12. Modi
De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat lucht
vanuit de luchtroosters in het instrumentenpaneel, de
vloerroosters, de ontwasemingsroosters en de ont-
dooiroosters stroomt. De modus instellingen zijn als
volgt: Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters in het
dashboard. Deze roosters kunt u afzonderlijk in-
stellen om zo de luchtstroming te regelen. De schoe-
pen van de uitblaasopeningen in het midden van het
dashboard en in de zijpanelen kunnen omhoog en
omlaag en naar links en naar rechts worden bewogen
om zo de richting van de luchtstroom te regelen.
Onder de schoepen bevindt zich een regelwiel waar-
mee de uitblaasopening kan worden afgesloten of aan-
gepast om zo de uitstromende hoeveelheid lucht te
regelen. Gemengde ventilatie
Lucht stroomt uit de luchtroosters in het instru-
mentenpaneel en de roosters in de vloer. Een
geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen
voor voorruit- en zijruitontwaseming. OPMERKING: De TWEE NIVEAUS modus is be-
doeld om comfort te bieden door koele lucht uit de
luchtroosters in het instrumentenpaneel en warme
lucht uit de vloerroosters te laten stromen.
Vloermodus
Er stroomt lucht naar binnen via de roosters in de
vloer. Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via
de openingen voor voorruit- en zijruitontwaseming. Mix modus
De lucht stroomt via de vloeropeningen en de
roosters voor ontwaseming van voor- en zijrui-
ten. Deze ventilatiestand kunt u het beste gebrui-
ken bij koud weer of sneeuw. Stand ontdooien/ontwasemen
De lucht stroomt via de roosters voor ontwase-
ming van de voor- en zijruiten. Gebruik de ont-
dooimodus met maximale temperatuursinstelling om
zo snel mogelijk de voorruit en de zijruiten te ont-
dooien. Wanneer de modus Ontdooien wordt geselec-
teerd, kan het aanjagertoerental toenemen.
13. SYNC
Druk op de schermtoets Sync om te schakelen tussen
Sync functie aan en uit. De Sync indicator brandt
wanneer deze functie is ingeschakeld. Sync wordt ge-
bruikt om de temperatuurinstelling aan passagierszijde
en achterin te synchroniseren met die aan bestuurders-
zijde. Als de temperatuurinstelling aan passagierszijde
wordt gewijzigd terwijl Sync actief is, zal deze functie
automatisch worden uitgeschakeld. OPMERKING: Als SYNC is ingeschakeld en de
bestuurder schakelt de mix- of ontdooimodus in, ver-
andert de modus Achterin in de modus Vloer.
65UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
OPMERKING:
De airbagpanelen zullen in de interieurbekleding am-
per opvallen, maar springen wel degelijk open tijdens
het opblazen van de airbag.
Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar een
erkende dealer te worden gebracht.
Componenten van het airbagsysteem
Uw auto kan zijn uitgerust met de volgende onderdelen
van het airbagsysteem:
Beschermingssysteem voor de inzittenden (ORC)
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Stuur en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Geavanceerde voorairbag aan bestuurderszijde
Geavanceerde voorairbag aan passagierszijde
Extra zijairbags in de voorstoelen (SAB)
Opblaasbare gordijn-zijairbags (SABIC)
Sensors frontale en zijbotsingen
Gordelspanners voorin, gesp van gordelsluiting
Extra actieve hoofdsteun voor bestuurder envoorpassagier
KENMERKEN GEAVANCEERDE
VOORAIRBAGS
Het systeem van de geavanceerde voorairbags bestaat
uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de passa-
gierszijde die zich in meerdere stadia ontvouwen. Dit
systeem reageert overeenkomstig de kracht en de aard van de botsing die worden vastgesteld door het be-
schermingssysteem voor de inzittenden (ORC), dat
informatie kan ontvangen van de botsingsensors.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmiddellijk ge-
activeerd tijdens een botsing waarbij ontvouwing van
de airbag noodzakelijk is. Deze geringe opblazing wordt
gebruikt voor minder zware botsingen. Bij zwaardere
botsingen wordt een krachtiger opblazing toegepast.
WAARSCHUWING!
Er mogen geen voorwerpen boven of
nabij de airbag op het instrumentenpa-
neel worden geplaatst , omdat deze objecten let-
sel kunnen veroorzaken bij botsingen waarbij de
airbag wordt opgeblazen.
Plaats niets op of rond de airbagpanelen en
probeer deze nooit met de hand te openen. Het is
mogelijk dat u de airbags beschadigt . Bovendien
kunt u gewond raken omdat de airbags mogelijk
niet meer functioneren. De beschermpanelen van
de airbagkussens gaan alleen open als de airbags
worden opgeblazen.
Boor of snijd nooit in de kniebeschermrand en
blijf er ook verder van af.
Monteer geen accessoires aan de kniebescher-
ming zoals alarmverlichting, stereo-installaties,
27 MC apparatuur, enz.
168
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD