Page 153 of 283

149
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zon-
der te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Als lang met een brandend waarschuwings-
lampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen
ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servi-
cenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt; de storing
wordt echter wel door het systeem in het geheugen
opgeslagen.
❒knipperend: duidt op een mogelijke beschadiging van
de katalysator (zie „EOBD-systeem” in het hoofdstuk
„Dashboard en bediening”).
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden
losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait
en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige
snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moe-
ten worden vermeden die kunnen leiden tot het op-
nieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING INSPUITSYSTEEM
(Multijet-uitvoeringen) (geel)
STORING IN MOTORMANAGEMENT-
SYSTEEM EOBD (benzine-uitvoeringen) (geel)
Storing in inspuitsysteem
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in
stand MAR zet, dan gaat het lampje branden. Het lampje
moet uitgaan als de motor is gestart. Als het lampje blijft
branden of tijdens het rijden gaat branden, dan duidt dit
op een storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg
hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter
gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te
veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rij-
den. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
Storing in motormanagementsysteem EOBD
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in
stand MAR zet, dan gaat het lampje branden. Het lampje
moet uitgaan als de motor is gestart.
Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan
aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het
rijden gaat branden:
❒continu branden: duidt op een defect in het inspuit-
/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat
schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties
verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brand-
stofverbruik toeneemt.
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait
en het lampje
Ugaat niet branden of het
gaat branden of knipperen tijdens het rij-
den (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een mel-
ding op het display), wendt u dan zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk. De werking van het
lampje
Ukan met speciale apparatuur door de ver-
keerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan de
wetgeving van het land waarin u rijdt.
Page 154 of 283

150
RESERVEBRANDSTOF
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Het lampje gaat branden als er nog 8 tot 10 liter brandstof
aanwezig is.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan
is er een storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot
het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten contro-
leren.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
REINIGING VAN ROETFILTER (DPF)
BEZIG (alleen uitvoeringen Multijet
met DPF – geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje gaat continu branden om de be-
stuurder er op te wijzen dat het DPF-systeem het rege-
neratieproces moet uitvoeren om de verzadiging met
verontreinigende stoffen (partikels) te verhelpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roet-
filter branden, maar alleen als de rijomstandigheden ver-
eisen dat de bestuurder er op attent wordt gemaakt.
Om het lampje te laten doven moet de auto doorrijden,
totdat het regeneratieproces is voltooid. Dit duurt ge-
middeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het
proces te voltooien, worden bereikt wanneer de auto
60 km/h rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min.
Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan
de auto. Het is dus niet nodig om de auto naar de garage
te brengen. Als het lampje gaat branden, verschijnt op het
display een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten).
h
ç
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast
aan de verkeerssituatie en de weersomstan-
digheden en u dient zich altijd aan de geldende ver-
keerswetgeving te houden. U kunt de motor ook uit-
zetten met een brandend DPF-lampje; het herhaal-
delijk onderbreken van het regeneratieproces kan
echter een vroegtijdige verslechtering van de mo-
toroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te
raden altijd te wachten tot het lampje gedoofd is
voordat u de motor uitzet en de hierboven beschre-
ven aanwijzingen op te volgen. Het is niet aan te ra-
den het regeneratieproces van het DPF te voltooi-
en bij een stilstaande auto.
ATTENTIE!
Page 155 of 283

151
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VOORGLOEI-INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen) (geel)
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE
(Multijet-uitvoeringen) (geel)
Voorgloeibougies
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de
vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de
motor, zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het
lampje zeer kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voor-
gloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
m
WATER IN BRANDSTOFFILTER
AANWEZIG (Multijet-uitvoeringen)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven.
Het lampje
cgaat branden als er water in het dieselfilter
zit. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
c
Water in het brandstofsysteem kan het in-
spuitsysteem ernstig beschadigen en de mo-
tor kan onregelmatig gaan draaien. Als het
lampje
cgaat branden (bij bepaalde uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk
om de condens te laten aftappen. Als het lampje di-
rect na het tanken gaat branden, bestaat de mo-
gelijkheid dat er tijdens het tanken water in de
brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmid-
dellijk de motor uit en wendt u tot het Fiat Servi-
cenetwerk.
Page 156 of 283

152
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING BUITENVERLICHTING
(geel)
Het lampje gaat branden (bepaalde uitvoeringen)
als er een storing is in een van de volgende systemen:
– buitenverlichting
– dagverlichting
– remlichten
– mistachterlichten
– richtingaanwijzers
– kentekenplaatverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer
lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een
onderbreking in de elektrische verbinding.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
W
ALGEMENE STORINGSMELDING
(geel)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden
branden.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden bij een storing in de motorolie-
druksensor.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk om
de storing te laten verhelpen.
Storing buitenverlichting
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje
6.
Brandstofnoodschakelaar geactiveerd
Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakelaar
is ingeschakeld.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding
op het display.
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Zie hetgeen beschreven is voor lampje t.
Storing Start&Stop-systeem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het
Start&Stop-systeem.
è
STORING IN ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING – FIAT CODE
(geel)
Een brandend lampje
Y(op enkele uitvoeringen verschijnt
ook de bijbehorende melding op het display) geeft een sto-
ring aan in het Fiat Code-systeem of, indien aanwezig, in
het diefstalalarm; wendt u in dat geval zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
Y
Page 157 of 283

153
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VERSLETEN REMBLOKKEN
(geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den als de remblokken voor versleten zijn; laat de-
ze in dat geval zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
d
STORING PARKEERSENSOREN
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in
de parkeersensoren.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
t
STORING START&STOP-systeem
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het
Start&Stop-systeem. Op enkele uitvoeringen gaat het
lampje èbranden.
Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende mel-
ding op het display.
j
BUITENVERLICHTING (groen)
FOLLOW ME HOME (groen)
Buitenverlichting
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting wordt in-
geschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt
(zie „Follow me home” in het hoofdstuk „Dashboard en
bediening”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor
worden ingeschakeld.
5
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlich-
ten worden ingeschakeld.
4
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat bran-
den en op het display verschijnt een melding als de draai-
knop van de cruise-control in stand ON wordt gezet.
Ü
Page 158 of 283

RICHTINGAANWIJZER
RECHTS (groen – knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwij-
zerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd
met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de druk-
knop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt inge-
drukt.
154
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
RICHTINGAANWIJZER LINKS
(groen – knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwij-
zerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met
het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de druk-
knop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt inge-
drukt.
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht
wordt ingeschakeld.
ASR-SYSTEEM
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld door het in-
drukken van de knop ASR OFF.
Op het display verschijnt een melding die aangeeft dat het
systeem is uitgeschakeld; gelijktijdig gaat het lampje in de
knop branden.
Î
¥
1
Als opnieuw op de knop ASR OFF wordt gedrukt, dooft
het lampje op de knop en verschijnt op het display een
melding dat aangeeft dat het systeem weer is ingeschakeld.
GEAR SHIFT INDICATION
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze indicator geeft – bij auto’s met een handgeschakel-
de versnellingsbak – een schakeladvies aan de bestuur-
der (opschakelen: shift up of terugschakelen: shift down),
door een bijbehorende melding op het instrumentenpa-
neel. Dit advies om te schakelen wordt gegeven om het
brandstofverbruik en de rijstijl te optimaliseren.
OpmerkingDe weergave op het instrumentenpaneel
blijft branden totdat de bestuurder schakelt of totdat de
rij-omstandigheden zodanig wijzigen dat schakelen voor
een optimaal verbruik niet meer nodig is.
Page 159 of 283

155
F0V0147mfig. 128
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als het lampje
Yop het instrumentenpaneel constant
blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben
als de lege accu.
NOODGEVALLEN
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding vermeld
staat. U kunt ook de site www.fiat.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Fiat Servicenetwerk.
Ga voor het starten als volgt te werk fig. 128:
❒verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de
beide accu’s met een startkabel;
❒sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van
de hulpaccu en op de massa-aansluiting Eop de mo-
tor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet
worden;
❒start de motor;
❒neem als de motor draait, de kabels in de omgekeer-
de volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet
proberen maar wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s
niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het ex-
plosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere au-
to, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu
niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding
staan.
Page 160 of 283

156
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een
accusnellader: de elektronische systemen
kunnen beschadigen; in het bijzonder de re-
geleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
Laat deze procedure door gespecialiseerd
personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen
kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de ac-
cu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met
de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een ac-
cu met open vuur of een brandende sigaret en ver-
oorzaak geen vonken.
ATTENTIE!
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze
kan er onverbrande brandstof in de katalysator terecht-
komen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rembekrach-
tiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zo-
lang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht
nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
WIEL VERWISSELEN
De auto is standaard uitgerust met de snelle bandenrepa-
ratieset „Fix&Go automatic” (zie de aanwijzingen in de vol-
gende paragraaf). Als alternatief voor Fix&Go automatic
kan de auto worden uitgerust met een reservewiel met
normale afmetingen.
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste ge-
bruik van de krik en het reservewiel moeten de onder-
staande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Het reservewiel (indien aanwezig) behoort
bij de auto waarbij het geleverd is; gebruik
het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer
geen reservewielen van andere auto’s. Het reser-
vewiel mag alleen in noodgevallen worden ge-
bruikt. Het reservewiel moet zo kort mogelijk ge-
bruikt worden.
ATTENTIE!