Bedienen
●
Dek het
zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zicht
veld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 154. Mistlicht
Afb. 143
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
re
s
p. geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden. ●
De mis
tlampen* inschakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 143 1 , vanaf de posities
, of
.
● Mistachterlicht insc
hakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
, of
.
● Om de mistlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsc
hakelaar in of draait u deze in stand
. Let op
Het licht van het mistachterlicht kan het ach-
ter opk
omend verkeer verblinden. Gebruik de
mistachterlichten alleen bij gering zicht. Lichten met cornering-functie*
1) Bij langzaam draaien of in erg gesloten boch-
t
en, w
or
dt automatisch de hoekverlichting in-
geschakeld. De hoekverlichting kan geïnte-
greerd zijn in de mistlichten en gaat uitslui-
tend branden bij snelheden lager dan 40
km/u (25 mph).
Bij het kiezen van de achteruit wordt de
hoekverlichting aan beide zijden van de wa-
gen ontstoken, om een beter zicht te ver-
schaffen rondom om te manoeuvreren. Functie "Coming Home" De in-/uitschakeling van de functie vindt
pl
aats
via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd van "Coming Home" en/of "Leaving
Home" (standaard 30 s) kan ook worden in-
gesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel (instapverlichting) inge-
schakeld.
Automatisch "Coming Home" activeren*
Voor wagens met licht- en regensensor (licht-
schakelaar met stand ).
● De wagen uitschakelen en de sleutel uit het
cont acts
lot nemen met de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 31. 1)
Deze functie is niet beschikbaar in wagens voor-
zien v
an full-led koplampen.
156
Bedienen
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruiten
w
issermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruiten
wisser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig lo
s van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het
droog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken.
● Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerst
e keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 72. Let op
● De v
oorruitwisser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruiten
wissers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwisser
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval.
Verwarmbare ruitensproeiers*
D
e
v
erwarming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem*
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de kop
lampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
meld. Mocht het nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruiten w
isser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. 162
Stoelen en hoofdsteunen
– Plaats
de s
tangen van de hoofdsteunen in
de geleiders totdat deze merkbaar vastklik-
ken. De hoofdsteun mag nu niet verder in
de rugleuning zakken.
– Klap de rugleuning terug totdat deze goed
vas
tklikt ››› .
ATTENTIE
● Let op de a
lgemene aanwijzingen ››› pag.
80.
● Demonteer de hoofdsteunen achter uitslui-
tend indien u een kinder
zitje moet plaatsen
››› pag. 93. Zodra u het kinderzitje weer ver-
wijderd, plaats dan direct de hoofdsteun te-
rug. Rijden met uitgebouwde of niet in de
juist stand staande hoofdsteunen verhoogt
het risico op zwaar lichamelijk letsel. Functies van de stoelen
In l
eidin
g ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stoelfuncties
kan ern s
tig letsel veroorzaken.
● Neem vóór het rijden de juiste zithouding
aan en blijf tijden
s het rijden zo zitten. Dit
geldt ook voor de andere inzittenden.
● Houd handen, vingers, voeten en andere li-
chaamsdel
en steeds verwijderd van de wer-
kings- en afstelradius van de stoelen. Stoelverwarming
Afb. 151
In de middenconsole: schakelaars
v oor s
t
oelverwarming voor de voorstoelen. De zittingen kunnen elektrisch verwarmd
w
or
den indien het
contact is ingeschakeld. In
een aantal uitvoeringen wordt ook de rugleu-
ning verwarmd.
In de volgende gevallen kan de stoelverwar-
ming niet worden ingeschakeld:
● de ventilator is uitgeschakeld;
● de stoel is voorzien van een stoelhoes;
● er is een kinderzitje op de stoel geplaatst;
● het zitvlak is nat of vochtig;
● de binnen- of buitentemperatuur is hoger
dan 25°C (77°F).
A
ctiveren
Toets of indrukken. De stoelverwarming
staat aan op de maximale stand. Verwarmingscapaciteit instellen
Druk v
erschillende malen op de toets of ,
tot de gewenste intensiteit is ingesteld.
Uitschakelen
Druk op de toets o totdat alle indicatie-
lampjes in de toets uitgaan. ATTENTIE
Personen waarvan de gewaarwording van pijn
en warmt e beïn
vloed is door inname van be-
paalde medicijnen, verlamming of chronische
ziekte (bijv. diabetes), lopen het risico op
brandwonden aan de rug, het zitvlak en de
benen door het gebruik van de stoelverwar-
ming, wat een lang herstelproces of onvolle-
dige genezing kan inhouden. Raadpleeg een
arts indien u twijfels hebt over uw eigen ge-
zondheidstoestand.
● Personen met een beperkte gewaarwording
van pijn en warmt
e mogen de stoelverwar-
ming nooit gebruiken.
● Indien een storing wordt waargenomen bij
de temperat
uurregeling van de inrichting,
brengt u ze naar een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Als de bekleding van de zitting vochtig is,
kan d at
de werking van de stoelverwarming
negatief beïnvloeden en het risico op brand-
wonden verhogen. » 167
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
●
Contr o
leer of het zitvlak droog is voordat u
de stoelverwarming gebruikt.
● Ga niet met natte of vochtige kleding op de
stoel
zitten.
● Leg geen natte of vochtige voorwerpen op
de stoel
en hang deze ook niet daaraan.
● Mors geen vloeistoffen over de stoel. VOORZICHTIG
● Om de ver
warmingselementen van de
stoelverwarming niet te beschadigen, mag u
nooit op de stoelen knielen noch geconcen-
treerde druk uitoefenen op een enkel punt
van de zitting of rugleuning.
● Vloeistoffen, scherpe voorwerpen en isole-
rende mat
erialen (bijv. een stoelhoes of een
kinderzitje) op de stoel kunnen de stoelver-
warming beschadigen.
● Indien u een geur waarneemt, dient u de
stoelv
erwarming onmiddellijk uit te schake-
len en te laten herstellen in een gespeciali-
seerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Gebruik de stoelverwarming niet langer dan
strikt nodig. Ander
s wordt onnodig veel
brandstof verbruikt. Middenarmsteun voorin
De middenarmleuning kan in verschillende
richtin
g
en worden ingesteld.
Verstellen van de middenarmleuning
– Om de kantelhoek te verstellen, tilt u de
armleu
ning op vanuit de beginstand totdat
deze vastklikt.
– Om de armleuning weer terug te zetten in
de begins
tand, laat u deze zakken vanuit
de hoogste stand.
De armleuning kan naar voren of naar achter-
en worden verschoven.
Rugleuning achterstoel neer- en te-
rugkl ap
pen Afb. 152
In de rugleuning van de achterbank:
ont gr
endelin
gsknop 1 ; rode markering
2 . Afb. 153
In de bagageruimte: hendels voor de
ontgr endelin
g op afstand van de linkerzijde
1 en rechterzijde
2 van de achterste rug-
l eu
nin
g. De rugleuning van de achterbank is verdeeld
en elk
deel
k
an afzonderlijk worden neerge-
klapt om de bagageruimte te vergroten.
Wanneer de rugleuning van de achterbank
neergeklapt is, mag niemand reizen op de
overeenstemmende plaatsen (ook geen
kind).
De rugleuning van de achterbank met de ont-
grendelingsknop neerklappen
● Hoofdsteun helemaal omlaagschuiven.
● De ontgrendelingsknop ›››
afb. 152 1 naar
v or
en tr
ekken en tegelijkertijd de rugleuning
neerklappen.
● De achterste rugleuning is ontgrendeld
wanneer een rood merkt
eken op knop 2 te
z ien i
s.
168
Bedienen
Tashaak Afb. 166
In de bagageruimte: haken voor tas-
sen. Op de achterzijde van de bagageruimte, links
en r
ec
hts, bev
inden zich vaste haken om tas-
sen op te hangen ››› afb. 166.
De haken voor tassen zijn ontworpen om lich-
te boodschappentassen te bevestigen. ATTENTIE
Nooit de haken voor tassen gebruiken als be-
ve s
tigingsogen. Bij plots remmen of bij een
ongeval kunnen de haken breken. VOORZICHTIG
Elke haak mag met maximaal 2,5 kg worden
bela s
t. Netzak*
Afb. 167
In de bagageruimte: nettas vastge-
h aakt
t
er hoogte van de bodem. Afb. 168
In de bagageruimte: ringen 1 en
h ak en 2 voor het vasthaken van de nettas.
De nettas van de bagageruimte verhindert
d
at
lic
hte bagage zich zou verplaatsen. In de
nettas, voorzien van een ritssluiting, kunnen
kleine voorwerpen bewaard worden. De nettas kan in de bagageruimte op ver-
schi
llende manieren vastgehaakt worden.
Nettas in vloer van bagageruimte vastmaken
● In voorkomend geval de voorste bevesti-
gingsog
en ››› afb. 167 2 optillen.
● Haken van het net in de bevestigingsogen
2
› ›› hangen. De ritssluiting van de tas
moet n
aar bo
ven gericht zijn.
● Haken van het net in de bevestigingsogen
1 hangen.
Nett a
s
bij de laaddrempel vasthaken.
● Korte haken van het net in de bevestigings-
ogen ››
› afb. 168 1
› ›
› hangen. De ritsslui-
tin g
v
an de tas moet naar boven gericht zijn.
● De banden in de haken voor het hangen
van ta
ssen 2 bevestigen.
D e nett
a
s uitbouwen
De vastgehaakte nettas is gespannen ››› .
● De haken en de banden van de nettas van
de bev e
s
tigingsogen en van de haken voor
het hangen van tassen loshaken.
● De nettas in de bagageruimte bewaren. ATTENTIE
De elastische nettas rekken om hem in de be-
ve s
tigingsogen te haken. Na het vasthaken is
hij gespannen. Als de nettas op ongeschikte 176
Airconditioning
Airconditioning
V er
w
arming, ventilatie en koe-
ling
Inleiding Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 52
De informatie van de Climatronic weergeven
Op het scherm van de regeleenheid van de
Climatronic en het scherm van het af fabriek
geïntegreerde Easy Connect-systeem worden
de theoretische waarden voor de tempera-
tuurbereiken getoond.
In het Easy Connect-systeem kan de meet-
eenheid voor de temperatuur worden omge-
zet.
Stof- en pollenfilter
Het stof- en pollenfilter met actief koolpa-
troon verlaagt de verontreiniging van de
lucht die het interieur binnenstroomt.
Het stof- en pollenfilter moet regelmatig wor-
den vervangen om te voorkomen dat de
werking van de airconditioning negatief
wordt beïnvloed.
Indien het rendement van het filter reeds eer-
der vermindert omdat de wagen in een sterk
verontreinigde omgeving gebruikt wordt, moet het filter vervangen worden zonder het
ver
s
trijken van het voorziene interval af te
wachten. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en venti
latiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur- der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Sc h
akel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Het interieurluc
htfilter moet altijd in een
SEAT-garage worden vervangen.
● Als u vermoedt dat de airconditioning de-
fect i
s, moet u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Geadviseerd wordt om
naar de werkplaats van een officiële SEAT
dealer te gaan. Let op
● Als
het koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan, adviseert SEAT aan de koe-
ling (compressor) ingeschakeld te laten. Voor
het inschakelen toets indrukken. Het con-
tro l
elampje in de toets moet gaan branden.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel
mogelijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. » 181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
Menu Klimaatregeling openen
● Druk op de toets van het bedienings-
p aneel
van de Climatronic.
Bovenaan op het scherm worden de actuele
instellingen weergegeven, zoals de ingestel-
de temperatuur voor de bestuurderszijde en
de temperatuur voor de bijrijderszijde. De
temperaturen tot +22°C (+72°F) worden weer-
gegeven als blauwe pijlen en temperaturen
hoger dan +22°C (+72°F) als rode pijlen.
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een submenu te kiezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Functietoets: Functie
OFFDe Climatronic wordt uitgeschakeld.
ONDe Climatronic wordt ingeschakeld.
SYNCDe temperaturen van de bestuurder en bij-
rijder synchroniseren.
Functietoets: Functie
SETUP
Het submenu met de instellingen voor de
airconditioning verschijnt. De volgende in-
stellingen kunnen worden uitgevoerd:
Automatische hulpverwarming : om
het automatisch inschakelen van de extra
verwarming voor koude landen te active-
ren/deactiveren (enkel motoren met extra
verwarming). Met gedeactiveerde optie
kan de verwarming, afhankelijk van de
buitentemperatuur, er langer over doen
dan normaal om de comforttemperatuur
te bereiken.
Automatische voorruitverwar-
ming *: om de automatische voorruitver-
warming in en uit te schakelen ››› pag.
186.
Automatische luchtcirculatie : om
de automatische luchtcirculatie in en uit
te schakelen ››› pag. 185.
TERUG : om het submenu te sluiten.
*Het submenu van extra verwarming wordt
geopend.
*Hiermee kan de voorruitverwarming hand-
matig worden in- of uitgeschakeld.
Hiermee wordt PureAir in- of uitgescha-
keld en wordt het submenu geopend. Instructies voor het gebruik van de
air
c
onditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
leen w
anneer de mot
or draait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het panorama-
schuifdak gesloten blijven. Wanneer echter
het interieur bij een stilstaande wagen door
binnenvallende zonnestralen sterk is ver-
warmd, kan het afkoelen worden versneld
door de ruiten en het panoramaschuifdak
even te openen.
Climatronic: meeteenheid van de tempera-
tuur op het display van de radio of het navi-
gatiesysteem, al naar gelang af fabriek is ge-
monteerd, omschakelen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het display
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 37.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● De
z
ekering van de airconditioning is door-
geslagen.
● De buitentemperatuur is lager dan ca. +3°C
(+38°F).
● De compressor van de airconditioning is tij-
delijk uitg
eschakeld omdat de motorkoel-
vloeistof te veel is opgewarmd.
● Er is sprake van een andere storing aan de
wagen. Laat
de wagen door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Bijzonderheden
Wanneer de lucht
vochtigheid en de buiten-
temperatuur hoog zijn, kan condenswater
door de verdamper van het koelsysteem
druppelen en een plas vormen onder de wa-
gen. Dit is normaal en geen teken van lekka-
ge! Let op
Na het starten van de motor kan het resteren-
de v oc
ht dat zich in de airconditioning opge-
hoopt heeft, de voorruit bewasemen. Zet de ontwasemingsfunctie aan om de voorruit zo
snel
mog
elijk schoon te maken. Luchtroosters
Afb. 174
in het dashboard: luchtroosters. Luchtroosters
V
oor een c
orr
ecte verwarming, koeling en
ventilatie in het interieur van de wagen moe- ten de luchtroosters
››› afb. 174 1 continu
g eopend
z
ijn. ●
Om de luchtroo sters te openen en sluiten,
draait u het betreffende kartelwieltje (inzet)
184