Page 289 of 340

Controleren en bijvullen
●
Veroor z
aak nooit een kortsluiting in de
elektrische installatie. De accu kan explode-
ren.
● Neem om het risico op elektrische schok-
ken met erns
tige gevolgen tot een minimum
te beperken terwijl de motor draait of gestart
wordt, het volgende in acht:
–Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstekingssysteem aan.
– Nooit de elektrische kabels of aansluitin-
gen van de gasontladingslampen aanra-
ken. ATTENTIE
In de motorruimte bevinden zich draaiende
delen die erns tig
e verwondingen kunnen ver-
oorzaken.
● Steek uw hand nooit in of in de buurt van
de koellucht
ventilator. Als u de rotorbladen
aanraakt, kunt u ernstig gewond raken. De
ventilator start op grond van de temperatuur
en kan plotseling in werking treden, zelfs
wanneer het contact is uitgeschakeld en de
sleutel uit het contactslot is getrokken.
● Als er werkzaamheden aan de motor moe-
ten worden uit
gevoerd terwijl er wordt gestart
of terwijl de motor draait, bestaat er levens-
bedreigend gevaar door draaiende delen
(bijv. de geribde riem, dynamo, koelluchtven-
tilator) en door de hoogspanningsontsteking.
Werk steeds met de grootst mogelijke voor-
zorg. –
Zorg er s t
eeds voor dat geen enkel li-
chaamsdeel, sieraden, stropdassen, rui-
me kledingstukken of lang haar in de
draaiende delen van de motor gekneld
kunnen raken. Alvorens de werkzaamhe-
den uit te voeren, dient u de stropdas en
sieraden (halskettingen enz.) af te doen,
het haar bijeen te binden en kledingstuk-
ken strak aan het lichaam te brengen om
te voorkomen dat deze tussen motoron-
derdelen bekneld kunnen raken.
– Trap het rempedaal steeds uiterst voor-
zichtig in en laat u nooit afleiden. De wa-
gen kan in beweging komen, zelfs wan-
neer de elektronische parkeerrem geacti-
veerd is.
● Geen voorwerpen, zoals poetslappen of ge-
reedsc
hap, in de motorruimte achterlaten. In-
dien u een voorwerp achterlaat, kan dit sto-
ringen in de werking, een motordefect of
brand veroorzaken. ATTENTIE
Vloeistoffen in de wagen en andere materia-
len ku nnen s
nel vlam vatten in de motorruim-
te, wat kan leiden tot brand en ernstige ver-
wondingen!
● Niet roken.
● Werk nooit in de buurt van plaatsen met
vlammen of v
onken.
● Giet nooit vloeistoffen op de motor. Dit kan
leiden tot het
ontsteken van de warme motor-
delen en verwondingen veroorzaken. ●
Bij het werk en aan het
brandstof- of elektri-
sche systeem, moeten de volgende instruc-
ties nageleefd worden:
– Koppel de accu steeds los. Let erop dat
de wagen ontgrendeld is wanneer de ac-
cu losgekoppeld wordt; anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
– Werk nooit in de buurt van verwarmings-
toestellen, warmtebronnen of vlammen.
● Houd steeds een brandblusser binnen
handbereik die on
langs nagekeken is en zich
in perfecte staat bevindt.
● Bedek de motor nooit met extra isolatiema-
terial
en zoals een deken. Brandgevaar! VOORZICHTIG
Bij het vervangen of bijvullen van vloeistof-
fen, moet de betr eff
ende vloeistof in de juiste
tank gegoten worden. Een vergissing bij het
toevoegen van vloeistoffen kan de werking
van de wagen ernstig verstoren en leiden tot
storingen in de motor! Milieu-aanwijzing
Vloeistoffen die uit de wagen komen, zijn
sch a
delijk voor het milieu. Controleer daarom
regelmatig de grond onder de wagen. Laat de
wagen in een gespecialiseerde werkplaats
nakijken als u vlekken, olie of andere vloei-
stoffen op de grond ontdekt. Vang uitgelopen
vloeistoffen op en lever deze bij de desbetref-
fende inzamelingspunten in. 287
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 290 of 340

Aanwijzingen
Motorkap openen en sluiten Afb. 238
In de voetenruimte, aan bestuur-
der s
zijde: ont
grendelingshendel voor de mo-
torkap. Afb. 239
Ontgrendelingshendel voor het ope-
nen v
an de mot ork
ap in het ventilatierooster. De motorkap openen
D
e hendel
om de mot ork
ap te openen kan
enkel bediend worden indien het bestuurder-
sportier geopend is. ●
Alvoren
s de motorkap te openen, contro-
leer of de ruitenwissers op de voorruit liggen
››› .
● Open het bestuurdersportier.
● Trek de ontgrendelingshendel in de rich-
tin g
van de pijl
››› afb. 238. Door de veerwer-
king springt de motorkap uit de vergrende-
ling van de slotplaat ››› .
● Til de motorkap op aan de ontgrendelings-
hendel
›
››
afb. 239 (pijl) en open de motor-
kap. De motorkap wordt ondersteund door de
gasdrukveer.
Motorkap sluiten
● De motorkap zo ver omlaagtrekken, tot de
kracht
van de gasdrukveer is overwonnen
››› .
● Laat de motor vallen in de vergrendeling
v an de s
lotpl
aat. Niet nadrukken.
Als de motorkap nog niet gesloten is, deze
opnieuw openen en correct sluiten.
De motorkap is correct gesloten als hij aan-
sluit bij het niveau van het omringende op-
pervlak van de carrosserie. ATTENTIE
Als de motorkap niet goed gesloten is, zou hij
onder het rijden plot s
open kunnen gaan en
de bestuurder het zicht kunnen ontnemen.
Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg heb-
ben. ●
Nadat de mot
orkap gesloten werd, dient u
te controleren of de vergrendeling goed vast-
geklikt is in de slotplaat. De gesloten motor-
kap moet vlak met de carrosseriedelen erom-
heen liggen.
● Als u onder het rijden vaststelt dat de mo-
torkap niet g
oed gesloten is, moet u onmid-
dellijk stoppen en de motorkap goed sluiten.
● Open en sluit de motorkap alleen als nie-
mand zic
h binnen de actieradius ervan be-
vindt. VOORZICHTIG
● Om sch a
de aan de motorkap en ruitenwis-
sers te voorkomen, mag de motorkap alleen
geopend worden als de wisserarmen op de
voorruit liggen.
● Breng de wisserarmen vóór vertrek altijd
omlaag. 288
Page 291 of 340

Controleren en bijvullen
Controle van niveaus Afb. 240
Afbeelding met de plaats van de ele-
ment en. Het peil van de verschillende vloeistoffen van
de w
ag
en dient r
egelmatig gecontroleerd te
worden. De vloeistoffen niet onderling ver-
wisselen, omdat dit ernstige schade aan de
motor tot gevolg heeft.
Koelvloeistofreservoir
Oliepeilstok
Olievulopening
Remvloeistofreservoir
Startaccu (onder afdekking)
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Het controleren en bijvullen van de vloeistof-
fen wordt bij de eerder genoemde onderde- 1 2
3
4
5
6 len uitgevoerd. Deze handelingen worden be-
s
c
hr ev
en op ››› pag. 286.
Overzicht in tabelvorm
Nadere verklaringen, aanwijzingen en beper-
kingen op de technische gegevens vindt u
vanaf ››› pag. 313
Motorolie Inleiding t
ot thema ATTENTIE
Verkeerd gebruik van motorolie kan ernstig
letsel en br
andwonden veroorzaken.
● Bescherm steeds uw ogen wanneer u werkt
met motoro
lie.
● Olie is een giftig product en moet buiten
het bereik
van kinderen gehouden worden.
● De motorolie mag alleen in de goed afge-
sloten originele
verpakking bewaard worden
en hetzelfde geldt voor gebruikte olie tot die
verwijderd wordt.
● Bewaar olie nooit in lege blikken, flessen of
andere verp
akkingen. Anderen zouden ervan
kunnen gaan drinken.
● Veelvuldige aanraking met motorolie kan
de huid aantast
en. Bij aanraking met motor-
olie moet de huid met water en zeep gewas-
sen worden. ●
Wanneer de motor dr aait
wordt de olie erg
heet. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Wacht steeds tot de motor afgekoeld is. Milieu-aanwijzing
Net zoals bij de andere vloeistoffen kan ge-
mor ste mot
orolie schadelijk zijn voor het mi-
lieu. Vang deze vloeistoffen op in geschikte
houders en verwijder ze op milieuvriendelijke
wijze. Waarschuwings- en controlelampjes
Springt aan
Motoroliepeil te
laag.Motor afzetten. Controleer het moto-
roliepeil
››› pag. 290.
Knippert
Motoroliesys-
teem defect.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. Laat de motoroliesensor
nakijken. Controleer intussen hand-
matig het oliepeil.
»
289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 292 of 340

Aanwijzingen
Knippert
Motoroliedruk te
laag.
Onmiddellijk stoppen!
Zet de motor uit. Controleer het mo-
toroliepeil.
– Indien het waarschuwingslampje
knippert, mag u niet verder rijden
noch de motor laten draaien, zelfs
wanneer het oliepeil correct is. Doet
u dit toch dan kan de motor bescha-
digd raken. Roep de hulp van vak-
mensen in. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Motoroliespecificaties
De gebruikte motorolie moet strikt voldoen
aan al
l
e s pec
ificaties.
Voor een perfecte werking en lange levens-
duur van de motor, moet de juiste olie ge-
bruikt worden. In de fabriek is de motor met
een hoogwaardige multigrade olie gevuld die
in het algemeen geschikt is voor alle jaarge-
tijden.
Gebruik voor zover mogelijk uitsluitend mo-
torolie die geautoriseerde is door SEAT ››› .
Indien u de L on
gLif e
Service wenst te behou-
den, mag u enkel oliën bijvullen die goedge-
keurd zijn voor die service volgens de over- eenkomstige VW-norm (
›››
T
ab. op pag.
41). Alle aangegeven oliën zijn multigrade
synthetische oliën.
Motoroliesoorten worden continu verder ont-
wikkeld. De Technische Dienst wordt continu
van elke wijziging op de hoogte gebracht.
SEAT adviseert u daarom om de motorolie bij
een SEAT-garage te laten verversen. VOORZICHTIG
● Vul a
lleen motorolie bij waarvan de specifi-
caties uitdrukkelijk goedgekeurd zijn door
SEAT. Elk ander type olie kan de motor be-
schadigen! Motoroliepeil controleren en bijvullen
Afb. 241
Peilstok met markeringen voor het
o liepei l
. Afb. 242
In de motorruimte: dop van de moto-
roliev u
lopening. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 40
Voorbereidingen
● Parkeer de wagen op een vlak terrein om
een verkeer
de aanduiding van het oliepeil te
voorkomen.
● Wacht na het uitzetten van de motor een
paar minuten z
odat de olie in de carterpan
kan terugstromen. Wanneer de motor koud
staat, kan onmiddellijk het oliepeil gecontro-
leerd worden en zo nodig worden bijgevuld.
● Open de motorkap ››› p
ag. 286.
● De vulopening voor de motorolie is te her-
kennen aan het symbool
op de dop
››› afb. 242 en de peilstok aan de geverfde
greep.
290
Page 293 of 340

Controleren en bijvullen
Motoroliepeil controleren
● Trek de peilstok uit de buis en droog hem
met een s
chone l
ap.
● Schuif de peilstok opnieuw zo ver mogelijk
in de buis. Indien de st
ok een markering
heeft, moet deze markering bij het inschui-
ven in de overeenkomstige gleuf aan de bo-
venzijde van de buis passen.
● Haal de peilstok er weer uit en controleer
het motoro
liepeil.
● Schuif na het aflezen van het oliepeil, de
peilst
ok opnieuw tot onderaan in de buis.
Motorolie bijvullen na de controle van het
peil
Vul alleen motorolie bij in kleine hoeveelhe-
den en in meerdere stappen:
● Schroef de dop van de motorolie-vulope-
ning in de cilinderk
op los ››› afb. 242. Roep
de hulp van vakmensen in als u niet zeker
weet waar de dop zich bevindt.
● Vul de door SEAT goedgekeurde motorolie
in kleine hoeveelheden b
ij (niet groter dan
0,5 liter) ››› pag. 290.
● Om te voorkomen dat u te veel olie toe-
voegt, dient
u wanneer u een hoeveelheid
bijvult te wachten tot de olie in de carterpan
is gestroomd zodat de stijging van het peil
merkbaar is aan de peilstok. ●
Control
eer opnieuw het oliepeil voordat u
nog een kleine hoeveelheid toevoegt. Vul
nooit te veel motorolie bij ››› .
● Wanneer het peil zich minstens in het ge-
b ied
›
››
afb. 241 B bevindt, schuift u de peil-
s t
ok
zo ver mogelijk in de buis om te voorko-
men dat olie weglekt wanneer de motor
draait.
● Na het bijvullen van olie, draai de dop van
de vulopenin
g goed dicht. ATTENTIE
De olie kan ontsteken als ze in aanraking
komt met w
arme motoronderdelen. Dit kan
leiden tot brand, brandwonden en ander ern-
stig letsel.
● Zorg er steeds voor dat na het bijvullen de
dop van de v
ulopening goed dichtgedraaid
wordt. Hierdoor voorkomt u dat motorolie op
de warme motoronderdelen kan weglekken
wanneer de motor draait. VOORZICHTIG
● Start de mot
or niet als het oliepeil boven
het gebied ››› afb. 241 A ligt. Roep de hulp
van v akmen
sen in. Anders kunnen de kataly-
sator en de motor beschadigd raken.
● Bij het vervangen of bijvullen van vloeistof-
fen, moet de betreff
ende vloeistof in de juiste
tank gegoten worden. Een vergissing bij het
toevoegen van vloeistoffen kan de werking
van de wagen ernstig verstoren en leiden tot
storingen in de motor. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied
››› afb
. 241 A liggen. Anders kan olie via de
cart er
ontluchting worden aangezogen en
door de uitlaat in de atmosfeer komen. Motorolieverbruik
Het olieverbruik hangt af van het type motor
en kan v
ariër
en tijdens de levensduur ervan.
Afhankelijk van de rijstijl en de gebruiksom-
standigheden, kan het olieverbruik oplopen
tot 1 l per 2.000 km (1 kwart gallon elke
1.200 mijl) , in nieuwe wagens tijdens de
eerste 5.000 km (3.000 mijl) zelfs meer. Om
die reden moet u het motoroliepeil regelma-
tig controleren, bij voorkeur elke keer bij het
tanken en vóór langere ritten.
Motorolie verversen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 40
De motorolie moet op regelmatige tijdstip-
pen vervangen worden, overeenkomstig de
specificaties van het Onderhoudsprogram-
ma.
Door de moeilijkheden bij de verwijdering
van de gebruikte olie en de behoefte aan ge-
schikt gereedschap en vakkennis, dient u de »
291
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 294 of 340

Aanwijzingen
motorolie en het filter altijd in een gespeciali-
seer de w
erkpl
aats te laten vervangen. SEAT
raadt u aan de Technische Dienst te raadple-
gen.
In het Onderhoudsprogramma vindt u gede-
tailleerde informatie over de service-interval-
len. ATTENTIE
Als u in uitzonderlijke gevallen de motorolie
zelf g aat
vervangen, dient u het volgende in
acht te nemen:
● Draag altijd oogbescherming.
● Wacht altijd tot de motor volledig afge-
koeld is
om brandwonden te voorkomen.
● Houd uw arm altijd horizontaal als u de
olie-aft
applug met de hand losdraait, zodat
de olie niet langs uw arm naar beneden kan
lopen.
● Gebruik een geschikte houder met voldoen-
de capacit
eit om de gebruikte olie op te van-
gen, minimaal met de inhoud van de hoeveel-
heid die in de motor past.
● Vang de motorolie nooit op in lege blikken,
flessen of
andere houders. Niet iedereen kan
zien dat het om olie gaat. ●
Olie is een gif
tig product en moet buiten
het bereik van kinderen gehouden worden. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
t oevoe g
en. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. Milieu-aanwijzing
● Alvor en
s de motorolie te verversen, zoek al-
tijd eerst een goede plaats om het volgens de
milieuvoorschriften te verwijderen.
● Verwijder de olie steeds op milieuvriende-
lijke wijze. Giet
gebruikte olie nooit weg in de
afvoer, de riolering, de tuin, het bos, de
openbare weg, rivieren enz. Motorkoelvloeistof
In l
eidin g t
ot thema ATTENTIE
De motorkoelvloeistof is een giftig product!
● Bewaar de koelvloeistof uitsluitend in de
originele v erp
akking die goed afgesloten op
een veilige plaats bewaard moet worden.
● Bewaar de koelvloeistof nooit in lege blik-
ken, fles
sen of andere verpakkingen. Anderen
zouden ervan kunnen gaan drinken. ●
Bewaar de mot ork
oelvloeistof altijd buiten
het bereik van kinderen.
● Zorg ervoor dat de verhouding van de juiste
toevoegin
g voor de koelvloeistof overeen-
stemt met de laagste omgevingstemperatuur
waarin de wagen gebruikt zal worden.
● Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
koelvloeist
of bevriezen en de wagen tot stil-
stand komen. Aangezien in dit geval de ver-
warming ook niet werkt, kunnen de inzitten-
den zonder voldoende warme kleding onder-
koeld raken. Milieu-aanwijzing
De koelvloeistoffen en toevoegingen kunnen
het milieu v
ervuilen. Vang wegstromende
vloeistoffen op in geschikte houders en ver-
wijder deze producten op milieuvriendelijke
wijze. 292
Page 295 of 340

Controleren en bijvullen
Waarschuwingslampje en koelvloeistoftemperatuurmeter Afb. 243
Koelvloeistoftemperatuurmeter in
het ins trument
enpaneel: A koudebereik;
Bnormaal bereik;
C waarschuwingsbereik. Bij een normale rijstijl bevindt de naald zich
in het midden
v
an de schaalverdeling. Bij
sterke motorbelasting - vooral bij hoge bui-
tentemperaturen - kan de naald ver naar
rechts gaan.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Springt aanStand van indicatie ››› afb. 243Mogelijke oorzaakOplossing
Waarschuwingsbereik
CMotorolietemperatuurmeter te hoog.
Zet de wagen onmiddellijk stil!
Zodra dit op een veilige wijze kan, moet u de wagen tot stilstand brengen.
Zet de motor uit en wacht tot die afgekoeld is en de naald in het normale
bereik komt. Controleer het motorkoelvloeistofpeil ››› pag. 294.
Normaal bereik BMotorkoelvloeistofpeil te laag.Controleer het koelvloeistofpeil bij koude motor en indien dit erg laag is,
koelvloeistof bijvullen
››› pag. 294.
Hoewel het koelvloeistofpeil nu weer correct is, is er ergens een defect.
--Motorkoelvloeistofsysteem defect. Niet verder rijden.
Roep de hulp van vakmensen in.
--Koud bereik A--Vermijd te hoge toerentallen en te hoge motorbelastingen zolang de nor-
male werkingstemperatuur nog niet bereikt is.» 293
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 296 of 340

Aanwijzingen
Knippert
Motorkoelvloei-
stofsysteem de-
fect.Roep de hulp van vakmensen in.
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Specificatie van de koelvloeistof
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 41 ATTENTIE
Als er zich onvoldoende koelvloeistof in het
koelsy s
teem bevindt, dan kunnen er zich fou-
ten in de motor voordoen en kunnen er bijge-
volg ernstige storingen in de motor plaatsvin-
den.
● Er moet worden nagegaan of het additie-
fpercentag
e juist is, rekening houdend met
de laagst voorziene omgevingstemperatuur
op de plaats waar de wagen gebruikt zal wor-
den.
● Als er een extreem lage buitentemperatuur
is, kan de koelvloei
stof bevriezen en kan de
wagen niet meer bewegen. Omdat in dat ge-
val ook de verwarming niet werkt, kunnen in-
zittenden die niet warm genoeg zijn gekleed
doodvriezen. VOORZICHTIG
De originele additieven mogen niet worden
gemengd met k
oelvloeistoffen die niet zijn
goedgekeurd door SEAT. Deze mengsels kun-
nen ernstige schade veroorzaken aan de mo-
tor en het koelsysteem.
● Als de vloeistof in het expansiereservoir
niet lila i
s maar bijvoorbeeld bruin, dan is het
additief G13 waarschijnlijk gemengd met een
niet-geschikte koelvloeistof. In dat geval
moet de koelvloeistof direct worden ververst.
Anders kan de werking van de wagen ernstig
verstoord worden en kan de motor defect ra-
ken! Milieu-aanwijzing
De koelvloeistof en de toevoegingen kunnen
het milieu v
ervuilen. Indien een bedrijfsvloei-
stof vrijkomt, moet die op een daartoe ge-
schikte wijze worden opgevangen en op mili-
euvriendelijke wijze worden afgevoerd. Koelvloeistofpeil controleren en bij-
v
u
ll
en Afb. 244
In de motorruimte: markering aan
het k
oelvloei s
tofexpansiereservoir. Afb. 245
In de motorruimte: vuldop van het
k oelvloei
st
ofexpansiereservoir. Indien het koelvloeistofpeil zeer laag is, gaat
het
o
ver
eenkomstige waarschuwingslampje
branden.
294