Page 145 of 283
141
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-
monteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij winterbanden met de indicatie „Q” mag
niet sneller worden gereden dan 160 km/h;
echter de lokaal geldende wettelijke snelheids-
beperkingen moeten altijd worden gerespecteerd.
ATTENTIE!
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd
kuilen, stoepranden en andere obstakels en
rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen,
geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
Page 146 of 283

142
❒smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en ach-
terruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een ademende kunst-
stof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het
in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen;
❒breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal
voorgeschreven spanning en controleer deze regel-
matig;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden
niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en goed geventi-
leerde ruimte;
❒schakel een versnelling in en zorg dat de handrem niet
is aangetrokken;
❒maak de minkabel los van de accu (zie de paragraaf
“Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw auto”) en controleer de acculading (zie de pa-
ragraaf “Accu” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”);
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze
met een beschermende was;
❒reinig en conserveer de glimmende metalen delen met
daarvoor geschikte middelen;
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 283

143
LAMPJES EN MELDINGEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij bepaalde uit-
voeringen ook een bijbehorende melding op het instru-
mentenpaneel en/of klinkt een geluidssignaal. Deze mel-
dingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alternatief voor de in-
formatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een
storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk be-
schreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display ver-
schijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernsti-
ge storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
„cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd „cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onder-
breken door op de knop SET ESC te drukken. Het lamp-
je (of het symbool op het display) op het instrumenten-
paneel blijft branden totdat de storing is verholpen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje xtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU
(rood)
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het
reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoor-
beeld door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt aange-
trokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
Page 148 of 283

144
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven. Als het lampje continu blijft bran-
den, geeft dit een storing in het airbagsysteem aan. Op en-
kele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op
het display.
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje ¬gaat niet branden
of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mo-
gelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze ge-
activeerd worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met het Fiat Servicenet-
werk om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
Een defect lampje ¬wordt weergegeven
doordat het lampje voor de uitgeschakel-
de frontairbag aan passagierszijde
“langer dan
de normale 4 seconden knippert. Daarnaast wor-
den de airbags aan passagierszijde (frontairbag en
zij-airbag – indien aanwezig) automatisch uitge-
schakeld. In dit geval kan het lampje ¬geen sto-
ringen in de airbag-/gordelspannersystemen aan-
geven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk om het sys-
teem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje
“gaat branden als de frontairbag en
zij-airbag (voor bepaalde uitvoeringen/markten) aan pas-
sagierszijde worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakel-
de airbags aan passagierszijde de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna
moet het lampje doven.
Een defect lampje “wordt aangegeven
door het branden van het lampje
¬. Bo-
vendien worden de airbags aan passagierszijde
(frontairbag en zij-airbag – indien aanwezig) au-
tomatisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het Fiat Servi-
cenetwerk om het systeem direct te laten con-
troleren.
ATTENTIE!
Page 149 of 283

145
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven.
Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maat-
regelen worden genomen:
❒bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de
motor uit en controleer of het niveau van de koel-
vloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merk-
teken staat. Als dat wel het geval is, wacht dan enkele
minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervol-
gens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloei-
stof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Con-
troleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het
starten van de motor het lampje opnieuw gaat bran-
den, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
❒als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger
bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snel-
heid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot
stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor
en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koel-
vloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
ç
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het
raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met
iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet doven nadat de mo-
tor is aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het
voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
w
Page 150 of 283

STORING HILL HOLDER (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill
Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
het Fiat Servicenetwerk. Op enkele uitvoeringen wordt de
storing aangegeven door het brandende lampje áen de
weergave van de bijbehorende melding op het display.
*
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven.
Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet be-
schikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd
voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
146
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
>
STORING EBD (rood)
(geel)
Als bij een draaiende motor tegelij-
kertijd de waarschuwingslampjes
xen
>gaan branden, dan is er een storing in het EBD-sys-
teem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kun-
nen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokke-
ren waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Fiat Service-
netwerk om het systeem te laten controleren.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
> x
STORING IN ESP (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft bran-
den en het lampje in de ASR OFF-knop gaat branden,
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
OpmerkingAls het lampje knippert tijdens het rijden,
dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden.
á
Page 151 of 283

PERMANENT BRANDEN:
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
KNIPPEREN:
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF – rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Het moet doven zodra de motor is aange-
slagen.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje gaat continu branden en er verschijnt een mel-
ding op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
als de motoroliedruk onvoldoende is.
147
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
v
Als het lampje vtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), zet dan onmid-
dellijk de motor uit en wendt u tot het Fiat Servi-
cenetwerk.
ATTENTIE!
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Het lampje gaat knipperen en er verschijnt (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten) een bijbehorende melding op
het display. Afhankelijk van de uitvoering knippert het lamp-
je op de volgende manier:
– elk twee uur 1 minuut;
– telkens 3 minuten, waarbij het lampje telkens 5 secon-
den dooft, totdat de olie wordt ververst.
Iedere keer als de motor na de eerste melding wordt ge-
start, blijft het lampje knipperen op de hierboven be-
schreven wijze, totdat de olie wordt ververst. Het dis-
play (voor bepaalde uitvoeringen/markten) toont naast het
lampje de bijbehorende melding.
Het knipperen van dit lampje duidt niet op een defect aan
de auto, maar geeft aan dat door het normale gebruik van
de auto de olie moet worden ververst.
Motorolie wordt slechter van kwaliteit door:
– overwegend stadsgebruik van de auto waardoor het re-
generatieproces van het DPF vaker moet worden uitge-
voerd
– gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de mo-
tor niet goed op bedrijfstemperatuur komt
– het vaak onderbreken van het regeneratieproces dat
wordt aangegeven door het branden van het DPF-lampje.
Page 152 of 283

148
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het lampje gaat branden, moet de mo-
torolie van onvoldoende kwaliteit zo snel
mogelijk worden ververst; er mag zeker niet meer
dan 500 km worden doorgereden nadat het lamp-
je voor de eerste keer is gaan branden. Als bo-
venstaande richtlijn niet wordt opgevolgd, dan kan
dat ernstige schade aan de motor veroorzaken en
het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
Onthoud dat het branden van dit lampje geen be-
trekking heeft op de hoeveelheid olie in de motor.
Als het lampje gaat knipperen, dan is het absoluut
niet nodig motorolie bij te vullen.
ATTENTIE!
NIET OMGELEGDE
VEILIGHEIDSGORDELS (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat con-
tinu branden als bij stilstaande auto de veiligheids-
gordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de
auto rijdt en de veiligheidsgordels voor zijn niet goed om-
gelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelijker-
tijd een akoestisch signaal (zoemer).
Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Se-
at Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld
door het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen kan het systeem weer worden ge-
activeerd via het setup-menu.
<
NIET GOED GESLOTEN
PORTIEREN (rood)
Als een of meerdere portieren, de bagageruim-
te of de motorkap niet goed gesloten zijn, gaat het
lampje branden (bepaalde uitvoeringen).
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
Als de auto in beweging is met geopende portieren, dan
klinkt er een akoestisch signaal.
MINIMUM MOTOROLIEPEIL
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als
het motoroliepeil onder het minimum niveau is gedaald.
Herstel in dit geval het juiste motoroliepeil (zie „Niveaus
controleren” in het hoofdstuk „Onderhoud en zorg”).
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bijbehorende mel-
ding op het display.
´
k