Page 289 of 330
4
Controle tijdens het rijden
   
 
Controlelampje 
 
   
 
Status 
 
   
 
Oorzaak 
 
   
 
Acties / Opmerkingen 
 
 
     
 
Stop & Start 
 
   
permanent.   Het Stop & Start-systeem heeft 
de motor in de STOP-stand gezet 
(verkeerslicht, stopbord, opstopping, 
enz.).   Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch 
gestart als u wilt wegrijden. 
   
knippert enkele 
seconden en gaat 
dan uit.    De STOP-stand is nu niet 
beschikbaar. 
  of 
  De motor wordt automatisch in de 
START-stand gezet.   Raadpleeg voor meer informatie over de 
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de 
rubriek "Stop & Start". 
   
 
Voet op het  
koppelingspedaal 
 
    
permanent.   In de STOP-stand van het Stop 
& Start-systeem wordt de motor niet 
gestart als u het koppelingspedaal 
slechts gedeeltelijk intrapt.   Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor 
gestart kan worden.  
         
        
        
     
        
        Page 290 of 330

1
5
Controle tijdens het rijden
   
 
 
 
 
 
 
Onderhoudsindicator 
 
 
Deze termijn wordt berekend op basis van 
de laatste reset van de onderhoudsindicator 
en is afhankelijk van het aantal afgelegde 
kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste 
onderhoudsbeurt.      
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel 
kilometer u nog ver wijderd bent van de 
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het 
onderhoudsschema van de fabrikant.  
 
 
De afstand tot de eerstvolgende 
beurt is 1000 tot 3000 km 
  Als het contact wordt aangezet, gaat 
gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel 
branden. De kilometerteller geeft de 
resterende kilometers tot de eerstvolgende 
onderhoudsbeurt aan. 
   
Voor beeld: 
 de afstand tot de eerstvolgende 
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km. 
  Als het contact wordt aangezet, geeft het display 
gedurende 5 seconden het volgende aan :  
   
5 seconden na het aanzetten van het contact, 
  verdwijnt de sleutel 
; de teller geeft de 
kilometerstand aan.  
 
 
De afstand tot de eerstvolgende 
beurt is minder dan 1000 km 
   
Voor beeld: 
 de afstand tot de eerstvolgende 
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. 
  Als het contact wordt aangezet, geeft het display 
gedurende 5 seconden het volgende aan:  
   
5 seconden na het aanzetten van het contact 
treedt de kilometerteller weer in werking en 
  blijft de sleutel branden 
 om aan te geven 
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden 
uitgevoerd moeten worden.  
   
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met 
dieselmotor heeft de mate van 
ver vuiling van de motorolie ook invloed 
op de berekening (volgens land van 
bestemming).  
 
 
De afstand tot de eerstvolgende 
beurt is meer dan 3000 km 
  Als het contact wordt aangezet, verschijnt er 
geen onderhoudsinformatie op het display.   
         
        
        
     
        
        Page 291 of 330

6
Controle tijdens het rijden
   
De afstand tot de eerstvolgende 
beurt is overschreden 
  Als het contact wordt aangezet, gaat 
gedurende 5 seconden de  sleutel 
knipperen 
 om aan te geven dat de 
onderhoudswerkzaamheden zo spoedig 
mogelijk uitgevoerd moeten worden. 
   
Voor beeld: 
 u hebt de afstand tot de eerstvolgende 
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. 
  Als het contact wordt aangezet, geeft het display 
gedurende 5 seconden het volgende aan:  
   
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met 
dieselmotor wordt deze waarschuwing, 
zodra het contact is aangezet, 
gecombineerd met het permanent 
branden van het verklikkerlampje Ser vice.     
Bij de berekening van de resterende 
hoeveelheid af te leggen kilometers kan 
ook de factor tijd worden meegewogen, 
afhankelijk van de rijgewoontes van de 
bestuurder. 
  De sleutel kan dus ook gaan branden 
als het inter val in tijd sinds de laatste 
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het 
onderhoudsschema van de fabrikant, is 
overschreden. 
  Bij de BlueHDi-uitvoeringen met 
dieselmotor kan de sleutel ook eerder 
gaan branden, afhankelijk van de 
kwaliteit van de motorolie (volgens land 
van bestemming). 
  De afname van de kwaliteit van 
de motorolie is afhankelijk van de 
rijomstandigheden van de auto.  
     
5 seconden na het aanzetten van het contact 
treedt de kilometerteller weer in werking en 
  blijft de sleutel branden 
.   
         
        
        
     
        
        Page 292 of 330

3
5
Rijden
   
 
 
 
Parkeerhulp achter 
 
 
Deze functie is een hulpsysteem: de 
bestuurder dient altijd alert te blijven.  
 
   
 
De functie wordt automatisch 
uitgeschakeld zodra een aanhanger 
wordt aangekoppeld of een 
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's 
voorzien van een door het netwerk 
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).  
    
Controleer bij slecht weer of in winterse 
omstandigheden of de sensoren 
soms bedekt zijn met modder, ijs 
of sneeuw. Bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling geeft een 
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat 
de sensoren vuil kunnen zijn. 
  De parkeerhulp kan geluidssignalen 
geven als reactie op bepaalde 
omgevingsgeluiden (motoren, 
vrachtwagens, drilboren, enz.).  
    Deze functie signaleert met behulp van 
sensoren in de bumper obstakels in de 
nabijheid van de auto (personen, auto's, 
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het 
detectiebereik vallen. 
  Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) 
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, 
worden door dode hoeken in het detectiebereik 
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich 
vlak bij de auto bevinden.  
   
De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij 
klinkt een geluidssignaal. 
  Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 
   
Geluidssignalen 
 
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het 
naderen van obstakels. De frequentie van het 
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het 
obstakel nadert. 
  Aan de weergave van het geluidssignaal via 
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen 
aan welke zijde van de auto het obstakel zich 
bevindt. 
  Zodra de afstand tussen de auto en het 
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, 
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.  
 
 
 
Storing 
 
Als er een storing optreedt, 
gaat bij het inschakelen van de 
achteruitversnelling dit verklikkerlampje 
op het instrumentenpaneel branden 
in combinatie met een geluidssignaal 
(korte pieptoon). 
  Raadpleeg het netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.     
 
Onderstaande informatie heeft betrekking op de aanwezigheid van de autoradio / Bluetooth 
® 
 met geïntegreerd scherm in de auto. 
 
  
         
        
        
     
        
        Page 293 of 330

7
5
Rijden
   
 
 
 
 
 
Stop & Start-systeem 
 
 
Werking 
 
 
Overgang naar de STOP-stand 
 
Het controlelampje  "ECO" 
 op het 
instrumentenpaneel gaat branden en de 
motor wordt in de STOP-stand gezet: 
   
 
-   als u,  bij een elektronisch gestuurde 
5-versnellingsbak, 
 bij stilstaande auto het 
rempedaal intrapt of de selectiehendel in 
de stand  N 
 zet.  
  Een teller telt de duur van de momenten dat de 
motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact 
opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.  
 
 
Bijzonderheden: STOP-stand niet 
beschikbaar 
  De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: 
   
 
-   het bestuurderportier geopend is, 
   
-   de veiligheidsgordel van de bestuurder 
losgemaakt is, 
   
-   de klimaatregeling in het interieur dat niet 
toelaat, 
   
-   de voorruitontwaseming is ingeschakeld, 
   
-   er bepaalde bijzondere omstandigheden 
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).  
  Het controlelampje  "ECO" 
 knippert 
een paar seconden en gaat 
ver volgens uit. 
   
Deze werking van het systeem is volkomen 
normaal. 
 
    Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart 
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. 
  Het Stop&Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een 
aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 
   
Tank nooit als de motor door het 
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is gezet. Zet in dat geval altijd het 
contact af en neem de sleutel uit het 
contactslot.      
Het systeem werkt de eerste 
10 seconden na het inschakelen van de 
achteruitversnelling niet. 
  Als de motor door het systeem in de 
STOP-stand wordt gezet, blijven alle 
andere componenten zoals de remmen 
en de stuurbekrachtiging normaal 
functioneren.   
         
        
        
     
        
        Page 294 of 330

8
Rijden
   
Uitschakelen 
 
 
Overgang naar de START-stand 
 
U kunt deze functie op elk willekeurig moment 
uitschakelen door de schakelaar  "ECO OFF" 
 in 
te drukken. 
  Het controlelampje in de schakelaar gaat 
branden en er verschijnt een melding op het 
display. 
   
Bijzonderheden: automatisch 
activeren van de START-stand 
  Het controlelampje  "ECO" 
 gaat uit en de 
motor wordt automatisch gestart bij een 
  elektronisch gestuurde versnellingsbak 
: 
 
 
 
-   met de selectiehendel in de stand  A 
 of  M 
, 
wanneer u het rempedaal loslaat, 
   
-   met de selectiehendel in de stand  N 
 en het 
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de 
selectiehendel in de stand  A 
 of  M 
 zet, 
   
-   of wanneer u de achteruitversnelling 
inschakelt.  
   Uit veiligheids- of comfortover wegingen kan de 
START-stand automatisch worden geactiveerd als: 
   
 
-   het bestuurderportier wordt geopend, 
   
-   de veiligheidsgordel van de bestuurder 
wordt losgemaakt, 
   
-   de snelheid van de auto hoger is dan 
3 km/h bij een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak, 
   
-   er bepaalde bijzondere omstandigheden 
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, 
rembekrachtiging, instelling 
airconditioning...).  
  Het controlelampje  "ECO" 
 knippert 
een paar seconden en gaat 
ver volgens uit. 
   
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen 
normaal. 
 
 
    
Als het systeem in de STOP-stand 
wordt uitgeschakeld, dan wordt de 
motor direct weer gestart.  
  
         
        
        
     
        
        Page 295 of 330

9
5
Rijden
   
Onderhoud 
 
Bij een storing in het systeem gaat het 
controlelampje in de schakelaar  "ECO OFF" 
 
knipperen en ver volgens constant branden. 
  Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats. 
  Als er in de STOP-stand een storing zou 
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer 
wil aanslaan of direct afslaat. Alle lampjes op 
het instrumentenpaneel gaan dan branden. Zet 
in dat geval het contact af en start de auto dan 
met behulp van de sleutel.  
 
 
Storingen 
 
Dit systeem heeft specifieke kenmerken 
en maakt gebruik van een speciale accu 
(raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). 
  Het gebruik van een andere dan de door 
CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden 
tot storingen in het systeem.    
Schakel omwille van de veiligheid het 
Stop & Start-systeem altijd uit als u 
handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren.  
   
Het Stop & Start-systeem maakt 
gebruik van geavanceerde technologie. 
Laat eventuele werkzaamheden 
aan dit type accu uitvoeren door 
het CITROËN-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.  
 
 
 
Inschakelen 
 
 
Het systeem wordt automatisch 
ingeschakeld zodra u het contact 
opnieuw aanzet.  
    Druk nogmaals op de schakelaar  "ECO OFF" 
. 
  Het systeem is dan weer ingeschakeld; het 
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er 
wordt een melding op het display weergegeven.  
         
        
        
     
        
        Page 296 of 330

10
Veiligheid
   
 
 
 
 
 
Bandenspanningscontrolesysteem  
 
 
Het bandenspanningscontrolesysteem 
is niet meer dan een hulpmiddel, 
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid 
van de bestuurder niet door het 
systeem kan worden ver vangen. 
  Het systeem onthoudt u niet van de 
verantwoordelijkheid om elke maand 
de bandenspanning te controleren (ook 
die van het reser vewiel). Doe dit ook 
voordat u een lange rit gaat maken. 
  Het rijden met een te lage 
bandenspanning heeft een nadelige 
invloed op het weggedrag en de remweg 
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige 
bandenslijtage, vooral onder zware 
omstandigheden (zware belading, hoge 
snelheden, een lange rit).     
De voor uw auto voorgeschreven 
bandenspanning vindt u op de sticker 
met de bandenspanningen. 
  Zie de rubriek "Identificatie". 
  De bandenspanning moet worden 
gecontroleerd als de banden "koud" zijn 
(de auto staat langer dan een uur stil 
of er is minder dan 10 km gereden met 
een beperkte snelheid). 
  Onder andere omstandigheden 
(bij warme banden) moet de 
bandenspanning ten opzichte van de 
op de sticker vermelde spanning met 
0,3 bar worden verhoogd.  
 
   
Het rijden met een te lage 
bandenspanning veroorzaakt bovendien 
een hoger brandstofverbruik.      
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.  
   
Het systeem bewaakt de spanning van de vier 
banden zodra de auto begint te rijden. 
  Het systeem vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met  de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
ver wisselen van een wiel moeten worden 
gereset 
. 
  Het systeem geeft een waarschuwing zodra 
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of 
meer banden te laag is.