Page 97 of 330

95
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Antislipregeling 
(ASR) en elektronisch 
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de 
wielen om doorslippen te voorkomen, door in 
te grijpen op de remmen van de aangedreven 
wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt 
in via de remmen van één of meer wielen en 
via het motorkoppel om de auto (binnen de 
grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) 
weer in de juiste koers te brengen.In dat geval gaat dit controlelampje 
op het instrumentenpaneel 
knipperen. Het A
s
r  /  es
P v
 erhoogt de veiligheid 
tijdens het rijden. De bestuurder mag 
echter nooit risico's nemen of te hard 
rijden.
Deze systemen kunnen alleen goed 
werken als de voorschriften van de 
constructeur op het gebied van wielen 
(banden en velgen), onderdelen 
van het remsysteem, elektronische 
componenten en montageprocedures 
worden opgevolgd en de 
werkzaamheden door het 
c
It
 ro
Ën.
L
aat de systemen na een aanrijding 
controleren door het 
c
It
 ro
Ën-
 netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als dit lampje gaat branden, in 
combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display is 
er sprake van een storing in deze 
systemen.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden weer automatisch 
ingeschakeld als het contact wordt afgezet of 
vanaf 50
  km/h..
F
 
D
 ruk nogmaals op de knop om de 
systemen handmatig weer in te schakelen.
 H
et lampje van de knop gaat uit.
Als het symbool op het instrumentenpaneel 
verdwijnt, betekent dit dat het A
s
r  en het  es
P 
w
eer ingeschakeld is.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (wanneer de 
auto vastzit in modder, sneeuw, zand,   ...) kan 
het nuttig zijn het A
s
r  /  es
P u
 it te schakelen, 
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip 
kunnen krijgen.
stabiliteitscontrolesystemen
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de 
wielen te weinig grip hebben of de koers van 
de auto afwijkt van de door de bestuurder 
gewenste richting. De weergave van dit symbool op het 
instrumentenpaneel geeft aan dat het 
A
s
r  en het  es
P i
 s uitgeschakeld.
F
 
D
 ruk op deze knop aan de onderzijde 
van het dashboard (bestuurderszijde) 
tot het bijbehorende symbool op het 
instrumentenpaneel verschijnt. H et lampje van de knop gaat branden.
ra
 adpleeg het  c
It
 ro
Ën-
 netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om het A
s
 r  /  es
P 
t
 e laten controleren.
Als de auto rijdt met stilstaande motor, 
is de stuurbekrachtiging uitgeschakeld. 
7  
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 98 of 330

96
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Omdoen
F  trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
  c
o
 ntroleer of de gordel goed is 
vastgemaakt door even aan de riem te 
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de  gordelsluiting.
F
 
H
 oud de gordel vast ter wijl deze zich 
oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra 
bescherming van de bestuurder en passagier 
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. bi
j een krachtige aanrijding zorgen de 
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de 
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen 
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief 
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht 
waarmee de gordel tegen het lichaam van 
de inzittenden getrokken wordt en bevordert 
daarmee de veiligheid. Als het contact wordt aangezet, 
gaat dit waarschuwingslampje op 
het instrumentenpaneel branden om 
aan te geven dat de bestuurder zijn 
gordel niet heeft vastgemaakt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
losgemaakt / niet vastgemaakt
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, 
k nippert het waarschuwingslampje gedurende 
2
  minuten in combinatie met een steeds sterker 
wordend geluidssignaal. 
n
a d
 eze 2   minuten 
blijft het waarschuwingslampje branden zolang 
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft 
vastgemaakt.
Dit waarschuwingslampje op het 
instrumentenpaneel gaat ook branden als de 
bestuurder en/of de voorpassagier zijn gordel 
tijdens de rit losmaakt. 
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 99 of 330
97
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen links- en rechtsachter zijn 
voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel 
met oprolautomaat.
Afhankelijk van de uitvoering is de middelste 
zitplaats voorzien van een twee- of 
driepuntsveiligheidsgordel met of zonder 
oprolautomaat.
Omdoen
F  trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
  c
o
 ntroleer of de gordel goed is 
vastgemaakt door even aan de riem te 
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de  gordelsluiting.
F
 
H
 oud de gordel vast ter wijl deze zich 
oprolt. 
7  
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 100 of 330

98
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder 
te controleren of alle passagiers hun 
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan 
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het 
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al 
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels 
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende 
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een 
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte 
van de gordel automatisch wordt aangepast 
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De 
gordel wordt automatisch opgerold als deze 
niet wordt gebruikt.
co
ntroleer zowel voor en na het gebruik van 
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle 
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van 
een automatische blokkeerinrichting die 
in werking treedt bij een aanrijding, een 
noodstop of het over de kop slaan van 
de auto. 
u  kunt de blokkeerinrichting 
deblokkeren door stevig aan de riem te 
trekken en deze weer los te laten, zodat de 
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 
1 ,50   m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan 
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens 
het rijden.
ra
adpleeg voor meer informatie de rubriek 
"
kin
derzitjes".
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
-
 d
ient deze strak om het lichaam te worden 
gedragen,
-
 
m
oet deze in een vloeiende beweging 
naar voren worden getrokken, zonder dat 
de gordel gedraaid raakt,
-
 
m
ag deze door niet meer dan één persoon 
worden gedragen,
-
 
m
ag deze geen beschadigingen of rafels 
vertonen,
-
 
m
ag er om te voorkomen dat de gordel 
niet goed werkt, niets aan worden 
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften 
moeten werkzaamheden en controles aan de 
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het 
cIt
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats, die tevens voor de garantie 
zorgt en de werkzaamheden volgens de 
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door het 
c
It
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats, 
vooral als de gordels beschadigingen 
vertonen.
re
inig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar 
bij het 
c
It
ro
Ën-
netwerk.
co
ntroleer na het neerklappen of verstellen 
van een stoel of de achterbank of de gordel 
zich op de juiste plaats bevindt en goed is 
opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van 
de aard en de kracht van de aanrijding , 
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. 
Het activeren van de gordelspanners gaat 
gepaard met wat onschadelijke rook en een 
knal, als gevolg van de activering van de 
pyrotechnische lading die in het systeem is 
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van 
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding 
controleren en eventueel vervangen door het 
cIt
ro
Ën-
 netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. 
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 101 of 330

99
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden bij ernstige 
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen 
een aanvulling op de werking van de 
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren 
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan 
de registratiezones voor een aanrijding worden 
blootgesteld:
- 
b
 ij een ernstige aanrijding gaan de airbags 
onmiddellijk af en zorgen ervoor dat de 
inzittenden van de auto beter worden 
beschermd. Direct na de aanrijding 
ontsnapt het gas snel uit de airbags, 
zodat het zicht niet wordt belemmerd en 
de inzittenden de auto eventueel kunnen 
verlaten,
-
 
b
 ij een minder ernstige aanrijding of een 
aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarbij de auto over de kop 
slaat, treden de airbags mogelijk niet 
in werking. In deze situaties zorgen de 
veiligheidsgordels voor uw bescherming.
De airbags werken alleen als het 
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. 
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt 
(tijdens hetzelfde of een volgend 
ongeval), worden de airbags niet meer 
opgeblazen. Het activeren van een airbag gaat 
gepaard met wat rook en geluid, 
als gevolg van de activering van 
de pyrotechnische lading die in het 
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan 
voor personen die hier gevoelig voor 
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een 
airbag wordt geproduceerd, kan het 
gehoor gedurende een korte periode 
enigszins verminderen.
Registratiezones voor een 
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de 
airbag aan passagierszijde wanneer deze 
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone vóór (A) , in de lengterichting 
van de auto en vanaf de voorzijde richting 
de achterzijde van de auto, die zich op een 
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de 
bestuurder en het stuur of tussen de passagier 
voorin en het dashboard om te verhinderen dat 
deze naar voren wordt geslingerd. De airbags vóór beschermen de bestuurder 
en voorpassagier bij een ernstige frontale 
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel 
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in 
het stuur wiel en de passagiersairbag in het 
dashboard boven het dashboardkastje. 
7  
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 102 of 330

100
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt op 
het instrumentenpaneel bij aangezet 
contact en zolang de airbag is 
uitgeschakeld.
sc
hakel voor de veiligheid van uw kind 
de airbag aan passagierszijde altijd uit 
als u een kinderzitje met de rug in de 
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan 
van de airbag levensgevaarlijk gewond 
raken.
Opnieuw inschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan 
worden uitgeschakeld:
F
  steek,  bij afgezet contact , de sleutel in de 
schakelaar voor uitschakelen van de airbag 
aan passagierszijde,
F
 
d
 raai deze in de stand "OFF" ,
F
 
v
 er wijder de sleutel zonder de stand van 
de schakelaar te veranderen. Als u het kinderzitje "met de rug in de 
rijrichting" hebt ver wijderd, zet dan met 
afgezet contact
 de schakelaar weer op "ON"  
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de 
veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit lampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden in 
combinatie met een geluidssignaal en 
een melding op het display, laat het systeem dan 
zo snel mogelijk controleren door het 
c
It
 ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De 
kans bestaat dat de airbags bij een ernstige 
aanrijding niet worden geactiveerd.
Als dit lampje knippert, raadpleeg 
dan zo snel mogelijk het 
c
It
 ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan 
passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet 
wordt geactiveerd.
Laat geen passagier (volwassene of kind) 
op de voorstoel plaatsnemen als er een 
storing is gedetecteerd door minimaal 
één van beide waarschuwingslampjes.
Laat het systeem controleren door 
het 
c
It
 ro
Ën-
 netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 103 of 330

101
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende 
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas 
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de 
binnenzijde van de auto.
De zijairbag zorgt ervoor dat het bovenlichaam 
en het hoofd van de inzittenden voorin worden 
beschermd. De zijairbags dragen bij aan de bescherming 
van de bestuurder en de voorpassagier door 
de kans op letsel bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van 
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een 
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij. Als dit waarschuwingslampje gaat 
branden in combinatie met een 
geluidssignaal en een melding op het 
multifunctionele display, raadpleeg 
dan het 
c
It
 ro
Ën-
 netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om 
het systeem te laten controleren. 
De kans bestaat dat de airbags bij 
een ernstige aanrijding niet worden 
geactiveerd.
Storing
bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij 
over de kop slaan, kan het zijn dat de 
airbag niet wordt geactiveerd.
bi
j een aanrijding van achteren of een 
frontale aanrijding wordt de airbag niet 
geactiveerd. 
7  
Veiligheid  
         
        
        
     
        
        Page 104 of 330

102
c-elysee_nl_chap07_securite_ed01-2014
Maak er een gewoonte van om normaal 
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde 
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen 
de airbag en de inzittenden (kinderen, 
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede 
werking van de airbag belemmeren en/of 
de inzittende bij het opblazen van de airbag 
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw 
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen 
mogen uitsluitend door het c
It
 ro
Ën-
n
etwerk of door een gekwalificeerde 
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften 
worden nageleefd, blijft de kans bestaan 
op letsel of lichte brandwonden aan het 
hoofd, de borst of de armen als de airbag 
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk 
zeer snel opgeblazen (binnen enkele 
milliseconden) en loopt vervolgens even 
snel leeg, waarbij de warme gassen via de 
daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.Zijairbags
bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor 
goedgekeurde stoelhoezen, die in 
combinatie met actieve zijairbags gebruikt 
kunnen worden. Voor informatie over de 
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto 
kunt u zich wenden tot het 
c
It
 ro
Ën-
n
etwerk.
ra
adpleeg de rubriek "Accessoires".
be
vestig nooit iets aan de rugleuning van de 
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van 
de airbags kunnen leiden tot verwondingen 
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het 
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken 
vast en laat uw handen niet op het 
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op 
het dashboard laten rusten.
ro
ok niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten 
of een pijp brandwonden of ander letsel 
veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen 
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet 
op.
be
vestig geen voor werpen of stickers op 
het stuur wiel of op het dashboard. Deze 
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel 
veroorzaken.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: 
Veiligheid