Veilig vervoer van kinderen
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Indien het controlelampje van het airbag- en
gordelspansysteem vast brandt of knip-
pert, geeft dat aan dat er een storing is in het
systeem ››› . Laat het systeem onmiddellijk
door een s pec
i
alist controleren.
Indien de airbag van de bijrijder is uitgescha-
keld, blijft het waarschuwingslampje
vast branden in het
dashboard om hierop te wijzen. Indien de
voorairbag van de bijrijder uitgeschakeld is,
het controlelampje niet blijft branden of
brandt samen met het controlelampje van
het instrumentenpaneel, kan het zijn dat er
een storing is in het airbagsysteem ››› . Als
het c
ontr
olelampje knippert, geeft dit aan dat
er een defect is in het systeem om de airbag
uit te schakelen ››› . Laat het systeem on-
mid del
lijk
door een specialist controleren. ATTENTIE
Bij een storing van het airbag- en gordelspan-
sys t
eem kunnen de airbags moeilijk, hele-
maal niet of zelfs onverwacht worden geacti-
veerd.
● De inzittenden kunnen levensgevaarlijke
letsel
s oplopen hierdoor. Laat het systeem
onmiddellijk door een gespecialiseerde werk-
plaats nakijken. ●
Monteer g een k
inderzitje op de voorstoel,
of verwijder het ingebouwde kinderzitje! De
voorairbag van de voorpassagier zou on-
danks het defect af kunnen gaan bij een aan-
rijding. VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de d aarbij behor
ende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen of letsel van de inzittenden te ver-
oorzaken. Veilig vervoer van kinderen
V ei
ligheid
van kinderen
Inleiding Om veiligheidsredenen en zoals de statistie-
ken met
betr
ekking tot ongevallen aantonen,
adviseren wij u om kinderen onder de 12 jaar
op de achterbank te vervoeren. Afhankelijk
van leeftijd, lichaamslengte en gewicht moe-
ten kinderen op de achterbank door een kin-
derzitje of door de aanwezige veiligheidsgor-
dels op hun plaats worden gehouden. Om
veiligheidsredenen moet dit stoeltje gemon-
teerd worden op de achterbank, achter de
stoel van de bijrijder of in het midden.
Het natuurkundige principe van een ongeval
heeft uiteraard ook betrekking op kinderen
››› pag. 84. De spieren en de botstructuur van
kinderen zijn in tegenstelling tot die van vol-
wassenen nog niet volledig ontwikkeld. Kin-
deren zijn daarom blootgesteld aan een ver-
hoogd risico op lichamelijk letsel.
Kinderen mogen alleen in speciale kinderzi-
tjes worden vervoerd om de kans op lichame-
lijk letsel te verkleinen!
Wij adviseren u voor uw wagen kindergordel-
systemen uit het originele SEAT accessoire-
programma te gebruiken dat systemen voor
elke leeftijd van het merk "Peke" omvat (niet
voor alle landen). »
93
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veilig vervoer van kinderen
uitschakeling door een Technische Dienst te
wor
den
verricht. Vergeet niet de airbag op-
nieuw in te schakelen wanneer een volwasse-
ne plaats wenst te nemen naast de bestuur-
der.
● Alle inzittenden - vooral kinderen - moeten
tijdens het
rijden de juiste zithouding aanne-
men en de veiligheidsgordels juist hebben
omgegespt.
● Laat nooit kinderen of baby's op schoot
meerijden - leven
sgevaarlijk!
● Sta nooit toe dat kinderen onbeschermd in
de wagen mee
gaan of tijdens het rijden in de
wagen gaan staan resp. geknield op de stoe-
len zitten. Bij een ongeval wordt uw kind zelf
ook door de wagen geslingerd en kunnen an-
dere inzittenden daardoor levensgevaarlijk
worden verwond.
● Als kinderen tijdens het rijden een verkeer-
de zithoudin
g aannemen, stellen de kinderen
zich bij plotseling remmen of een aanrijding
bloot aan een verhoogd risico op lichamelijk
letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinde-
ren die op de bijrijdersstoel worden vervoerd,
want als het airbagsysteem bij een ongeval
wordt geactiveerd, kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben.
● Een geschikt kinderzitje biedt een goede
besc
herming!
● Laat een kind nooit alleen op het kinderzi-
tje of in het
interieur, aangezien de gepar-
keerde wagen naargelang het seizoen zeer
hoge en nagenoeg dodelijke temperaturen
kan bereiken. ●
Kinderen k l
einer dan 1,50 m mogen niet
zonder kinderzitje met een normale veilig-
heidsgordel worden vastgegespt omdat ze
anders bij plotseling remmen of een ongeval
letsel kunnen oplopen aan buik en hals.
● De veiligheidsgordel mag niet zijn vastge-
klemd en moet
juist zijn omgedaan ››› pag.
81.
● In een kinderzitje mag slechts één kind zit-
ten ››
› pag. 95, Kinderzitjes.
● Wanneer een kinderzitje gemonteerd wordt
op de achterb
ank, wordt aanbevolen om het
kinderslot te activeren ››› pag. 142. Kinderzitjes
V ei
ligheid
saanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 24. ATTENTIE
Tijdens het rijden moeten kinderen in de wa-
gen w or
den vervoerd in een zitje dat geschikt
is voor hun leeftijd, lichaamsgewicht en li-
chaamslengte.
● Lees in elk geval de informatie en waar-
schu
wingen voor het gebruik van de kinderzi-
tjes ››› pag. 94 en volg deze op. ATTENTIE
De bevestigingsbeugels zijn alleen ontwik-
kel d
voor kinderzitjes met het "ISOFIX"- en
Top Tether*-systeem.
● Nooit kinderzitjes zonder "ISOFIX"- en Top
Tether*-sy
steem of spanbanden of andere
voorwerpen aan de bevestigingsbeugels
vastmaken - levensgevaarlijk!
● Zorg ervoor dat de kinderzitjes goed in de
"ISOFIX"- en Top T
ether*-bevestigingsbeu-
gels vastzitten. ATTENTIE
Een onjuiste installatie van de kinderzitjes
verhoog t
het risico op verwonding bij een
botsing.
● Bind de veiligheidsriem nooit aan een be-
ves
tigingshaak in de bagageruimte.
● De bagage of andere voorwerpen nooit bij
de onderst
e (ISOFIX) of de bovenste veranke-
ringen (Top Tether) vastbinden of vastzetten. Indeling van de kinderzitjes in klas-
sen
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt
die
z
ijn g
oedgekeurd en voor het kind ge-
schikt zijn.
Voor deze kinderzitjes geldt de norm ECE-R
44 of ECE-R 129. ECE-R betekent: Economic
Commision of Europe-regeling. »
95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Veiligheid
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf groepen: Gr oep 0
: t
ot 10 kg (tot ongeveer 9 maan-
den)
Groep 0+: tot 13 kg (tot ongeveer 18 maan-
den)
Groep 1: van 9 tot 18 kg (tot ongeveer 4
jaar)
Groep 2: van 15 tot 25 kg (tot ongeveer 7
jaar)
Groep 3: van 22 tot 36 kg (boven ongeveer
7 jaar)
Kinderzitjes die conform de ECE-R 44 of ECE-R
129 norm zijn getest, zijn voorzien van het
ECE-R 44 of ECE-R 129 keurmerk (grote E in
een cirkel, daaronder het testnummer).
Let voor het inbouwen en het gebruik van
kinderzitjes op de wettelijke bepalingen en
montageaanwijzingen van de fabrikant van
het betreffende kinderzitje.
Wij adviseren u het instructieboekje voor het
kinderzitje bij de wagendocumentatie te voe-
gen en altijd in de wagen mee te nemen.
SEAT adviseert kinderzitjes uit het accessoi-
resprogramma van SEAT te gebruiken. Deze
kinderzitjes zijn voor het gebruik in wagens
van SEAT geselecteerd en getest. Bij uw SEAT
dealer kunt u terecht voor het meest geschik-
te zitje voor uw model wagen en de leeftijds-
categorie waarin uw kind valt. Kinderzitjes volgens categorieën
De kinder
zitjes kunnen universeel, semi-uni-
verseel, specifiek voor een voertuig (allemaal
volgens het voorschrift ECE-R 44) of i-Size
(volgens het voorschrift ECE-R 129) goedge-
keurd zijn.
● Universeel: de kinderz
itjes met universele
goedkeuring kunnen in alle voertuigen ge-
monteerd worden. Het is niet nodig om een
lijst met modellen te raadplegen. Bij een uni-
versele goedkeuring voor ISOFIX is het kin-
derzitje daarnaast ook voorzien van een be-
vestigingsgordel bovenaan (Top Tether).
● Semi-universeel: voor de semi-u
niversele
goedkeuring zijn, naast de standaard vereis-
ten van de universele goedkeuring, ook een
aantal veiligheidsinrichtingen nodig om het
zitje vast te zetten; die vereisen aanvullende
testen. De kinderzitjes met semi-universele
goedkeuring staan in een lijst van wagenmo-
dellen waarin ze kunnen worden gemon-
teerd.
● Specifiek voor een voertuig : de specifiek
e
goedkeuring voor een voertuig vereist een
dynamische test van het kinderzitje voor elk
voertuigmodel apart. De kinderzitjes met
specifieke goedkeuring voor een voertuig be-
vatten een lijst van voertuigmodellen waarin
ze kunnen worden gemonteerd.
● i-Size: de kinderzitjes met i-Size goedkeu-
ring moet
en voldoen aan de vereisten van
voorschrift ECE-R 129 met betrekking tot montage en veiligheid. De fabrikanten van
kinderz
itjes kunnen u aangeven welke zitjes
over de i-Size goedkeuring beschikken voor
deze wagen.
Bevestigingssystemen Afhankelijk van het land worden verschillen-
de beve
s
tigingssystemen gebruikt om de
kinderzitjes veilig in te bouwen.
Overzicht van de bevestigingssystemen
● ISOFIX: ISOFIX i s
een gestandaardiseerd
bevestigingssysteem dat het mogelijk maakt
om kinderzitjes snel en veilig vast te zetten in
de auto. De ISOFIX-bevestiging zorgt voor
een starre verbinding tussen het kinderzitje
en de carrosserie.
Het kinderzitje heeft twee bevestigingspun-
ten of "ankers". Deze bevestigingspunten
klikken vast in ISOFIX-ogen die zich tussen
de achterbank en de rugleuning van de ach-
terbank bevinden (buitenste zitplaatsen).
ISOFIX-bevestigingssystemen worden vooral
in Europa gebruikt ›››
pag. 26. Het is mo-
gelijk dat de ISOFIX-bevestiging wordt aange-
vuld met een bevestigingsgordel bovenaan
(Top Tether) of een steun.
● Automatische driepuntsgordel. W anneer
mog
elijk is het beter de kinderzitjes te beves-
tigen met het ISOFIX-systeem dan met de
96
Noodgevallen
ATTENTIE
De verplaatsing van portieren en de achter-
kl ep i
s gevaarlijk en kan verwondingen ver-
oorzaken.
● Open of sluit portieren en achterklep alleen
wanneer er z
ich niemand in de actieradius er-
van bevindt. VOORZICHTIG
Bij het sluiten of openen in geval van nood
moet u de onder del
en voorzichtig en correct
weer inbouwen om schade aan de wagen te
voorkomen. Ruitenwisserbladen vervangen
D e ruit
en
wisserbladen voor en achter
vervangen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 73.
De ruitenwisserbladen zijn standaard voor-
zien van een laagje grafiet. Deze laag zorgt
ervoor dat de ruit stil wordt geveegd. Als het
grafietlaagje beschadigd is, wordt de ruit met
meer lawaai schoongeveegd.
Controleer de toestand van de wisserbladen
regelmatig. Als de ruitenwisserbladen het
glas krassen , dan moet u ze bij beschadiging vervangen en bij verontreiniging schoonma-
ken
››
› .
B e
s
chadigde ruitenwisserbladen direct ver-
vangen. Deze zijn verkrijgbaar in gespeciali-
seerde werkplaatsen. ATTENTIE
Versleten of vieze ruitenwisserbladen vermin-
deren het
zicht en verhogen het risico op on-
gevallen en ernstig letsel.
● Vervang de ruitenwisserbladen altijd wan-
neer ze be
schadigd of versleten zijn, of wan-
neer ze de voorruit niet meer goed schoonve-
gen. VOORZICHTIG
● Def ect
e of vervuilde ruitenwisserbladen
kunnen krassen op de voorruit veroorzaken.
● Gebruik geen producten met oplosmiddel,
ruwe s
ponsen of puntige voorwerpen voor het
schoonmaken van de wisserbladen. Anders
beschadigt u de grafietlaag.
● Ruiten nooit met brandstof, nagellakremo-
ver, l
akverdunner e.d. schoonmaken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerst
e keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 72. VOORZICHTIG
● Om bes c
hadiging van de motorkap en de
wisserarmen te voorkomen, mogen ze alleen
in de servicestand worden terug geklapt.
● Breng de wisserarmen vóór vertrek altijd
omlaag. Aanslepen/slepen
Inl eidin
g tot thema Motor starten door slepen (of
"aan
s
lepen") is
het aanzetten van de motor van een voertuig
terwijl een ander voertuig eraan trekt.
Wegslepen is het trekken van een voertuig
dat niet in staat is om te rijden.
Houd steeds rekening met de wettelijke be-
palingen over het aan- en wegslepen.
Om technische redenen mag de auto niet ge-
sleept worden met lege accu. Gebruik in
plaats daarvan de starthulp ›››
pag. 71.
Als de wagen uitgerust is met het Keyless
Access-systeem, mag hij enkel gesleept wor-
den met contact ingeschakeld!
De accu van de wagen ontlaadt als de wagen
gesleept wordt met de motor uitgeschakeld
en het contact ingeschakeld. Afhankelijk van
de batterijstatus kan de afname van de span-
ning zo groot zijn, ook al duurt dat slechts
102
Zelfhulp
enkele minuten, dat geen enkel apparaat van
de w ag
en meer w
erkt, zoals bijv. de alarm-
lichten. Bij wagens met het Keyless Access-
systeem kan het stuur blokkeren ››› .
ATTENTIE
Er mag nooit een wagen gesleept worden die
geen s tr
oom heeft.
● Schakel tijdens het slepen nooit het con-
tact uit
met de startknop. Anders kan de elek-
tronische stuurkolomvergrendeling plots in
werking treden en kan de wagen niet meer
bestuurd worden. Dit kan leiden tot een onge-
val, ernstige letsels en verlies van controle
over de wagen.
● Als tijdens het slepen de wagen geen
stroom meer heef
t, koppel dan het slepen on-
middellijk los en vraag hulp aan gespeciali-
seerd personeel. ATTENTIE
Het gedrag en het remvermogen van een wa-
gen w or
den aanzienlijk gewijzigd bij het sle-
pen. Om het risico op ongeval of ernstig let-
sel te verminderen, moet rekening worden
gehouden met het volgende:
● Als bestuurder van de getrokken wagen:
– U dient de rem
veel krachtiger in te trap-
pen, want de rembekrachtiger werkt niet.
Let er altijd op dat u niet botst tegen het
trekkende voertuig. –
U heeft meer k
racht nodig aan het stuur-
wiel, want de stuurbekrachtiging werkt
niet met stilstaande motor.
● Als bestuurder van de trekkende wagen:
– Bijzonder v
oorzichtig gas geven.
– Vermijd heftige stuur- en remmanoeu-
vres.
– Rem iets vroeger dan gewoonlijk en ook
zachter. VOORZICHTIG
● Om de w agen (b
ijv. de laklaag) niet te be-
schadigen, bouwt u de afdichting en het
sleepoog voorzichtig uit en in.
● Onverbrande benzine zou tijdens het sle-
pen in de kata
lysator kunnen komen en deze
beschadigen. Aanwijzingen voor het aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
s
t
ar
t mag worden door hem te slepen. Ge-
bruik in plaats daarvan de starthulp
››› pag. 71.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Als de accu van de wagen leeg is, omdat in
wagen
s met vergrendel- en startsysteem
Keyless Access de stuurinrichting geblok- keerd blijft en de elektronische parkeerrem
en elektroni
sche stuurkolomvergrendeling
niet gelost kunnen worden indien ze zijn in-
geschakeld.
● Als de accu volledig ontladen is, werken de
reg
eleenheden van de motor mogelijk niet
meer correct.
Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te slepen (enkel handgeschakelde
versnellingsbak):
● De 2e of 3e versnelling inschakelen.
● Koppeling ingetrapt houden.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Wanneer beide voertuigen in beweging
zijn, laat
u het koppelingspedaal los.
● Zodra de motor aanslaat, trapt u het koppe-
lings
pedaal in en ontkoppelt u de versnelling
om botsing met het trekkende voertuig te
vermijden. VOORZICHTIG
Er kan onverbrande brandstof in de katalysa-
tor t er
echtkomen wanneer de wagen door
aanslepen gestart wordt. Dit kan tot bescha-
digingen leiden. Let op
De motor kan enkel gestart worden door sle-
pen indien de elektr oni
sche parkeerrem en » 103
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Zekeringen en lampjes
Zekeringen en lampjes Z ek
erin
gen
Inleiding tot thema In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan v
er
scheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem k an s
troomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontst
ekingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
sta
llatie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
van gin
g van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Ge bruik
nooit zekeringen met een te hoge
strooms
terkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
tal
en draad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sc hak
el de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekerin
g wordt vervangen, kan er ook schade
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ontstaan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen. Let op
● Bij een elektri s
ch apparaat kunnen meerde-
re zekeringen horen.
● Meerdere apparaten kunnen gezamenlijk
met een z
ekering zijn beveiligd. Zekeringen in het interieur
Afb. 102
In het dashboard aan bestuurderszij-
de (s t
uur link
s): deksel van de zekeringen-
houder. » 107
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Zekeringen en lampjes
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
g en
v
oor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Overzicht zekeringen in het interieur
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1Adblue (SCR)30
5Gateway5
6Keuzehendel automaat5
7Bedieningspaneel airco/verwar-
ming, achterruitverwarming, inte-
rieurvoorverwarming10
8
Diagnose, handremschakelaar,
verlichtingsschakelaar, achteruit-
rijlicht, interieurverlichting, rijmo-
dus, instapverlichting
10
9Stuurkolom5
10Radiodisplay7,5
11Lichten links40
12Radio20
14Ventilator airco40
15Ontgrendeling stuurkolom10
16Connectivity Box7,5
17Instrumentenpaneel7,5
18Camera achteraan7,5
19Kessy7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
21Regeleenheid 4x4 Haldex15
22Aanhangwagen15
23Elektrisch bedienbaar dak30
24Lichten rechts40
25Linkerportier30
26Stoelverwarming30
27Binnenverlichting30
28Aanhangwagen25
32Parkeerhulpcentrale, frontcamera
en radar7,5/10
33Airbag5
34
Schakelaar achteruitrijlicht, kli-
maatsensor, elektrochromatische
spiegel, stopcontacten achterin
(USB)
7,5
35Diagnose, regeleenheid lichten,
lichtbundelverstelling10
36Rechter led-koplamp7,5
37Linker led-koplamp7,5
38Aanhangwagen25
39Rechterportier30
4012 V-stopcontact20
42Centrale vergrendeling40
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
43SEAT Sound, beats sound can en
most.30
44Aanhangwagen15
45Elektrische bestuurdersstoel15
47Ruitenwisser achter15
49Startmotor, koppelingssensor5
50Elektrisch bedienbare achterklep40
52Rijmodus15
53Achterruitverwarming30
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1ESP-regelapparaat25
2ESP-regelapparaat40
3Motorregelapparaat (diesel/ben-
zine)30/15
4Motorsensoren5/10
5Motorsensoren7,5
6Remlichtsensor5
7Motorvoeding10
8Lambdasonde10/15
9Motor5/10/20» 109
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
NoodgevallenNr.Stroomverbruiker/Ampère
10Regeleenheid benzinepomp15/20
11PTC40
12PTC40
13Regelapparaat automatische ver-
snellingsbak15/30
14Verwarmde voorruit40
15Claxon15
16Benzinepomp5/15/20
17Motorregelapparaat7,5
18Aansluiting 30 (positieve refe-
rentiespanning)5
19Ruitenwisser vooraan30
20Alarmclaxon10
22Motorregeleenheid5
23Startmotor30
24PTC40
31Drukpomp15
33Pomp versnellingsbak30
37Interieurvoorverwarming20
Let op
● Er z ijn in het
voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofdstuk vermeld worden. Deze mo- gen alleen vervangen worden in een gespeci-
ali
seer
de werkplaats.
● De posities die niet bezet zijn door een ze-
kering s
taan ook niet vermeld in de tabellen.
● Enkele van de in de tabellen vermelde ver-
bruikers
horen alleen bij bepaalde type-uit-
voeringen of zijn voor optioneel verkrijgbare
uitrusting.
● Let erop dat de tabellen overeenkomen met
de stand
van de techniek tijdens het drukken
van dit instructieboekje; waardoor ze dus aan
wijzigingen onderhevig zijn. Vervangen van lampjes
In l
eidin
g tot thema Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 64.
Voor het vervangen van lampjes is enige
technische vaardigheid vereist.
Als u zelf lampen wilt vervangen in het mo-
torcompartiment, houd er dan rekening mee
dat dit een gevaarlijke zone is ››› in Werk-
z aamheden in de mot
orruimt
e op pag. 314.
Een lampje mag alleen worden vervangen
door een lampje van gelijke uitvoering. De
aanduiding van het wattage staat op de
lampvoet. Afhankelijk van het uitrustingsniveau zijn er
vers
chillende koplampsystemen en achter-
lichten:
● Halogeenkoplamp
● Full-led koplamp*
● Achterlicht met lampen
● Achterlicht met led*
Ful
l-led koplampen*
Full-led koplampen verrichten alle verlich-
tingsfuncties (daglicht, parkeerlicht, knipper-
licht, dimlicht en routelicht) met lichtgevende
diodes (led's) als lichtbron.
De full-led koplampen zijn ontworpen om de
gehele levenscyclus van de wagen mee te
kunnen en de lichtbronnen kunnen niet wor-
den vervangen. Bij schade aan een koplamp
moet u naar de werkplaats van een officiële
dealer gaan voor vervanging. ATTENTIE
● Als
de motor op bedrijfstemperatuur is,
moet bij werkzaamheden in de motorruimte
bijzonder zorgvuldig te werk worden gegaan
– gevaar voor verbranding.
● Gloeilampjes staan onder druk en kunnen
kapot s
pringen, als ze worden vervangen -
gevaar voor verwondingen!
● Let er bij het vervangen van gloeilampjes
op, dat
u zich niet verwondt aan scherpe de-
len in het koplamphuis. 110