De essentie
Controlelampjes C ontr
ol
e- en waarschuwingslampjesRode lampjes
Niet verder rijden!
De elektronische parkeerrem is
ingeschakeld, het peil van de
remvloeistof is te laag of het
remsysteem vertoont een sto-
ring.
››› pag.
197
Niet verder rijden!
Storing in het koelsysteem van
de motor.››› pag.
292
Niet verder rijden!
De motoroliedruk is te laag.››› pag.
289
Niet verder rijden!
Minstens één van de portieren
staat open of is niet goed geslo-
ten.››› pag.
125
Niet verder rijden!
De achterklep staat open of is
niet goed gesloten.››› pag.
128
Niet verder rijden!
Storing in stuurinrichting.››› pag.
191
De motor mag niet opnieuw ge-
start worden!
Peil van "AdBlue" te laag.›››
pag.
283
de bestuurder of voorpassagier
heeft de veiligheidsgordel niet
om.›››
pag.
66
Trap het rempedaal in!
Schake-
len
››› pag.
202
Remmen
››› pag.
197
Generator defect.›››
pag.
298 Gele lampjes
Remblokken voor versleten.
›››
pag.
197
brandt: ESC defect of uitgescha-
keld.
knippert: ESC actief.
ASR handmatig buiten werking
gesteld.
Storing in ABS, of werkt niet.
Storing in elektronische parkeer-
rem.›››
pag.
197
Mistachterlicht aan.›››
pag.
135
brandt: Rijlicht geheel of gedeel-
telijk defect.›››
pag.
94
knippert: Storing in het systeem
van de bochtenverlichting.››› pag.
135
brandt of knippert
: storing in uit-
laatgascontrolesysteem.
››› pag.
211
brandt: voorverwarmen van de
dieselmotor.
knippert: storing in het diesel-
motormanagement.
Storing in het benzinemotorma-
nagement.
Roetfilter verstopt.
storing in stuurinrichting.›››
pag.
191
Bandenspanning te laag.›››
pag.
302
Storing in indicator bandenspan-
ning.››› pag.
245
Het vloeistofpeil voor het wassen
van de spiegels is te laag.›››
pag.
142
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag.
278
knippert: motoroliesysteem de-
fect.›››
pag.
289
brandt: motoroliepeil te laag.
Storing in het systeem van air-
bags en gordelspanners.›››
pag.
74
De voorairbag van de bijrijder is
uitgeschakeld (
).
››› pag.
74» 33
Controleren en bijvullen
●
Schak el
steeds uw mobiele telefoon en ra-
dio-installatie of andere elektronische appa-
raten uit voordat u begint te tanken. Elektro-
magnetische golven kunnen vonken
produceren en brand veroorzaken.
● Stap nooit in de wagen terwijl u tankt. Als
het absoluut
nodig zou zijn om in te stappen,
sluit dan het portier en raak een metalen op-
pervlak aan voordat u het vulpistool opnieuw
aanraakt. Op deze manier voorkomt u dat er
vonken ontstaan door elektrostatische ontla-
ding. Tijdens het tanken kunnen vonken
brand veroorzaken.
● Het tanken of vullen van jerrycans in de
buurt
van open vuur, vonken of voorwerpen
die langzaam branden (bijvoorbeeld sigaret-
ten) is ten strengste verboden.
● Voorkom elektrostatische ladingen en elek-
tromagnetis
che straling tijdens het tanken.
● Neem de veiligheidsvoorschriften van het
tankst
ation in acht.
● Mors nooit brandstof in de wagen of de ba-
gageruimte. ATTENTIE
SEAT u raadt in verband met de veiligheid aan
geen jerr y
can in de wagen mee te nemen.
Vooral bij een ongeval kan brandstof of res-
ten van brandstof uit de jerrycan lopen en
ontsteken, ook wanneer de jerrycan leeg is.
Dit kan leiden tot explosies, brand en licha-
melijk letsel. ●
Indien het abso luut
nodig zou zijn brand-
stof in een jerrycan te moeten vervoeren,
houd dan rekening met het volgende:
–Plaats de jerrycan voor het vullen nooit in
of op de wagen (bijv. in de bagageruimte
of op de achterklep). Tijdens het vullen
kunnen de gassen van de brandstof ont-
steken door de elektrostatische lading.
– Zet de jerrycan altijd op de grond wan-
neer u deze vult.
– Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening van de jerrycan.
– Als u een metalen jerrycan gebruikt, dan
moet het vulpistool de jerrycan aanraken
wanneer deze gevuld wordt, om elektro-
statische ladingen te voorkomen.
– Neem de wettelijke voorschriften over het
gebruik, de opslag en het vervoer van jer-
rycans in acht.
– Let erop dat de jerrycan voldoet aan de
fabricagenormen, bijv. ANSI of
ASTM F852-86. VOORZICHTIG
● Verw ijder onmid
dellijk gemorste brandstof
op de wagenlak om de wielkast, band en lak
niet te beschadigen.
● Het tanken van benzine in een dieselmotor
of vic
e versa kan de motor en het brandstof-
systeem ernstig beschadigen. Dergelijke sto-
ringen zijn niet inbegrepen in de SEAT-garan-
tie. Indien u bij vergissing een verkeerd
brandstoftype tankt, mag u in geen geval de motor starten. Zelfs als u maar een kleine
hoeveelheid v
an de
verkeerde brandstof ge-
tankt hebt. Roep de hulp van vakmensen in.
Als de motor draait, kan de samenstelling van
de verkeerde brandstof ervoor zorgen dat het
brandstofsysteem en de motor ernstig be-
schadigd raken.
● In wagens met dieselmotor mag nooit ben-
zine, kero
sine, verwarmingsolie of eender
welk ander brandstoftype dat niet uitdrukke-
lijk goedgekeurd is voor dieselmotoren ge-
tankt, of ermee gereden worden. Andere
brandstoftypen kunnen de motor en het
brandstoftoevoercircuit ernstig beschadigen,
waarvoor de SEAT-garantie elke verantwoor-
delijkheid afwijst. Milieu-aanwijzing
Brandstoffen kunnen het milieu verontreini-
gen. V an
g uitgelopen vloeistoffen op en lever
deze bij de desbetreffende inzamelingspun-
ten in. Let op
Bevat geen enkel noodmechanisme om de
tankkl ep t
e ontgrendelen. Roep indien nodig
de hulp in van gespecialiseerd personeel. 279
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Controlelampjes en brandstofmeter Afb. 234
In het instrumentenpaneel: brand-
s t
of met
er voor benzine en diesel.
Springt aan
Stand van
indicatie
››› afb. 234Mogelijke oor-
zaak ››› Oplossing
Rood merkte-
ken (pijl)
De brandstoftank
is bijna leeg.
De reservebenzine
wordt verbruikt
››› pag. 40.
Tanken zodra dit
mogelijk is ››› .
Springt aan
De benzine-
tank is niet
goed geslo-
ten.De wagen tot stilstand brengen en de
tankdop correct sluiten.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings- lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werking
scontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Wanneer het controlelampje of gaat
branden, worden de extra verwarming en de
hulpverwarming die op benzine werkt auto-
matisch uitgezet. ATTENTIE
Als u met een te lage brandstofreserve rijdt,
kan de wag en mid
den in het verkeer tot stil-
stand komen. Dit kan ernstige ongevallen tot
gevolg hebben.
● Als het brandstofpeil te laag is, kan de
brandst
oftoevoer van de motor verstoord ra-
ken, vooral bij het op- en afrijden van hellin-
gen.
● Als de motor "smoort" of afslaat door het
gebrek
aan of de onregelmatige toevoer van
brandstof, vallen de stuurinrichting, alle
hulpsystemen voor de bestuurder en het rem-
hulpsysteem uit.
● Ga tanken zodra de tank nog maar voor 1/4
gevul
d is, om het stilvallen van de wagen
door brandstofgebrek te voorkomen. VOORZICHTIG
● Let a ltijd op de br
andende controlelampjes
en neem de daarbij behorende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. ●
Vul de br
andstoftank nooit helemaal. Als de
brandstoftoevoer onregelmatig is, kan dit tot
overslaan van de ontsteking leiden, en de
niet verbrande brandstof kan in het uitlaat-
gassysteem terechtkomen. Met deze brand-
stoffen zou het filter van de katalysator of het
dieselroetfilter beschadigd kunnen raken! Let op
Het pijltje naast het vulpistool in het instru-
ment enpaneel ›
›› afb. 234 geeft aan aan wel-
ke kant van de wagen zich de tankklep be-
vindt. Benzine of diesel tanken
Afb. 235
Geopende tankklep met vastgehaak-
t e t
ank dop
. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 40
280
Controleren en bijvullen
●
Veroor z
aak nooit een kortsluiting in de
elektrische installatie. De accu kan explode-
ren.
● Neem om het risico op elektrische schok-
ken met erns
tige gevolgen tot een minimum
te beperken terwijl de motor draait of gestart
wordt, het volgende in acht:
–Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstekingssysteem aan.
– Nooit de elektrische kabels of aansluitin-
gen van de gasontladingslampen aanra-
ken. ATTENTIE
In de motorruimte bevinden zich draaiende
delen die erns tig
e verwondingen kunnen ver-
oorzaken.
● Steek uw hand nooit in of in de buurt van
de koellucht
ventilator. Als u de rotorbladen
aanraakt, kunt u ernstig gewond raken. De
ventilator start op grond van de temperatuur
en kan plotseling in werking treden, zelfs
wanneer het contact is uitgeschakeld en de
sleutel uit het contactslot is getrokken.
● Als er werkzaamheden aan de motor moe-
ten worden uit
gevoerd terwijl er wordt gestart
of terwijl de motor draait, bestaat er levens-
bedreigend gevaar door draaiende delen
(bijv. de geribde riem, dynamo, koelluchtven-
tilator) en door de hoogspanningsontsteking.
Werk steeds met de grootst mogelijke voor-
zorg. –
Zorg er s t
eeds voor dat geen enkel li-
chaamsdeel, sieraden, stropdassen, rui-
me kledingstukken of lang haar in de
draaiende delen van de motor gekneld
kunnen raken. Alvorens de werkzaamhe-
den uit te voeren, dient u de stropdas en
sieraden (halskettingen enz.) af te doen,
het haar bijeen te binden en kledingstuk-
ken strak aan het lichaam te brengen om
te voorkomen dat deze tussen motoron-
derdelen bekneld kunnen raken.
– Trap het rempedaal steeds uiterst voor-
zichtig in en laat u nooit afleiden. De wa-
gen kan in beweging komen, zelfs wan-
neer de elektronische parkeerrem geacti-
veerd is.
● Geen voorwerpen, zoals poetslappen of ge-
reedsc
hap, in de motorruimte achterlaten. In-
dien u een voorwerp achterlaat, kan dit sto-
ringen in de werking, een motordefect of
brand veroorzaken. ATTENTIE
Vloeistoffen in de wagen en andere materia-
len ku nnen s
nel vlam vatten in de motorruim-
te, wat kan leiden tot brand en ernstige ver-
wondingen!
● Niet roken.
● Werk nooit in de buurt van plaatsen met
vlammen of v
onken.
● Giet nooit vloeistoffen op de motor. Dit kan
leiden tot het
ontsteken van de warme motor-
delen en verwondingen veroorzaken. ●
Bij het werk en aan het
brandstof- of elektri-
sche systeem, moeten de volgende instruc-
ties nageleefd worden:
– Koppel de accu steeds los. Let erop dat
de wagen ontgrendeld is wanneer de ac-
cu losgekoppeld wordt; anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
– Werk nooit in de buurt van verwarmings-
toestellen, warmtebronnen of vlammen.
● Houd steeds een brandblusser binnen
handbereik die on
langs nagekeken is en zich
in perfecte staat bevindt.
● Bedek de motor nooit met extra isolatiema-
terial
en zoals een deken. Brandgevaar! VOORZICHTIG
Bij het vervangen of bijvullen van vloeistof-
fen, moet de betr eff
ende vloeistof in de juiste
tank gegoten worden. Een vergissing bij het
toevoegen van vloeistoffen kan de werking
van de wagen ernstig verstoren en leiden tot
storingen in de motor! Milieu-aanwijzing
Vloeistoffen die uit de wagen komen, zijn
sch a
delijk voor het milieu. Controleer daarom
regelmatig de grond onder de wagen. Laat de
wagen in een gespecialiseerde werkplaats
nakijken als u vlekken, olie of andere vloei-
stoffen op de grond ontdekt. Vang uitgelopen
vloeistoffen op en lever deze bij de desbetref-
fende inzamelingspunten in. 287
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Trefwoordenlijst
Connectoren st
orin g
en . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Contact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 zie "Motor en contact" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 niet-geautoriseerde autosleutel . . . . . . . . . . . 193
uittrekblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
Controle- en waarschuwingslampjes ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
adBlue . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283
afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
bandenspanningsindicator . . . . . . . . . . . . . . . 246
brandstofpeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
ESC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
generator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
indicatie van slijtage van remblokken . . . . . . 198
katalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
koelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 293
lichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
motoroliesensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 289
motorregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33, 110
portier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
Rijstrookassistent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
ruitensproeiervloeistofpeil . . . . . . . . . . . . . . . 142
schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203
sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
snelheidsregelsysteem (GRA) . . . . . . . . . . . . . 231
stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
uitlaatgasreinigingssysteem . . . . . . . . . . . . . . 211
uitparkeerhulp (RTA) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235 van de veiligheidsgordel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
vervan
gen van lampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Controleren bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 306
Controle van niveaus . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40, 289
D Dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Dakdragersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170 basisdragers vastmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Dakkoffer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
Dashboard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276
Dashboardkastje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Dashboardkastjeverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . 141
DCC zie Dynamische onderstelregeling . . . . . . . . . 244
De accu laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
De achterbank neerklappen laadvloer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
De auto starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
De bagageruimte laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 rijden met geopende achterklep . . . . . . . . . . . 158
Defecte lampen zie "Lampen vervangen" . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
De gordel spannen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
De motor starten door aanslepen . . . . . . . . . . 53, 90
De voorairbag van de bijrijder buiten werking stellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
De wagen duwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
De wagen laden bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
bevestigingsogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
De wagen slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52, 90, 192 sleepoog vooraan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 De wagen wassen
bijzonderheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
hogedrukreinigers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267
De werking controleren regensensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
De wisserbladen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Diagnosesteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
Dieselolie tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
Dieselroetfilter Storing in de werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
Differentieel elektronisch vergrendelen (EDS) . . 215
Differentieel vergrendelen Zie "Remhulpsystemen" . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Digitale klok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105, 106
Dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235 aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
indicatie in de buitenspiegel . . . . . . . . . . . . . . 236
rijsituaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
storing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236
Dopjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307
Draagvermogen van de banden . . . . . . . . . . . . . 309
Draagvermogen van de wielen . . . . . . . . . . . . . . 311
Draailicht Zie "Statisch bochtenlicht" . . . . . . . . . . . . . . . 137
Draairichtinggebonden banden . . . . . . . . . . . . . 310
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling . . . . 140
Dynamische onderstelregeling (DCC) . . . . . . . . . 244 Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244
storing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245
werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244
326