Page 73 of 289

14. Temperatuurregeling (alleen handmatige
temperatuurregeling)
Druk op de temperatuurschermtoets om de luchttem-
peratuur in het passagierscompartiment te regelen.
Door de temperatuurbalk in het rode gebied te bewe-
gen, wordt de temperatuur hoger. Door de tempera-
tuurbalk in het blauwe gebied te bewegen, wordt de
temperatuur lager.
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de toets voor de airconditioning (A/C) kan de
gebruiker het airconditioningsysteem handmatig in- of
uitschakelen. Als de airconditioning is ingeschakeld,
stroomt via de luchtroosters koele, droge lucht de
cabine in. Druk voor een lager brandstofverbruik op de
A/C toets om de airconditioning uit te schakelen en
stel met de hand de het toerental van de aanjager en
luchtverdeling in. OPMERKING:
Wanneer het systeem in de Mix of Ontdooi modus
staat en het klimaat wordt handmatig geregeld, kan de
A/C worden uitgeschakeld.
Wanneer zich wasem of condens vormt op de voor-
ruit of zijramen, kiest u de ontdooimodus en verhoogt
u de aanjagersnelheid.
Als de airco niet zo goed werkt als u verwacht,
controleert u of de voorzijde van de airco-condensor
(vóór de radiator) is verstopt door vuil of insecten.
Maak schoon door voorzichtig water te spuiten vanafde achterzijde van de radiator en door de condensor
heen. Beschermhoezen kunnen de luchtstroom door
de condensor hinderen, waardoor de prestaties van de
airco terug kunnen lopen.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onprettige
luchtjes of veel vocht bevat, of wanneer een
snelle koeling gewenst is, kunt u de binnen-
lucht laten circuleren door de recirculatie-
toets in te drukken. Wanneer deze toets geselecteerd
is brandt de recirculatie-indicator. Druk de toets nog-
maals in om de recirculatiemodus uit te schakelen en
buitenlucht te laten binnenstromen. OPMERKING: Bij koud weer kunnen de ruiten, bij
gebruik van de recirculatiefunctie, sneller beslaan. De
recirculatiestand mag niet gebruikt worden in de ven-
tilatiestanden Mix, Vloer en Ontdooien, anders ver-
loopt het ontwasemen minder snel. De circulatiestand
wordt automatisch geannuleerd zodra u deze ventila-
tiestanden selecteert. Als u de recirculatiestand pro-
beert in te schakelen terwijl een van deze standen
actief is, gaat de LED in de toets knipperen om vervol-
gens uit te gaan.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING (ATC)
De toetsen van de ATC bevinden zich in het midden op
het instrumentenpaneel.
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect
Touch™ display.
66
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 74 of 289

Automatische bediening
1. Druk op de toets of schermtoets AUTO (9) op hetpaneel Automatic Temperature Control (ATC).
2. Stel vervolgens de door u gewenste temperatuur in m.b.v. de temperatuurregelknoppen of -toetsen (6,
7, 10 en 11) voor de bestuurderszijde en de passa-
gierszijde. Zodra de gewenste temperatuur wordt
aangegeven, zorgt het systeem dat dit comfortni-
veau wordt bereikt en automatisch wordt gehand-
haafd.
3. Zodra het systeem eenmaal volgens uw comfortni- veau is ingesteld, hoeven de instellingen niet op-
nieuw te worden aangepast. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het systeem automatisch
zijn gang laat gaan.
OPMERKING:
De temperatuurinstellingen hoeft u niet aan te pas-
sen voor een warm of koud voertuig. Het systeem kiest
automatisch zelf de temperatuur, de luchtverdeling en
het aanjagertoerental om zo snel mogelijk comfort tebieden.
De temperatuur kan worden getoond in Ameri-
kaanse of metrische eenheden, via selectie van de
US/M klantprogrammeerfunctie. Raadpleeg "Uconnect
Touch™ systeeminstellingen" in dit hoofdstuk van dezehandleiding. Voor een optimaal comfort in de AUTO-modus, blijft
de aanjager tijdens een koude start op een lage stand
draaien totdat de motor is opgewarmd. Daarna zal de
aanjager steeds sneller draaier en overgaan naar de
AUTO-modus.
Handmatige bediening
Bij dit systeem kan handmatig het aanjagertoerental,
luchtverdeling, A/C status en de luchtrecirculatie wor-
den geselecteerd.
Het aanjagertoerental kan op elke gewenste constante
waarde worden ingesteld door de buitenring van de
bedieningsknop te draaien. De aanjager werkt nu op
een vaste snelheid tot een andere snelheid wordt
gekozen. Zo kunnen de voorste inzittenden de lucht-
hoeveelheid regelen die in het voertuig circuleert en de
"AUTO" modus opheffen.
De gebruiker kan ook de richting van de luchtstroom
kiezen door een van de beschikbare modi in te stellen.
De werking van de A/C en luchtrecirculatie kan ook
handmatig worden geselecteerd in Manual operation.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING (ATC)
ACHTERIN — INDIEN AANWEZIG
Het ATC systeem achterin heeft luchtroosters in de
vloer rechtsachter de 3e zitrij en luchtroosters aan
boven beide buitenste zitplaatsen van de 3e zitrij. Het
systeem voert warme lucht toe via beide vloeropenin-
gen of koele, gedroogde lucht via de ventilatieroosters
in de dakbekleding.
67
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 75 of 289

De temperatuurregeling achterin bevindt zich in het
Uconnect Touch™ systeem, op het instrumentenpa-
neel. (afb. 46) (afb. 47)
Achterin geblokkeerd
Wanneer op de schermtoets Rear Temperature Lock
op het Uconnect Touch™ scherm wordt gedrukt,
wordt een vergrendelsymbool op het scherm achterin
weergegeven. De temperatuur en luchtverdeling ach-terin worden vanaf door het Uconnect Touch™ sys-
teem geregeld.
De inzittenden op de tweede zitrij kunnen de ATC-
regelknoppen achterin niet bedienen tenzij de toets
Rear Temperature Lock is afgezet.(afb. 46)
Bediening klimaatregeling achterin 4.3 scherm
1 — Schermtoets Blower
Up (Aanjager hoger) 5 — Schermtoets Done
(Voltooid)
2 — Schermtoets Mode(Modus) 6 — Schermtoets Rear
Lock (Achterin
geblokkeerd)
3 — Schermtoets
Temperature (Temperatuur) 7 — Schermtoets Rear Off
(Achterin uit)
4 — Schermtoets Blower
Down (Aanjager lager)
(afb. 47)
Bediening klimaatregeling achterin 8.4 scherm
1 — Schermtoets Rear
Auto (Achterin
automatisch) 6 — Schermtoets Blower
Up (Aanjager hoger)
2 — Schermtoets Rear
Lock (Achterin
geblokkeerd) 7 — Schermtoets Mode(Modus)
3 — Schermtoets Front
Climate (Klimaat voorin) 8 — Schermtoets Blower
Down (Aanjager lager)
4 — Schermtoets
Temperature Up
(Temperatuur hoger) 9 — Schermtoets Rear Off
(Achterin uit)
5 — Schermtoets
Temperature Down
(Temperatuur lager)
68
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 76 of 289

Het ATC-systeem achterin bevindt zich in de hemelbe-
kleding in het midden van de auto. (afb. 48)
Druk op de knop Rear Temperature Lock op hetUconnect Touch™ scherm. Hierdoor wordt het
pictogram "Temperatuur achterin geblokkeerd" in de
temperatuurregelknop achterin uitgeschakeld.
Stel de regelknoppen voor de aanjager, temperatuur en modus achterin af voor het grootste comfort.
De ATC wordt geselecteerd door de aanjagerknop achterin linksom te draaien naar de stand AUTO.
Zodra de gewenste temperatuur wordt aangegeven,
zorgt het systeem dat dit comfortniveau wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd. Zodra het systeem eenmaal volgens uw comfortniveau is ingesteld, hoeven
de instellingen niet opnieuw te worden aangepast. U
ervaart het meeste gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch zijn gang laat gaan. OPMERKING:
De temperatuurinstellingen hoeft u
niet aan te passen voor een warm of koud voertuig.
Het systeem kiest zelf automatisch de temperatuur, de
luchtdistributie en de aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin handmatig instellen
op de stand "off" of op elke gewenste aanjagersnelheid
door de knop van laag naar hoog te draaien. Zo kunnen
de passagiers achterin de luchthoeveelheid regelen die
naar het achtercompartiment van de auto wordt ge-
voerd.
Lucht stroom het automatische luchtre-
gelsysteem achterin via een inlaatrooster
binnen. Dit rooster bevindt zich aan de
rechterzijde in het bekledingpaneel achter de 3e
zitrij. De luchtroosters achterin bevinden zich aan
de rechterzijde in het bekledingpaneel van de 3e
zitrij. Zorg dat u het luchtinlaatrooster of de
ventilatieroosters niet blokkeert door voorwer-
pen of anderszins. Het elektrisch systeem kan zo
overbelast raken en de aanjagermotor beschadi-
gen.
(afb. 48) Onderdelen ATC-regeling achterin
1 - Aanjagersnelheid 3 - LUCHTDISTRIBUTIE achter
2 – Temperatuur achter 4 - Blokkering temperatuur
achterin 69
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 77 of 289

TEMPERATUURREGELING ACHTERIN
Om de temperatuur achterin te veranderen moet de
temperatuurknop naar links worden gedraaid voor
kouder en naar rechts voor warmer. De ingestelde
temperatuur achterin wordt weergegeven op het
Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer de bedieningsorganen achterin door het
Uconnect Touch™ systeem zijn geblokkeerd, brandt
het symbool Temperatuur achterin geblokkeerd op de
temperatuurregelknop en alle instellingen via de dak-
console worden genegeerd.
REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE
ACHTERIN
Auto
Het achtersysteem handhaaft automatisch de correcte
luchtdistributie en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding standEr komt lucht naar binnen via de ventilatieroosters
in de dakbekleding. Deze roosters kunt u afzon-
derlijk instellen om zo de luchtstroming te regelen. Als
de lamellen van de roosters naar één kant worden
gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
Gemengde ventilatie Er stroomt lucht naar binnen via de dakventilatie-
roosters en de vloerroosters. OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is de
tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere lucht
toe te voeren via de dakventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen via de roosters in de
vloer.
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING OPMERKING: Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met airconditioning
moet worden beschermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede bescherming te
bieden tegen roestvorming en oververhitting van de
motor. Een oplossing van 50% ethyleenlycol (antivries)
en 50% water wordt aanbevolen. Raadpleeg "Onder-
houdsprocedures" in "Service en onderhoud" voor de
juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de circulatiefunctie tijdens de winter-
maanden is af te raden, daardoor kunnen de ruiten
gemakkelijk beslaan.
70
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 78 of 289

Stalling
Wanneer u de auto stalt, of minstens twee weken lang
niet meer gebruikt (bijv. bij vakantie), laat het aircosys-
teem dan bij stationair toerental vijf minuten lang
draaien in de buitenlucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo krijgt het systeem voldoende smering en is de kans
op schade aan de aircocompressor miniem wanneer u
het systeem weer start.
Ruitontwaseming
Het beslaan van de voorruit aan de binnenzijde is snel
te verhelpen door de keuzeschakelaar op Ontwasemen
te zetten. Met de stand Ontwasemen/Vloerventilatie
kunt u de voorruit helder houden en daarnaast zorgen
voor voldoende verwarming. Als u last krijgt van besla-
gen zijruiten, kunt u de aanjagersnelheid verhogen. Bij
zacht maar regenachtig of vochtig weer kunnen de
autoruiten aan de binnenzijde gemakkelijk beslaan.OPMERKING:
Gebruik de circulatiestand niet lang-
durig zonder de airconditioning aan te zetten, omdat
dan de ruiten kunnen beslaan. Luchtinlaat
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de voorruit, niet
wordt verstopt door achtergebleven bladeren e.d.
Wanneer bladeren achterblijven in de luchtinlaat wordt
de luchtstroming belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen kunnen de waterafvoeren ver-
stopt raken. Zorg in de wintermaanden dat de luchtin-
laat niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, stuifmeel en som-
mige geuren uit de buitenlucht. Sterke stank kan niet
volledig worden uitgefilterd. Raadpleeg "Onderhouds-
procedures" in "Service en onderhoud" voor het ver-
vangen van het filter.
71
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 79 of 289
Handmatige instellingen voor diverse weersomstandigheden (afb. 49)(afb. 49)
72
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Page 80 of 289

VERLICHTING
LICHTSCHAKELAARDe koplampschakelaar bevindt zich aan de lin-
kerzijde van het instrumentenpaneel. Met deze
schakelaar bedient u de koplampen, de parkeer-
lichten, de instrumentenverlichting, het dimmen van de
instrumentenverlichting, de interieurverlichting en de
mistlampen. (afb. 50)
Draai de koplampschakelaar rechtsom naar de eerste
klikstand om de stadslichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen. Draai de lichtschakelaar in de
tweede stand om de koplampen, de parkeerlichten en
de instrumentenverlichting in te schakelen. AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN — INDIEN AANWEZIG
Dit systeem schakelt de koplampen automatisch in of
uit in overeenstemming met de sterkte van het omge-
vingslicht. Om dit systeem in te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar linksom in de stand AUTO. Bij
ingeschakeld systeem is de uitschakelvertraging van de
koplampen ook ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen nog maximaal 90 seconden blijven branden
nadat u de contactschakelaar in de stand OFF hebt
gezet. Om de functie uit te schakelen draait u de
verlichtingsschakelaar naar een andere stand dan
AUTO (A). OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (UITSLUITEND
BESCHIKBAAR IN COMBINATIE MET
AUTOMATISCHE KOPLAMPEN)
Als deze functie is ingeschakeld, schakelen de koplam-
pen na ongeveer 10 seconden automatisch in nadat de
ruitenwissers werden ingeschakeld. De koplampscha-
kelaar moet dan wel in stand AUTO (A) zijn gescha-
keld. Als de koplampen via deze functie zijn ingescha-
keld, worden ze uitgeschakeld zodra u de ruitenwissers
uitschakelt. OPMERKING: De functie "Koplampen aan bij inge-
schakelde ruitenwissers" kan met het Uconnect(afb. 50) Schakelaar koplampen 73
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD