Page 209 of 340

Rijden
Kickdown
M et
de k ic
kdown kan met de keuzehendel in
de standen D, S of in de stand Tiptronic-
stand maximaal geaccelereerd worden.
Als het gaspedaal helemaal wordt ingetrapt,
schakelt de automatische transmissie afhan-
kelijk van rijsnelheid en motortoerental naar
een lagere versnelling terug. Op deze wijze
profiteert u maximaal van de acceleratie van
de wagen ››› .
Bij in g
etr apt
gaspedaal schakelt de automa-
tische transmissie pas op naar de volgende
versnelling zodra het voorgeschreven maxi-
male motortoerental wordt bereikt.
Launch-control-programma
Het launch-control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
● ASR uitschakelen ››› p
ag. 197.
● Met uw linkervoet het rempedaal intrappen
en ingetrapt
houden.
● Zet de keuzehendel in de stand S of in de
Tiptronic-
stand.
● Trap met de rechtervoet het gaspedaal in
tot ong
eveer een motortoerental van 3.200
tpm bereikt is.
● Haal uw linkervoet van het rempedaal ››› .
D e w
agen g
aat rijden met de maximale acce-
leratie. ●
Schakel
na het accelereren de ASR opnieuw
in! ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlies en s
lippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik de kickdown of snelle acceleratie
alleen a
ls het klimaat, het wegdek en het ver-
keer het toelaten. Breng met uw rijstijl en tij-
dens het accelereren geen andere weggebrui-
kers in gevaar.
● Houd er rekening mee dat de aandrijfwielen
en de wagen ku
nnen slippen als de ASR uit-
geschakeld is, met name op glad wegdek.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in. VOORZICHTIG
● Als u op een hel
ling stopt met een inge-
schakelde rijstand, probeer dan niet te voor-
komen dat de auto naar achteren rijdt door
het gaspedaal in te trappen. Hierdoor kan de
automatische transmissie worden oververhit
en beschadigd.
● Zet de wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N in bewe
ging, met name als de mo-
tor uit staat. De automatische versnellings-
bak wordt in dit geval namelijk niet gesmeerd
en kan zo beschadigd raken. Indicatie van aanbevolen versnelling
Op het display van het instrumentenpaneel
van sommige w
ag
ens wordt onder het rijden
de aanbevolen versnelling aangeduid om het
brandstofverbruik te verminderen:
IndicatieBetekenis
Optimaal rijden.
Aanbeveling tot opschakelen.
Aanbeveling tot terugschakelen.
Informatie over "reinigen" van roetfilter
Het
r
eg
elapparaat van het uitlaatgassysteem
weet wanneer het dieselroetfilter verstopt is,
en helpt het filter te reinigen door een be-
paalde rijstand aan te bevelen. Om dit te be-
reiken kan het nodig zijn uitzonderlijk te rij-
den met een verhoogd motortoerental ››› pag.
211. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een indi-
catie en mag nooit de aand
acht van de be-
stuurder afleiden.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het in elke situatie selecteren
van de correcte rijstand, bijvoorbeeld als de
bestuurder vooruitrijdt, een helling oprijdt of
een aanhangwagen trekt. » 207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 210 of 340

Bedienen
Milieu-aanwijzing
Door de geschiktste versnelling te selecteren
kan de bes t
uurder brandstof besparen. Let op
Wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt, v er
dwijnt de indicatie van de aanbevo-
len versnelling. Inrijden en zuinig rijden
Inrijden Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden
v
an de nieu w
e onderdelen in acht.
Motor inrijden
De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (1000 mijl) kilometer worden ingere-
den. Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat
er in de motor een hogere inwendige wrijving
dan later, wanneer alle bewegende delen op
elkaar zijn ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 (1000 mijl)
kilometer is ook van invloed op de motorkwa-
liteit. Daarna moet tevens met een voorzich-
tig toerental gereden worden – vooral wan-
neer de motor koud is – om slijtage van de
motor te verminderen en de levensduur te
verlengen. Rij nooit met een te laag motor- toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor
"onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijlen) rekening met
het volgende:
● Geef niet vol gas.
● Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumtoer
ental draaien.
● Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tus
sen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd
motortoerental bereikt zijn.
Remblokken inrijden en nieuwe banden
● Velgen vervangen en nieuwe banden
››› p
ag. 302
● Informatie over de remmen ››› p
ag. 201 Milieu-aanwijzing
Wanneer u bij het inrijden voorzichtig rijdt,
wordt de l
evensduur van de motor langer en
het olieverbruik lager. Milieuvriendelijkheid
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
g
e
van u
w nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol. Constructieve maatregelen ten behoeve van
recyclin
g
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
dingen.
● Ver
eenvoudigde demontage door modulai-
re cons
tructiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoffen.
● Aanduidin
g van kunststof delen en elasto-
meren vo
lgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629.
Materiaalkeuze
● Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samenst
el, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden.
● Gebruik van hernieuwbare en/of recycleba-
re materi
alen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclus
ief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalevin
g, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
208
Page 211 of 340

Rijden
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
mid del
in g at
endekkende beschermwas.
● Gebruik van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens het
wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
systemen.
● Af
valverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afval
(RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generator
en, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis.
Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de belasting van het
mi
lieu en de s
lijtag
e van motor, remmen en
banden hangen voornamelijk van drie facto-
ren af:
● Persoonlijke rijstijl.
● Gebruiksomstandigheden van wagen
(weer, toe
stand van de rijweg).
● Technische voorwaarden.
Afhankelijk
van uw rijstijl en enkele eenvou-
dige trucjes kunt u tot 25% op uw brandstof
besparen. Anticiperend schakelen
Algemene aan
wijzingen: de hogere versnel-
lingen zijn altijd de zuinigste. In het alge-
meen kan voor de meeste wagens gesteld
worden dat: u tegen een snelheid van
30 km/h (19 mph) in de derde, bij 40 km/h
(25 mph) in de vierde en bij 50 km/h
(31 mph) in de vijfde versnelling rijdt.
Daarnaast kunt u brandstof besparen door
een versnelling "over te slaan", als het ver-
keer en het rijden dat toelaten.
Belast de versnellingen niet tot het uiterste.
Gebruik de eerste versnelling alleen om te
beginnen met rijden en schakel snel op naar
de tweede. Voorkom het gebruik van de kick-
down in wagens met automatische versnel-
lingsbak.
Wagens waarin op het instrumentenpaneel
de versnellingen worden weergegeven, hel-
pen u zuiniger te rijden omdat op het instru-
mentenpaneel aangegeven wordt wanneer u
het beste kunt op- of terugschakelen.
Laten uitrijden
Als u uw voet van het gaspedaal haalt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken en daalt
het brandstofverbruik.
Laat de wagen uitrijden als u ziet dat u bij-
voorbeeld een rood stoplicht nadert. Alleen
als de wagen te langzaam uitrijdt of als de af
te leggen afstand te lang is, wordt aangera-
den het koppelingspedaal in te trappen om te ontkoppelen. De motor draait vervolgens
stationair
.
Als u denkt dat u langere tijd stil zult staan,
dan kunt u de motor afzetten; bijvoorbeeld
bij een spoorwegovergang. In wagens met
een geactiveerd Start-Stop-functie, wordt de
motor automatisch uitgeschakeld wanneer
de wagen stopt.
Anticiperend rijden en met het verkeer "mee-
stromen"
Als u vaak remt en gas geeft, neemt het
brandstofverbruik aanzienlijk toe. Als u anti-
ciperend rijdt en een veilige afstand tot uw
voorliggers aanhoudt, kunt u de verschillen-
de snelheden waarmee u rijdt compenseren
door slechts uw voet van het gaspedaal te
halen. Het is dan niet meer nodig om actief
te remmen en gas te geven.
Rustig en gelijkmatig rijden
Constantheid is belangrijker dan snelheid:
hoe gelijkmatiger er gereden wordt, des te la-
ger het brandstofverbruik.
Als u op de snelweg rijdt, blijkt het effectie-
ver te zijn om met een constante en matige
snelheid te rijden dan wanneer u constant
gas geeft en remt. In het algemeen geldt dat
u even snel op uw eindbestemming aankomt
wanneer u constant rijdt.
Het snelheidsregelsysteem helpt u een con-
stantere rijstijl aan te nemen. »
209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 212 of 340

Bedienen
Extra verbruikers matig gebruiken
Het i
s bel
angrijk dat u comfortabel reist,
maar u moet de comfortsystemen dan wel
ecologisch gebruiken.
Dit is omdat sommige aangesloten appara-
ten een hoger brandstofverbruik veroorza-
ken; voorbeelden:
● Koelsysteem van airconditioning: als de
airconditioning een aan
zienlijk temperatuur-
verschil moet creëren, is daarvoor veel door
de motor geproduceerde energie voor nodig.
Daarom wordt aangeraden het verschil tus-
sen de temperatuur in de wagen en de bui-
tentemperatuur niet te veel laten verschillen.
Het is soms nuttig de wagen voor het rijden
te ventileren en eerste een korte afstand met
de ruiten open te rijden. Vervolgens kunt u
de airconditioning met de ruiten gesloten
aanzetten. Houd de ruiten bij hoge snelhe-
den gesloten. Bij geopende ruiten neemt het
brandstofverbruik toe.
● Schakel de stoelverwarming uit wanneer u
uw doel bereikt
heeft.
● Schakel de achterruit- en de voorruitverwar-
ming uit wanneer de ruit
en vochtvrij zijn en
er geen ijs meer op zit.
● Laat de interieurvoorverwarming niet aan-
staan als
de wagen in beweging is ›››
pag.
187. Korte ritten mijden
Als de mot
or koud is, verbruikt de motor di-
rect na het starten veel meer brandstof. U
moet kilometers maken om de motor op te la-
ten warmen en het brandstofverbruik te nor-
maliseren.
Motor en katalysator moeten hun optimale
bedrijfstemperatuur hebben bereikt om ver-
bruik en brandstofemissie doeltreffend te re-
duceren. Van doorslaggevende betekenis is
in dit verband ook de omgevingstempera-
tuur.
Vermijd daarom onnodige korte trajecten en
combineer ritten.
De wagen verbruikt in de winter meer brand-
stof dan in de zomer, zelfs onder gelijke om-
standigheden.
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
lang voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Bandenspanning aanpassen.
Als de banden de juiste bandenspanning
hebben, vermindert dat de weerstand met
het wegdek waardoor het brandstofverbruik
afneemt. Als u de bandenspanning een beet-
je (+0,2 bar (2,9 psi / 20 kPa)) verhoogt, kunt
u brandstof besparen. Als u genoegen neemt met een beetje minder
comfort, d
an kunt u de banden tot de aanbe-
volen bandenspanning voor een volledig be-
laden wagen oppompen. Dit geldt ook wan-
neer u alleen en zonder bagage rijdt.
Let er bij het kopen van nieuwe banden op
dat ze geoptimaliseerd zijn voor het rollen
met de minst mogelijke weerstand.
Onnodige ballast vermijden
Hoe lichter de wagen, des te zuiniger en eco-
logischer u zult rijden. Met een extra gewicht
van bijvoorbeeld 100 kg neemt het brand-
stofverbruik toe met maximaal 0,3 liter/100
km.
Verwijder alle voorwerpen en onnodige bal-
last uit de wagen.
Verwijder optionele uitrustingen en onnodi-
ge accessoires
Hoe aerodynamischer de wagen, des te min-
der het brandstofverbruik. Accessoires en op-
tionele uitrustingen (zoals dakdragersyste-
men of fietsenrekken) verminderen het aero-
dynamische voordeel.
Daarom wordt aangeraden deze onnodige
optionele uitrustingen en dakdragersyste-
men te verwijderen, en vooral als u met hoge
snelheden wilt rijden.
210
Page 213 of 340

Rijden
Andere factoren waardoor het brandstofver-
bruik t
oeneemt (v
oorbeelden):
● Storing in motormanagement.
● Rijden in de bergen.
● Rijden met aanhangwagen. ATTENTIE
Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t ot
uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer. Motormanagement en uitlaat-
g
a
sr einigin
gssysteem
Inleiding tot thema ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet wor den. Hier
door kan brand
ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel van het
uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corro
siewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Controle- en waarschuwingslampjes
Springt aan
Storing in het benzi-
nemotormanage-
ment.Zo snel mogelijk een gespeciali-
seerde werkplaats opzoeken en
de motor laten controleren.
Springt aan
Voorgloeisysteem
(dieselmotoren).
Het voorgloeisysteem van de
motor werd geactiveerd. Wan-
neer het controlelampje uit gaat,
kunt u de motor direct weer star-
ten.
Knippert
Storing in het die-
selmotormanage-
ment.Indien het lampje knippert tij-
dens het rijden, laat de motor
dan zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werk-
plaats.
Springt aan
Storing in uitlaat-
gascontrolesys-
teem.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Knippert
Door cilinderover-
slag kan de kataly-
sator worden be-
schadigd.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Springt aan
Roetfilter verstopt.›››
pag. 212 Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige c
ontr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Houd u aan de verkeersregels als u terwijl u
rijdt het die selr
oetfilter reinigt.
● Rijd alleen door als het zicht, het klimaat,
het wegdek
en het verkeer dat toelaten.
● Breng de veiligheid van de overige wegge-
bruikers niet
in gevaar. VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de daarbij behor ende be
schrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. Let op
Als de controlelampjes , , of b lij-
v
en branden, kunnen er storingen in de motor
optreden, kan het brandstofverbruik toene-
men, en is het mogelijk dat de motor vermo-
gen verliest. 211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 214 of 340

Bedienen
Katalysator De katalysator wordt gebruikt voor nabehan-
deling v
an de uitl
aatgassen waardoor de uit-
stoot van schadelijke gassen wordt vermin-
derd. Voor een langere gebruiksduur van het
uitlaatsysteem en de katalysator van de ben-
zinemotor:
● Alleen loodvrije benzine tanken.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ››› p
ag.
289.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›
›
› pag. 53.
Als u tijdens het rijden overslaan van de ont-
steking, vermogensverlies en slecht rond-
draaien van de motor constateert, de snel-
heid onmiddellijk verlagen en de wagen door
een gespecialiseerde werkplaats laten con-
troleren. Onverbrande brandstof zou zo in het
uitlaatsysteem en dus in de atmosfeer kun-
nen komen. Bovendien kan de katalysator
door oververhitting ook worden beschadigd. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
gings sy
steem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Roetfilter
Het dieselroetfilter filtert de roetdeeltjes van
het uitlaat
g
as, houdt ze vast en verbrandt ze.
Voor een goede werking van het verbran-
dingsproces raadt SEAT af kort achter elkaar
korte ritten te maken.
● Alleen dieselolie met een laag zwavelge-
halte tank
en ››› pag. 281.
● Nooit benzine of stookolie tanken.
● Nooit biodiesel tanken. Een door de fabri-
kant v
an de dieselolie geproduceerd meng-
sel dat biodiesel bevat, mag gebruikt worden
mits dat mengsel voldoet aan hetgeen be-
schreven wordt in de norm EN 590 ›››
pag.
281.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
p
ag.
289.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ››
› pag. 53.
Om verstopping van het dieselroetfilter terug
te dringen, is het mogelijk dat in wagens met
een automatische versnellingsbak het motor-
toerental licht stijgt om het dieselroetfilter
automatisch te reinigen. In dit geval brandt
het controlelampje echter niet .Controlelampje
Als het
controlelampje gaat branden,
moet u ervoor zorgen dat het filter zichzelf
reinigt door een hiervoor geschikte rijwijze.
Rijd ongeveer 15 minuten in de vierde of vijf-
de versnelling (automatische versnellings-
bak: keuzehendelstand S) met een snelheid
van ten minste 60 km/u (37 mph) en een mo-
tortoerental rond 2.000 tpm. Hierdoor stijgt
de temperatuur en wordt het roet in het filter
verbrand. Wanneer het filter met succes ge-
reinigd is, gaat het controlelampje uit.
Als het controlelampje niet uitgaat of als
de drie controlelampjes gaan branden (roet-
filter , storing in het uitlaatgascontrolesys-
teem en voorgloeien ), breng uw auto
dan naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten verhelpen. ATTENTIE
● Altijd uw s nelheid aan de t
errein-, weg- en
verkeersomstandigheden aanpassen. On-
danks de rijaanbevelingen dient u altijd de
verkeersvoorschriften in acht te nemen. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
gings sy
steem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. 212
Page 215 of 340

Rijden
Aanwijzingen voor het rijden Rijden in het b
uit en
landIn sommige landen zijn veiligheidsnormen
en voor
s
chriften inzake uitlaatgassen van
kracht die kunnen afwijken van de techni-
sche kenmerken van deze wagen. SEAT be-
veelt aan om, alvorens te vertrekken naar het
buitenland, te informeren bij een Technische
Dienst over de wettelijke bepalingen en over
de volgende punten:
● Moet de wagen technisch op de rit in het
buiten l
and worden voorbereid, b.v. door het
aanpassen van de lampen?
● Beschikt men over het nodige gereed-
schap
, diagnoseapparatuur en reserveonder-
delen voor inspecties en reparaties?
● Zijn er SEAT-dealers in het land van be-
stemming?
● In w
agens met benzinemotor: is er lood-
vrije benzine met
voldoende hoog octaange-
tal?
● In wagens met dieselmotor: is er zwavelar-
me dieselbrand
stof?
● Zijn in het land van bestemming geschikte
motorolie ( ›
›› pag. 289) en vloeistoffen van
andere systemen verkrijgbaar die aan de
SEAT-specificaties voldoen? ●
Werkt in het l
and van bestemming het navi-
gatiesysteem dat af fabriek gemonteerd is
met de beschikbare navigatiegegevens?
● Zijn er speciale banden vereist in het land
van best
emming? VOORZICHTIG
SEAT kan niet aansprakelijk gesteld worden
voor sc h
ade aan de wagen door een brand-
stof van lage kwaliteit, een gebrekkige servi-
ce of de niet-beschikbaarheid van originele
onderdelen. Rijden over ondergelopen wegen
Om schade aan de wagen bij het rijden door
w
at
er, b
ijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over dat
stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
ac ht
eruit v
ersnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
veroorz
aken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt. Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het
rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeuw en z. k
an de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig te r
emmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotseling
e manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onderg elopen
zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien het
zout corr
osie kan veroorzaken. Spoel alle de-
len van de wagen die in contact gekomen zijn met zout water af met zoet water. 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 216 of 340

Bedienen
Systemen ter ondersteuning
v an de be
st
uurder
Rem- en stabiliseringssyste-
men Remhulpsystemen De remhulpsystemen ESC, ABS, BAS, ASR en
EDS w
erk
en alleen bij draaiende motor en
dragen aanzienlijk bij aan het verbeteren van
de actieve veiligheid.
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
De ESC vermindert het gevaar van slippen en
verbetert de stabiliteit van de wagen door de
wielen in bepaalde rijsituaties afzonderlijk af
te remmen. Rijdynamische grensgevallen,
zoals oversturen en ondersturen van de wa-
gen of doordraaien van de aangedreven wie-
len, worden door de ESC herkend. Door ge-
richte remingrepen en een reductie van het
motorkoppel helpt het systeem de wagen te
stabiliseren.
De ESC heeft zijn beperkingen. Het is belang-
rijk om te weten dat de ESC ook onderhevig
is aan de natuurkundig bepaalde grenzen.
De ESC kan niet in alle situaties waarbij de
bestuurder betrokken is, helpen. Als de on-
dergrond van het wegdek bijvoorbeeld plot-
seling verandert, is de ESC niet in alle geval- len nuttig. Als plotseling een stuk wegdek
met wat
er
, modder of sneeuw bedekt is,
helpt de ESC niet op dezelfde manier als het
zou doen op een droge ondergrond. Als de
wagen de grip met de ondergrond verliest en
over een laag water rijdt ("aquaplaning"),
dan kan de ESC de bestuurder niet helpen
met remmen en het besturen van de wagen
wanneer de wagen de grip met het wegdek
verliest. Als u met de wagen over kronkelige
wegen rijdt en de bochten met grote snelheid
doorrijdt, dan reageert de ESC niet altijd met
dezelfde effectiviteit: een agressieve rijstijl is
niet hetzelfde als minder hard rijden. Als de
wagen een aanhangwagen trekt, dan kunt u
met de ESC niet zo gemakkelijk de controle
over de wagen houden als wanneer er geen
aanhangwagen aangekoppeld is.
Pas de snelheid en de rijstijl aan het weer,
het wegdek, het verkeer aan. De ESC mag de
natuurkundig bepaalde grenzen niet over-
schrijden. Verbeter de beschikbare transmis-
sie of houd de wagen op de weg als de aan-
dacht van de bestuurder tot onvermijdelijke
situaties leidt. Aan de andere kant zorgt de
ESC ervoor dat u de wagen gemakkelijker on-
der controle kunt houden. De ESC helpt u in
extreme situaties en profiteert maximaal van
de stuurbewegingen van de bestuurder om
de wagen in de gewenste richting te houden.
Als u met een snelheid rijdt die ervoor zorgt
dat de wagen van het wegdek kan raken nog
voordat de ESC kan ingrijpen, dan kan de
ESC geen enkele hulp meer bieden. In de ESC zijn de ABS-, BAS-, ASR- en EDS-
systemen g
eïntegreerd. De ESC is altijd inge-
schakeld. Alleen in die situaties waarin de
aandrijving niet voldoende is, moet de ESC
worden uitgeschakeld door de ASR-toets
››› afb. 205 in te drukken. Let erop de ASR op-
nieuw in te schakelen wanneer de aandrij-
ving van de wagen weer functioneert.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt tot net voordat de wagen
helemaal stilstaat dat de wielen tijdens het
remmen blokkeren. Het helpt de bestuurder
de wagen te besturen en de controle over de
wagen te behouden. Dit betekent dat de kans
dat de wagen slipt vermindert, inclusief als
er hard geremd wordt:
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
trapt. Haal u
w voet niet van het rempedaal en
verminder de remkracht niet!
● Trap het rempedaal niet "pompend" in en
houd het rempedaal
even hard ingetrapt!
● Laat de wagen in dezelfde richting rijden
wanneer u het remped
aal krachtig intrapt.
● Het ABS wordt uitgeschakeld wanneer u
het rempedaal
loslaat of de druk op het rem-
pedaal vermindert.
De ABS-regeling is merkbaar aan het pulse-
ren van het rempedaal en de geluiden. U
mag er niet vanuit gaan dat het ABS onder
elke willekeurige omstandigheid de remweg
verkort. De remweg kan zelfs langer worden
214