Page 217 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
als de wagen over grind, verse sneeuw of
o v
er een bevr or
en of gladde ondergrond rijdt.
Als de wagen op losse ondergrond rijdt,
wordt de vierwielconfiguratie van het ABS au-
tomatische ingeschakeld. Wanneer het ABS
ingrijpt, is het mogelijk dat de voorwielen
kort geblokkeerd worden. Op deze wijze
wordt de remweg in het terrein verkort zodat
de wielen zich niet in de losse ondergrond in-
graven. De vierwielconfiguratie van het ABS
grijpt alleen in wanneer de wagen rechtdoor
rijdt. Als de voorwielen zijn gedraaid, is het
normale ABS in werking.
Remkrachtassistent (BAS)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkrachtassistent versterkt de
kracht die de bestuurder in noodremsituaties
op het rempedaal uitoefent. Als gevolg hier-
van neemt de totale remdruk snel toe, verme-
nigvuldigt de remkracht en daalt de remweg.
Hierdoor wordt het ABS sneller en efficiënter
geactiveerd.
¡Verminder niet de druk op het rempedaal!
Als het rempedaal wordt losgelaten of als de
druk op het rempedaal vermindert wordt,
schakelt de remkrachtassistent automatisch
de rembekrachtiger uit.
Aandrijfslipregeling bij het accelereren (ASR)
De aandrijfslipregeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
standigheden aan. Met
de ASR kunt u een-
voudiger starten, gas geven of hellingen op-
rijden, ook in situaties waarin het wegdek
niet in goede staat verkeert.
De ASR kan handmatig worden geactiveerd
of gedeactiveerd ››› pag. 216.
Differentieel elektronisch vergrendelen (EDS)
Het EDS is beschikbaar wanneer de wagen
onder normale omstandigheden rechtuit
rijdt. Het EDS remt een doorslippend wiel af
en brengt de aandrijfkracht over op de ande-
re aangedreven wielen. Opdat de schijfrem
van het afgeremde wiel niet te warm wordt,
wordt het EDS bij buitengewoon sterke belas-
ting automatisch uitgeschakeld. Zodra de
rem is afgekoeld, wordt het EDS automatisch
weer ingeschakeld.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun- nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen v
erlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn. ATTENTIE
Als u snel over bevroren, gladde of natte on-
dergrond rijdt, d an k
unt u de controle over de
wagen verliezen, en kunnen u en de inzitten-
den ernstig gewond raken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan. Hoewel de remhulpsystemen
ABS, BAS, EDS, ASR en ESC meer veiligheid
bieden, moet u tijdens het rijden geen onno-
dige risico's nemen.
● De remhulpsystemen mogen de natuurkun-
dig bepaalde gr
enzen niet overschrijden.
Zelfs met ESC en de andere systemen blijven
gladde en natte wegen gevaarlijk om op te rij-
den. » 215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 218 of 340

Bedienen
●
Als u t
e snel op een natte ondergrond rijdt,
is het mogelijk dat de wielen het contact met
het wegdek verliezen waardoor "aquapla-
ning" ontstaat. Als de wagen eenmaal de grip
verloren heeft, kunt u de wagen niet meer af-
remmen, besturen of onder controle houden.
● De remhulpsystemen kunnen geen ongeval-
len voork
omen als u bijvoorbeeld geen veilige
afstand bewaart of te snel rijdt voor de be-
staande omstandigheden.
● Hoewel de remhulpsystemen zeer effectief
zijn en in moeilijke s
ituaties helpen de wagen
onder controle te houden, onthoud altijd dat
de stabiliteit van de wagen afhankelijk is van
de grip van de banden.
● Geef bij het accelereren op een gladde weg
(bijvoorbeel
d bij ijs en sneeuw) voorzichtig
gas. Ondanks de remhulpsystemen kunnen
de wielen nog steeds slippen, waardoor de
bestuurder de controle over de wagen zou
kunnen verliezen. ATTENTIE
De effectiviteit van de ESC neemt aanzienlijk
af al s
andere onderdelen en systemen die van
invloed zijn op de rijdynamiek niet adequaat
onderhouden worden, of niet correct werken.
Het gaat hierbij met name, maar niet alleen,
om de remmen, de banden en andere al ver-
melde systemen.
● Houd er altijd rekening mee dat het aan-
passen en inbou
wen van andere onderdelen
in de wagen invloed kan hebben op de werk- ing van de systemen ABS, BAS, ASL, EDL en
ESC.
●
Als
u de ophanging van de wagen aanpast,
of combin
aties van niet-goedgekeurde vel-
gen/banden gebruikt, dan kan dit invloed
hebben op de werking van de systemen ABS,
BAS, ASL, EDL en ESC en de effectiviteit van
die systemen.
● De effectiviteit van de ESC wordt ook be-
paald door het
gebruik van geschikte banden
››› pag. 302. Let op
● All een a
ls alle vier de wielen dezelfde ban-
den hebben, kunnen de ESC en de ASR cor-
rect werken. Een verschillende afrolomtrek
van de banden kan tot een niet-gewenste ver-
mindering van het motorvermogen leiden.
● Bij een storing in het ABS vallen ook de
ESC, de ASR en het EDS
uit.
● Het is mogelijk dat u geluiden hoort op het
moment dat dez
e systemen in werking zijn. ASR in- en uitschakelen
Afb. 205
Deel van de middenconsole: knop
v oor h
andm atig in- of
uitschakelen van ASR
(wagens met ESC). De Elektronische Stabiliserings Controle
(E
SC) om
vat
de systemen ABS, EDS en ASR
en werkt enkel met ingeschakelde motor.
U kunt de ASR bij draaiende motor uitschake-
len door de knop OFF
› ›
› afb . 205 in te druk-
k
en. De ASR (en andere systemen) worden al-
leen uitgeschakeld wanneer de benodigde
aandrijving niet bereikt wordt:
● Bij het rijden in een dik pak sneeuw of bij
losse ondergr
ond (grind, etc.).
● Bij het "bevrijden" van een vastzittende wa-
gen.
Schak
el de ASR vervolgens opnieuw in door
de toets
OFF
› ›
› afb . 205 in te drukken.
216
Page 219 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Starthulpsystemen In l
eidin g t
ot thema ATTENTIE
De intelligente techniek van de starthulpsys-
temen kan de n at
uurkundig bepaalde gren-
zen niet overwinnen. Ondanks de gemakken
die de starthulpsystemen bieden, mag u door
deze systemen nooit risico's lopen.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen erns
tig letsel veroorzaken.
● De starthulpsystemen kunnen de oplet-
tendheid van de be
stuurder nooit vervangen.
● Pas uw snelheid en rijstijl steeds aan de
staat
van het terrein of de weg, de weersom-
standigheden en de verkeerssituatie aan.
● Het starthulpsysteem kan de wagen niet al-
tijd op een helling st
aande houden of de wa-
gen op steile hellingen afremmen, bijvoor-
beeld op een gladde of bevroren ondergrond. Functie Auto Hold*
Afb. 206
Deel van de middenconsole: toets
v an Aut
o Hol
d. Het controlelampje in de toets brandt wan-
neer de f
u
nctie Aut o Ho
ld ingeschakeld is.
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
helpt deze functie de bestuurder als de wa-
gen vaak of gedurende een langere tijd met
draaiende motor stilgezet moet worden (bijv.
op hellingen, voor een stoplicht of in files
waarbij constant gestart en gestopt wordt).
Als de functie Auto Hold ingeschakeld is,
wordt automatisch voorkomen dat de stil-
staande wagen zich in beweging kan zetten,
zonder dat het rempedaal nodig is om de wa-
gen in stilstand te houden.
Als het systeem detecteert dat de wagen stil-
staat, zorgt de functie Auto Hold ervoor dat
de wagen stil blijft staan. U kunt in dit geval
het rempedaal loslaten. Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het ga
spedaal intrapt om te gaan rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als een van de benodigde voorwaarden voor
de functie Auto Hold met stilstaande wagen
afwijkt, wordt het systeem uitgeschakeld en
gaat het controlelampje van de toets uit
››› afb. 206. De elektronische parkeerrem
wordt indien nodig ingeschakeld om de wa-
gen op een veilige manier te parkeren ››› .
V oor
waar
den om de wagen met de functie
Auto Hold stilstaand te houden:
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder heeft de veiligheidsgordel
omgeg
espt.
● De motor is gestart.
● Het ASR-systeem is ingeschakeld ››› p
ag.
197.
Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hold
Indien voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
knop AUTO HOLD , blijft de functie automatisch
in g
es
chakeld na het opnieuw aanzetten van
het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft die automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact. »
217
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 220 of 340

Bedienen
Permanent inschakelen van Auto Hold
T elk
ens
wanneer de motor wordt aangezet,
moet de functie Auto Hold opnieuw worden
ingeschakeld. Als u de functie Auto Hold ech-
ter permanent wilt inschakelen, dan moet in
het menu Instellingen en het submenu
Automatisch vasthouden het "merkte-
ken" ›››
pag. 26 geactiveerd worden.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan:
Aan alle punten moet tegelijkertijd ››› worden
voldaan:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De wagen wordt op een vlakke ondergrond of op
een helling op zijn plaats gehouden met het rem-
pedaal.
2.De motor werkt "regelmatig".
3.Op een helling is de 1e
versnelling ingescha-
keld als de wagen omh-
oog rijdt, of de achter-
uitversnelling als de
wagen omlaag rijdt. Het
koppelingspedaal moet
ingetrapt zijn en inge-
trapt worden gehou-
den.De rijstand R, D of S is
ingeschakeld.
Aan alle punten moet tegelijkertijd ››› worden
voldaan:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losgela-
ten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt onder de volgen-
de voor
w
aarden automatisch uitgeschakeld:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.Als niet meer aan een van de onder Tab. op pag.
218 vermelde voorwaarden wordt voldaan.
2.Als de motor "onregelmatig" werkt of als er een storing in de motor is opgetreden.
3.Als de versnellingshen-
del in de stationair
stand wordt gezet.Als de keuzehendel in
de neutrale stand (N)
wordt gezet.
4.Als de motor wordt uit-
gezet of afslaat.Als de motor wordt uit-
gezet.
5.Als er tegelijkertijd gas
wordt gegeven en ge-
koppeld.Als er gas gegeven
wordt.
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
6. Zodra een van de wielen
de ondergrond nog
maar net raakt (bijv. bij
het elkaar kruisen van
de assen). ATTENTIE
De intelligente techniek van de functie Auto
Hold m ag de n
atuurkundig bepaalde grenzen
niet overschrijden. Ondanks het gemak dat
de functie Auto Hold biedt, mag u door deze
functie nooit risico's lopen.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met inge
schakelde functie Auto Hold ach-
ter.
● De functie Auto Hold kan de wagen op hel-
lingen (bij
v. als de ondergrond glad of bevro-
ren is) niet altijd helemaal stil laten staan. VOORZICHTIG
Schakel voordat u een wasstraat binnenrijdt
altijd eers t
de functie Auto Hold uit omdat de-
ze beschadigd kan raken door het automa-
tisch inschakelen van de elektronische par-
keerrem. 218
Page 221 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Werking Start-Stop* Afb. 207
Deel van de middenconsole: toets
v oor
Star
t-Stop-functie. Het Start-Stopsysteem is geactiveerd, de mo-
t
or w
ordt
automatisch afgezet als de wagen
stilstaat. De motor wordt indien nodig auto-
matisch gestart.
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de functie automatisch ingeschakeld. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
actuele informatie weergegeven over de sta-
tus.
Wagens met schakelbak
● Zet wanneer de wagen is stilgezet de ver-
snelling
shendel in de neutrale stand en laat
het koppelingspedaal los. De motor gaat uit.
● Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te st
arten. Wagens met automatische versnellingsbak
●
Trap wanneer de wagen is stilgezet het
rempedaal in en houd het
rempedaal inge-
trapt. De motor gaat uit.
● Haal uw voet van het rempedaal om de mo-
tor opnieuw te s
tarten.
● Als de keuzehendel in de stand P staat,
st
art de motor pas als er geen rijstand inge-
schakeld is of het gaspedaal ingetrapt wordt.
Belangrijke voorwaarden voor automatisch
uitschakelen van motor
● De bestuurder moet de veiligheidsgordel
omgeg
espt hebben.
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De motorkap is gesloten.
● De in de fabriek ingebouwde trekhaak is
niet elektris
ch op een aanhangwagen aange-
sloten.
● Er is sprake van een minimale motortempe-
ratuur.
● Het
stuurwiel mag niet verder van 270° ver-
draaid worden.
● D
e wagen is na de laatste stop verplaatst.
● Bij wagens met Climatronic: de tempera-
tuur in het interieur bev
indt zich in het vooraf
ingestelde temperatuurbereik.
● Er is geen hele hoge of hele lage tempera-
tuur ing e
steld. ●
De ontwa semin
gsfunctie van de aircondi-
tioning is niet ingeschakeld.
● Bij wagens met Climatronic: de ventilator is
niet bij een hoge s
nelheid handmatig inge-
steld.
● De ladingstoestand van de wagenaccu is
voldoende.
● D
e temperatuur van de wagenaccu is niet
te laag of t
e hoog.
● De wagen bevindt zich niet op een steile
helling.
● De
voorwielen zijn niet te veel gedraaid.
● De voorruitverwarming is niet uitgescha-
keld.
● De ac
hteruitversnelling is niet geschakeld.
● Het inparkeersysteem (Park Assist) is niet
inges
chakeld.
Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● Als het interieur te warm of te koud wordt.
● Als de wagen in beweging wordt gezet.
● Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 222 of 340

Bedienen
Voorwaarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de s
leut
el gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
● Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
● Als
het bestuurdersportier geopend wordt.
● Als de motorkap geopend wordt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsb
ak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en uitscha-
kelen
● Druk de knop op de middenconsole
› ›
›
afb
. 207 in.
● Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het c
ontrolelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start. ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembekr ac
htiging en de stuurbekrachtiging
niet.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uitst
aat. VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd bij een z
eer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet dan in sommig e g
evallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wordt
niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin g t
ot thema De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A
ls de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vangen u
ltrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem ku nnen de op
lettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omdat
de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding w
eerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signal
en van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. 220
Page 223 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
● Voorw erpen a
ls aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge-
nomen en kunnen tot beschadiging van de
wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stakel
detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het p
arkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeuwvrij en p
lak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonmak
en van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v erk
eerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagen
s. Parkeerhulp*
Afb. 208
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uitsc
hakelen van parkeerhulp. Afb. 209
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A
ls de wagen een obstakel na- dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch s
ignaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets
› ››
afb
. 208.
● Automatis
che verbinding: schak
elt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd sneller d
an
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sensor
en bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waarsc
huwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wordt
het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld is
of als de keuzehendel in de stand P»
221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 224 of 340

Bedienen
staat, wordt geen
akoe
stisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waars
chuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer s
te keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel met
de toets de parkeerhulp uit en laat het sys-
teem zo snel mogelijk in een gespecialiseer-
de werkplaats controleren. Optisch parkeersysteem* (OPS)
Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
genomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
arkeerhu
lp ››› pag. 221 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 223.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 221
of het inparkeersysteem ››› pag.
223 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 227. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
zone w
aarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt een
z one
van on
geveer 160 cm en aan de zijkan-
ten van ongeveer 60 cm geanalyseerd ›››
afb.
210 C .
Aanduidin g op het
sc
herm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ›››
afb. 210 B en
››
›
afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
te se
gment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
222