Rijden
en toe een aantal kilometer met de auto. Ter
oriëntatie: rijd on
g
eveer even lang als de tijd
dat de verwarming ingeschakeld was.
● Bij temperaturen onder +5°C (+41°F) kan
de interieurv
oorverwaming automatisch inge-
schakeld worden bij het aanzetten van de mo-
tor. De interieurvoorverwarming wordt dan na
een tijdje weer uitgeschakeld. Rijden
Mot
or s
t
arten en afzetten
Het contact inschakelen en de motor
starten met de sleutel Afb. 177
Standen van de contactsleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 30
Bij dieselwagens kan het voorkomen dat de
motor bij lagere temperaturen iets vertraagd
start. Daarom moet u het koppelingspedaal
(schakelbak) resp. rempedaal (automatische
transmissie) ingetrapt houden totdat de mo-
tor aanslaat. Tijdens het voorgloeien brandt
het controlelampje .
De voorgloeitijd hangt af van de koelvloei-
stoftemperatuur en de omgevingstempera-
tuur. Als de motor al op bedrijfstemperatuur
is of als de omgevingstemperatuur boven +8°C ligt, gaat het controlelampje
ca. één
seconde br
anden. Dat betekent dat de motor
onmiddellijk start.
Als de motor niet direct start, onderbreek dan
het startproces en probeer opnieuw om de
motor te starten na ca. 30 sec. Om de motor
opnieuw te starten moet u de contactsleutel
weer in stand 1 brengen.
St ar
t/s
top-systeem*
Zodra u stopt en het start/stop-systeem* de
motor afzet, blijft het contact ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak: zorg ervoor
dat het contact is uitgeschakeld en de keuze-
hendel in de stand P staat voordat u de wa-
gen verlaat.
Aanwijzingen voor de bestuurder op het dis-
play van het instrumentenpaneel
Trap het koppelingspedaal in
Deze aanwijzing verschijnt, als de bestuurder
bij wagens met schakelbak bij het starten
van de motor het koppelingspedaal niet in-
trapt. De motor kan alleen worden gestart als
het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
Trap het rempedaal in.
Deze aanwijzing verschijnt, als de bestuurder
bij wagens met schakelbak bij het starten
van de motor het rempedaal niet intrapt. »
191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Kies N resp. P
D ez
e aan
wijzing verschijnt bij het starten of
stoppen van de motor als de keuzehendel
van de automatische versnellingsbak niet in
stand P of N staat. De motor kan enkel in die
standen gestart of gestopt worden.
In stand P schakelen; de wagen
kan zich verplaatsen; de portie-
ren kunnen uitsluitend worden
vergrendeld in stand P Deze aanwijzing voor de bestuurder ver-
schijnt om veiligheidsredenen samen met
een waarschuwingssignaal, als de keuzehen-
del van de automatische versnellingsbak na
het stoppen van de motor niet in stand P
staat. Zet de keuzehendel in stand P om te
voorkomen dat de wagen wegrolt.
Versnelling: keuzehendel in
rijstand!
Deze aanwijzing voor de bestuurder ver-
schijnt als bij het openen van het portier aan
bestuurderszijde de keuzehendel niet in de
stand P staat. Bovendien hoort u een zoe-
mer. Zet de keuzehendel in stand P om te
voorkomen dat de wagen wegrolt.
Contact aan De aanwijzing voor de bestuurder wordt ge-
geven, samen met een signaal van een zoe-
mer, als het portier aan bestuurderszijde wordt geopend terwijl het contact is inge-
sch
akeld. ATTENTIE
● Motor nooit in af
gesloten ruimtes laten
draaien - gevaar voor vergiftiging! VOORZICHTIG
Hoge toerentallen, volgas en zware motorbe-
la s
ting voorkomen, zolang de motor zijn be-
drijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - ge-
vaar voor schade aan de motor! Milieu-aanwijzing
Laat de motor niet met stationair toerental
warmdr aaien. Dir
ect wegrijden. Hierdoor
voorkomt u onnodige uitstoot van schadelijke
stoffen. Let op
● Ter w
ijl u de contactsleutel in stand 2 draait, draait u tegelijk het stuurwiel naar
beide z
ijden om de s
tuurblokkering te ont-
grendelen.
● Na het starten van een koude motor kan er
kort
e tijd meer motorgeluid te horen zijn, om-
dat in de hydraulische klepspelingscompen-
satie eerst oliedruk moet worden opge-
bouwd. Dit is normaal en geen reden om u
zorgen te maken. ●
Als
de accu van de wagen is ontkoppeld en
weer is aangesloten, moet u de sleutel ca. 5
sec. in stand 1 houden voordat u start.
● Wagens met automatische versnellingsbak:
naar g
elang het land kunt u, als het contact is
uitgeschakeld, de sleutel alleen uit het con-
tact trekken als de keuzehendel in stand "P"
(parkeervergrendeling) staat. Vervolgens
blijft de keuzehendel geblokkeerd. Motor met de contactsleutel afzetten
Motor afzetten
– De wagen tot stilstand brengen.
– Contactsleutel in stand 1
› ›
› afb
. 177
draaien.
Stuurwiel blokkeren
Bij wagens met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
– Draai de contactsleutel in stand 1
› ›
› afb
.
177 ››› .
– Draai het stuurwiel en luister of dit vergren-
delt .
E en g
eblokkeerd stuurwiel maakt diefstal
moeilijker.
192
Bedienen
van de startknop S
T
AR T ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door op de
vergrendelingstoets van de afstandsbedie-
ning te drukken of handmatig door op het
sensoroppervlak van de portiergreep ››› afb.
132 te drukken
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 179, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan. Nooduitschakeling
Als
de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden.
Automatisch uitschakelen van het contact in
wagens met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt. Indien na het automatisch uitschakelen van
het cont
act het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel. 194
Rijden
de knop S
T
AR T ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t
e geven.
Remmen en parkeren Elektroni
sche parkeerremAfb. 180
Onder in de middenconsole: toets
v an de el
ektr
onische parkeerrem. De elektronische parkeerrem vervangt de
h
andr
em.
El
ektronische parkeerrem inschakelen
De elektronische parkeerrem kan wanneer de
wagen stilstaat altijd worden ingeschakeld,
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
Schakel ze altijd in wanneer u de wagen ver-
laat of parkeert.
● Trek aan de toets ›››
afb. 180 en houd
hem in deze stand. ●
De park
eerrem is ingeschakeld wanneer
het controlelampje van de toets ››› afb. 180
(pijl) en het rode controlelampje op het
scherm van het instrumentenpaneel gaan
branden.
● Toets weer loslaten.
Elektroni
sche parkeerrem uitschakelen
● Contact inschakelen.
● Druk op toets ›››
afb. 180. Trap tegelijk
het rempedaal krachtig in of, wanneer de mo-
tor draait, trap het gaspedaal licht in.
● Het controlelampje van de toets ›››
afb. 180
(pijl) en het rode controlelampje van het
scherm van het instrumentenpaneel gaan uit.
Automatische uitschakeling van de elektroni-
sche parkeerrem bij het wegrijden
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld wanneer u begint te rij-
den indien bij gesloten bestuurdersportier en
vastgegespte veiligheidsgordel van de be-
stuurder eender welke van de volgende situ-
aties zich voordoet:
● Bij wagens met automatische versnellings-
bak: een rijs
tand wordt ingeschakeld of er
wordt veranderd naar een andere rijstand, en
het gaspedaal wordt licht ingetrapt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
ling s
bak: het koppelingspedaal wordt hele- maal ingetrapt voordat men begint te rijden
en het g
a
spedaal wordt licht ingetrapt.
● Om bepaalde manoeuvres makkelijker te
kunnen uit
voeren, zijn er uitzonderingen die
het automatisch uitschakelen van de parkeer-
rem toelaten zonder dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder is vastgegespt.
U kunt vermijden dat de parkeerrem automa-
tisch wordt uitgeschakeld door de toets
››› afb. 180 ononderbroken naar boven te
trekken wanneer u begint te rijden.
De elektronische parkeerrem wordt niet uit-
geschakeld zolang u de toets niet loslaat.
Op die manier kunt u makkelijker wegrijden
wanneer u een aanzienlijk gewicht sleept
››› pag. 288.
Elektronische parkeerrem automatisch in-
schakelen wanneer u de wagen op verkeerde
wijze verlaat
In wagens met automatische versnellingsbak
wordt de elektronische parkeerrem automa-
tisch ingeschakeld wanneer u de wagen op
verkeerde wijze verlaat indien: ● de keuzehendel zich in stand D/S of R be-
v
indt of in de tiptronic-schakelweg.
● EN: de wagen stilstaat.
● EN: het
bestuurdersportier geopend is. »
197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
●
Nooit k inder
en zonder toezicht in de wagen
achterlaten. Deze zouden bijvoorbeeld de
elektronische parkeerrem kunnen loszetten
en/of de versnellingshendel/keuzehendel be-
wegen en zo de wagen ongecontroleerd in be-
weging zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een gepark
eerde wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. Informatie over de remmen
Nieuwe remblokken
Nieu
w
e r
emblokken beschikken tijdens de
eerste 400 km nog niet over hun maximale
remcapaciteit. Ze moeten eerst "ingereden"
worden. De iets lagere remkracht kunt u com-
penseren door het rempedaal steviger in te
drukken. Vermijd overbelasting van de rem-
men tijdens het inrijden.
Slijtage
De slijtage van de remblokken is in hoge ma-
te afhankelijk van de gebruiksomstandighe-
den en de rijstijl. Deze ontstaat in het bijzon-
der in stadsverkeer en bij het rijden van korte
afstanden of bij een sportieve rijstijl.
Afhankelijk van de snelheid, de kracht waar-
mee wordt geremd en de omgevingscondi-
ties (bijv. temperatuur en luchtvochtigheid)
kunnen remgeluiden hoorbaar zijn. Vocht of strooizout
Onder bepaalde oms
tandigheden (zoals het
waden door ondergelopen straatdelen, bij
hevige regenval of na het wassen van de wa-
gen) kan de remwerking minder zijn doordat
de remschijven en remblokken nat zijn of be-
vroren zijn in de winter. De remmen moeten
eerst worden "drooggeremd".
Bij hoge snelheid en met de ruitenwissers in-
geschakeld worden de remblokken kort in
contact gebracht met de remschijven. Dit
wordt, onmerkbaar voor de bestuurder, op re-
gelmatige afstanden herhaald om de reactie
van de remmen te verbeteren bij vochtige
omstandigheden.
Ook als u op met zout bestrooide straten
rijdt, kan de volledige remwerking vertraagd
in werking treden indien u vrij lange tijd niet
hebt geremd. De zoutlaag op de remschijven
en remblokken moet bij het remmen eerst
worden afgeslepen.
Corrosie
Corrosie op de remschijven en verontreini-
ging van de remblokken worden bevorderd
als de wagen lang stilstaat, weinig kilome-
ters rijdt en als er weinig prestaties van de
wagen worden gevraagd.
Bij een gering gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag wordt geadviseerd om bij
een hogere snelheid verschillende keren ste- vig te remmen, opdat de remschijven en rem-
blokken w
orden gereinigd ››› .
St orin
g r
emsysteem
Als u merkt dat de slag van het rempedaal
plotseling is toegenomen, is het mogelijk dat
een van beide remcircuits is uitgevallen. Di-
rect naar de dichtstbijzijnde gespecialiseerde
werkplaats rijden om de storing te laten ver-
helpen. Op weg daarheen met lage snelheid
rijden en rekening houden met langere rem-
wegen en hogere pedaalkrachten.
Laag remvloeistofpeil
Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er
storingen in het remsysteem voorkomen. Het
remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontro-
leerd.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
● All
een remmen met het doel het remsys-
teem te reinigen, als de wegomstandigheden
dit toelaten. Breng andere weggebruikers
niet in gevaar - gevaar voor het veroorzaken
van een ongeval. » 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewe gin
g gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
is ook het geval als de elektronische parkeer-
rem wordt ingeschakeld.
● Kies nooit de achteruit terwijl de wagen in
bewegin
g is. ATTENTIE
Als verkeerd wordt teruggeschakeld, d.w.z.
door een te l ag
e versnelling te kiezen, kunt u
de controle over de wagen verliezen – gevaar
voor ongelukken en ernstig letsel. VOORZICHTIG
Als u op hoge snelheid resp. op hoge motor-
toer ent
allen rijdt en vervolgens terugschakelt
naar een te lage versnelling, kan dat tot aan-
zienlijke schade aan de koppeling en de ver-
snellingsbak leiden. Dit is ook het geval als u
het koppelingspedaal ingetrapt houdt en niet
schakelt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en v oor
tijdige slijtage te voorkomen:
● Tijdens het rijden uw hand niet op de ver-
snellin
gshendel laten rusten. De druk van de
hand wordt naar de schakelgaffels overge-
bracht. ●
Zor g er
voor dat de wagen volledig stilstaat
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
● Bij het schakelen altijd het koppelingspe-
daal
volledig intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" k
oppeling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellings-
bak/aut
om
atische DSG-ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
ni
s
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ››› pag. 207, Schakelen met Tip-
tronic-modus*. Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 50
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat.
P - Parkeervergrendeling
In deze keuzehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
204
Bedienen
de gewenste stand zetten, bijv. stand D
› ›
›
pag. 204, en de grendelknop loslaten.
– Even wachten tot de versnellingsbak heeft
ges
chakeld (lichte schok merkbaar).
– Rempedaal loslaten en gas geven ›››
.
K or
t
stoppen
– Wagen met het rempedaal korte tijd vast-
houden, bijv
. voor stoplichten. Hierbij geen
gas geven.
Stoppen/parkeren
Als het portier aan bestuurderszijde wordt
geopend en de keuzehendel staat niet in de
stand P, kan de wagen wegrollen. De aanwij-
zing voor de bestuurder is: Versnel-
ling: keuzehendel in rijstand! . Bo-
vendien hoort u een zoemer.
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden
›››
.
– Handrem aantrekken.
– Zet de keuzehendel in stand P.
B er
g
opwaarts stilstaan
– Trap altijd het rempedaal flink in om te
voork
omen dat de wagen "naar achter rolt;
trek indien nodig de handrem op" ››› .
V erhoog
niet
het motortoerental (door op
het gaspedaal te trappen) in een rijstand
om te voorkomen dat de wagen "naar be-
neden rijdt", ››› . Bergop wegrijden
– Handrem aantrekken.
– Bij ingeschakelde rijstand gedoseerd gas
gev
en en de h
andrem loszetten.
Bergaf rijden: in bepaalde omstandigheden
(bijv. tijdens het rijden in bergen of met een
aanhangwagen), kan het gunstig zijn tijdelijk
over te schakelen naar de handmatige ver-
snelling, om de overbrengingsverhouding
handmatig aan de rijomstandigheden aan te
passen ››› .
Bij het p
ark
eren op vlak terrein is het vol-
doende om de keuzehendel in stand P te
schakelen. Bij een helling eerst de parkeer-
rem vastzetten en daarna de keuzehendel in
stand P schakelen. Daardoor bereikt u dat
het vergrendelingsmechanisme niet te sterk
wordt belast en dat de keuzehendel gemak-
kelijker uit stand P kan worden gezet. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Keuzehen-
dels t
anden op pag. 205 in acht nemen.
● Laat de remmen niet aanlopen en trap het
rempedaa
l niet te vaak of te lang in. Als u
continu remt, raken de remmen oververhit.
Dit resulteert in een aanzienlijke afname van
de remwerking, een verhoging van de remaf-
stand en schade aan het gehele remsysteem.
● Wanneer u op hellingen moet stoppen, de
wagen a
ltijd met de voetrem resp. handrem vasthouden om te voorkomen dat hij terug-
ro
lt
. VOORZICHTIG
● Bij het st
oppen op hellingen niet proberen
om bij ingeschakelde rijstand en door gas ge-
ven het wegrollen van de wagen te verhinde-
ren. Hierdoor kan de automatische transmis-
sie worden oververhit en beschadigd. Trek de
handrem aan of trap het rempedaal in om te-
rugrollen van de wagen te voorkomen.
● Als u de wagen met afgezette motor en de
keuzehendel
in stand N laat rollen, wordt de
automatische transmissie beschadigd, omdat
deze dan niet wordt gesmeerd.
● Onder bepaalde rij- of verkeersomstandig-
heden, zo
als regelmatig aanslepen, langdu-
rig "kruipen" of files met regelmatige stil-
stand, kan de transmissie oververhit raken en
schade oplopen! Als het controlelampje
oplicht, stop de wagen dan zodra daartoe de
mogelijkheid bestaat en wacht totdat de
transmissie is afgekoeld ››› pag. 211. Kickdown
Het kickdown-systeem maakt een maximale
ac
c
el
eratie mogelijk.
Als het gaspedaal door het drukpunt heen
geheel wordt ingetrapt, wordt afhankelijk van
rijsnelheid en motortoerental naar een lagere
208
Bedienen
●
Bij acc el
ereren met het launch-controlpro-
gramma worden alle wagenonderdelen sterk
belast. Dit kan tot hogere slijtage leiden. Bergafdaalhulp*
De bergafdaalhulp ondersteunt de bestuur-
der bij het
rijden op hel
lingen.
In de keuzehendelstanden D/S wordt bij het
intrappen van de voetrem de bergafdaalhulp
geactiveerd. De automatische transmissie
schakelt automatisch terug naar een voor de
afdaling geschikte versnelling. Binnen de na-
tuurkundige aandrijftechnische grenzen pro-
beert de bergafdaalhulp de voor het afdalen
gekozen snelheid aan te houden. Het kan
eventueel noodzakelijk zijn de snelheid ook
met de voetrem te corrigeren. Aangezien de
bergafondersteuning slechts kan reduceren
tot de 3e versnelling, dient op steile hellin-
gen mogelijk overgeschakeld te worden naar
tiptronic-stand. In dat geval kunt u in triptro-
nic-stand handmatig terugschakelen naar de
2e of 1e versnelling om op de motor af te
remmen en de remmen te ontlasten.
Zodra de helling minder steil wordt of het
gaspedaal wordt ingetrapt, schakelt de berg-
afdaalhulp weer uit.
Bij wagens met snelheidsregelsysteem*
››› pag. 224 wordt bij het instellen van de
snelheid ook de bergafdaalhulp geactiveerd. ATTENTIE
De bergafdaalhulp is niet verder beschikbaar
dan bep aa
ld door de grenzen van de natuur-
kundige wetten. Daardoor kan deze niet on-
der alle omstandigheden de snelheid cons-
tant houden. Blijf altijd paraat om zelf te rem-
men! Inertiestand
De inertiestand maakt het mogelijk om ge-
bruik t
e m
aken van de kinetische energie van
de wagen bij het rijden op plaatsen waar het
gaspedaal niet hoeft te worden ingetrapt. Zo
wordt brandstof bespaard. Gebruik de iner-
tiestand om de wagen "uit te laten rollen",
bijvoorbeeld bij het naderen van de bebouw-
de kom.
Inertiestand activeren
Voorwaarde: keuzehendel in stand D, hellin-
gen minder dan 12%.
– Kies in SEAT Drive Profile* de stand Eco
› ›
›
pag. 255.
– Haal de voet van het gaspedaal.
De aanw
ijzing voor de bestuurder vermeldt
Inertie . Bij snelheden hoger dan 20 km/u
(12 mpu) ontkoppelt de transmissie automa-
tisch en rolt de wagen uit, zonder af te rem-
men op de motor. Zolang de wagen rolt,
draait de motor stationair. Inertiestand deactiveren
– Bedien het rempedaal of koppelingspe-
daal.
Om w
eer te gaan afremmen en de uitschake-
ling van de motor ongedaan te maken, hoeft
u slechts op het rempedaal te trappen.
De combinatie van de inertie-stand (= lange-
re afstand met minder energie) en de ontkop-
peling door inertie (= kortere afstand waarbij
brandstof nodig is) verbetert het brandstof-
verbruik en reduceert de uitlaatgasemissie. ATTENTIE
● Als
de inertie-stand is geactiveerd, houd er
dan rekening mee dat bij het naderen van een
obstakel en het loslaten van het gaspedaal
de wagen niet op normale wijze vertraagt -
gevaar op ongelukken!
● Bij gebruik van de inertie-stand in een af-
dalin
g, kan de snelheid van de wagen toene-
men - gevaar op ongelukken!
● Als anderen met uw wagen rijden, waar-
schu
w deze dan voor de inertie-stand. Let op
● De iner tie-
stand is uitsluitend beschikbaar
in de rijstand eco (SEAT Drive Profile*).
● De aanwijzing voor de bestuurder Inertie
wordt
uitsluitend gegeven in combinatie met
het actueel verbruik. In inertie-stand wordt 210