart
e startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wagen
k l
emmen B
› ›
› afb . 76.
– In wa
gens met start-stopsysteem: een uit-
einde van de zwart
e X startkabel op een
g e
sc
hikt massapunt, een massief metalen
onderdeel van het motorblok of aan het
motorblok zelf klemmen ››› afb. 77 .
5. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
star
tkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m a
ssief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of aan
het motorblok zelf, echter niet in de buurt
van de accu A .
6. Leg de kabels zo, dat ze niet door draaien- de del en in de mot
orruimte k
unnen wor-
den geraakt.
Starten
7. De motor van de stroomgevende wagen start
en en stationair laten draaien.54