Bedienen
Multimedia USB/A UX
-IN-in
gangAfb. 124
Middenconsole: USB/AUX-IN-in-
g an
g. Afb. 125
Achterste gedeelte van middencon-
so l
e: USB-
aansluitingen. Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be
schikken over verschillende
soorten USB/AUX-IN-aansluiting.
De USB/AUX-IN-ingang bevindt zich aan het
opbergvak van de voorste middenconsole
››› afb. 124.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem.
Naargelang de uitrusting en het land kan de
wagen ook beschikken over USB-aansluitin-
gen, die enkel gebruikt kunnen worden voor
het laden en de stroomvoorziening .
Deze USB-ingangen bevinden zich aan de
achterzijde van de console, tussen de stoe-
len voorin ››› afb. 125.
Connectivity Box* / Wireless Charger* Afb. 126
Gerelateerde vi-
deo Afb. 127
Middenconsole: Connectivity Box Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be
schikken over een van deze twee
opties: Connectivity Box of Wireless Charger .
Met de Connectivity Box kunt u uw mobiele
apparaat draadloos opladen met behulp van
Qi-technologie 1)
, de straling in de wagen be-
perken en uw ontvangst verbeteren.
Met de Wireless Charger beschikt u uitslui-
tend over de draadloze oplaadfunctie van uw
mobiele apparaat met Qi-technologie.
De Connectivity Box / Wireless Charger be-
vindt zich bij het opbergvak van de midden-
console voorin ››› afb. 127.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem. 1)
Dankzij de Qi-technologie kunt u uw mobiele tele-
foon dr aa
dloos opladen.
130
Bedienen
Alarmknop*
Druk de al
armknop 2 alleen in een noodge-
v al
in!
Zodra de alarmknop is ingedrukt,
hoort u de claxon van de wagen en gaan de
knipperlichten kort branden. Door de knop
nogmaals in te drukken, wordt het alarm ge-
deactiveerd.
Nieuwe sleutels
Voor het bijmaken van reservesleutels of an-
dere autosleutels hebt u het chassisnummer
van de wagen nodig.
Elke sleutel van een nieuwe wagen bevat een
microchip die is gecodeerd met de gegevens
van de elektronische wegrijblokkering van de
wagen. Een autosleutel werkt niet als er geen
microchip of een niet gecodeerde microchip
in zit. Dit geldt ook voor speciaal voor de be-
treffende wagen bijgemaakte wagensleutels.
De wagensleutels of de nieuwe reservesleu-
tels zijn verkrijgbaar bij een officiële SEAT
dealer, gespecialiseerde werkplaatsen of ge-
autoriseerde sleutelspecialisten die gekwali-
ficeerd zijn om deze sleutels te vervaardigen.
De nieuwe sleutels of de reservesleutels
moeten voor gebruik gesynchroniseerd wor-
den ››› pag. 142. VOORZICHTIG
Alle wagensleutels bevatten elektronische
onderdel en. B
escherm ze tegen schade, flin-
ke schokken en vocht. Let op
● Druk de knop v
an de autosleutel alleen in
wanneer de bijbehorende functie echt ge-
bruikt moet worden. Als de knop onnodig
wordt ingedrukt, is het mogelijk dat de wa-
gen onbedoeld wordt ontgrendeld of dat het
alarm wordt geactiveerd. Dit is ook mogelijk
wanneer u denkt dat u zich buiten de actiera-
dius van de sleutel bevindt.
● De werking van de wagensleutel kan tijde-
lijk wor
den gestoord t.g.v. overlapping van
zenders die zich in de buurt van de wagen be-
vinden en die in dezelfde frequentieband wer-
ken, bijv. radio's of mobiele telefoons.
● Door obstakels tussen de wagensleutel en
de wagen, s
lechte weersomstandigheden en
leeg rakende batterijen kan het bereik van de
afstandsbediening minder worden.
● Als u de knoppen van de wagensleutel
›››
afb. 128 of ››› afb. 129 of een van de cen-
trale vergrendelingsknoppen ››› pag. 135
herhaalde malen binnen een korte tijd in-
drukt, wordt de centrale vergrendeling korte
tijd afgesloten als bescherming tegen overbe-
lasting. De wagen is dan ontgrendeld. Blok-
keer zo nodig. Op afstand ontgrendelen/vergrende-
l
en Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ››
pag. 15 Als de wagen wordt ontgrendeld en er binnen
30 seconden geen por
tier of achterklep
wordt geopend, wordt de wagen automatisch
weer vergrendeld. Deze functie voorkomt dat
de wagen onbedoeld continu is ontgrendeld.
Dit geldt niet als u de knop ten minste 1
seconde ingedrukt houdt.
Bij wagens met centrale veiligheidsvergren-
deling (selectieve ontgrendeling van de zij-
portieren) ››› pag. 134 ontgrendelt u door de
knop eenmaal in te drukken slechts het
portier aan bestuurderszijde en de tankklep;
door door de knop nogmaals in te drukken,
ontgrendelt u de gehele wagen. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Beschrijving
op pag. 133 in ac
ht nemen. Let op
● Bedien de s l
eutel met afstandsbediening
uitsluitend als u de wagen kunt zien.
● Personaliseren van de sleutel met radiogra-
fisc
he afstandsbediening ››› pag. 149, Com-
fortopenen/comfortsluiten. Veiligheidsontgrendelen
De centrale veiligheidsontgrendeling biedt
de mog
elijk
heid om al
leen het bestuurder-
sportier en de tankklep te ontgrendelen. De
134
Bedienen
ATTENTIE
Als er zich een passende sleutel in de omge-
vin g
van de achterklep bevindt, is het in som-
mige gevallen mogelijk dat de functie Easy
Open onbedoeld ingeschakeld wordt en de
achterklep geopend wordt, bijvoorbeeld wan-
neer er geveegd wordt onder de achterbum-
per, een water- of stoomstraal van een hoge-
drukspuit daarop gericht wordt of wanneer
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan
die zone uitgevoerd worden. Als de achter-
klep onbedoeld geopend zou worden, zou die
ernstige letsels kunnen toebrengen aan per-
sonen die zich binnen de baan ervan bevin-
den en materiële schade berokkenen.
● Laat daarom geen enkel passende sleutel
onbeheerd in de omg
eving van de achterklep
achter.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u onder-
houds- of reparatiewerkzaamheden aan de
wagen uitvoert.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u de wagen
wast.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u een fiet-
sendrager of aanhangwagen monteert ››› pag.
288. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge- raakt worden door een water- of stoomstraal
van een hog
edruk
spuit en een passende au-
tosleutel in de omgeving aanwezig is. Als ten
minste één van de elektrisch bediende ruiten
geopend is en het sensoroppervlak B (pijl)
van een v
an de portiergrepen constant inge-
schakeld is, worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld
››› pag. 101.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper-
vlak in de portiergrepen van de bestuurder en
bijrijder ››› pag. 164. ●
Als
er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wagen bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren van de portier-
grepen kan n
adelig worden beïnvloed als de
sensoren erg vuil zijn, bijvoorbeeld als er een
laagje zout op zit. Reinig zo nodig de wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Inbraakbeveiliging (Safelock)*
Zodra de wagen van buitenaf wordt vergren-
del
d, w
or
dt tevens het inbraakbeveiliging ge-
activeerd; ter informatie voor de bestuurder
wordt dit als volgt weergegeven op het dis-
play in het instrumentenpaneel Atten-
tie: Safelock. Zie het Instruc-
tieboekje . De wagen kan niet meer van
binnenuit worden geopend. Dit maakt het
moeilijker voor onbevoegden om de wagen
binnen te dringen ››› in Beschrijving op
p ag. 133
.
140
Openen en sluiten
gesloten worden, door voldoende kracht uit
t e oef
enen.
A
ls met geopende achterklep de kabels van
de wagenaccu worden losgemaakt ››› pag.
320 of de overeenkomstige zekering door-
brandt ››› pag. 107, moet het systeem wor-
den gereset. Daarvoor moet de klep eenmaal
volledig worden gesloten.
Noodontgrendeling
››› pag. 17 ATTENTIE
Als er veel sneeuw of zware lasten op de ach-
terk l
ep liggen, kan het zijn dat de klep niet
kan worden geopend of na opening vanzelf
omlaag beweegt door het bijkomende ge-
wicht; dit kan ernstige letsels veroorzaken.
● Open de achterklep nooit wanneer er veel
sneeuw of
een zware last (bijv. dakdrager) op
ligt.
● Voordat u de klep opent, verwijdert u de
sneeuw of
last. ATTENTIE
Het verkeerd of onachtzaam sluiten van de
acht erk
lep kan leiden tot ernstige verwondin-
gen.
● Laat de wagen nooit onbeheerd achter en
laat k
inderen er niet in of aan spelen, vooral
wanneer de achterklep openstaat. Kinderen
kunnen in de bagageruimte klimmen, de ach- terklep sluiten en opgesloten komen te zit-
ten. In een af
g
esloten wagen kan het, afhan-
kelijk van het jaargetijde, zo extreem warm of
koud worden dat dit tot ernstig letsel, ziekte
of zelfs de dood kan leiden. VOORZICHTIG
Voordat u de achterklep opent of sluit, dient u
t e c ontr
oleren of er voldoende ruimte is om
dit te doen, bijv. wanneer een aanhangwagen
is aangekoppeld of de wagen in een garage
staat. Achterklep automatisch vergrendelen
Als de achterklep geopend is en de wagen
v
er
gr
endeld, dan wordt die automatisch ver-
grendeld als er op de toets gedrukt is.
U kunt een functie activeren om de blokke-
ringslimiet van de achterklep automatisch te
verlengen. Als deze functie geactiveerd is, is
het mogelijk het portier te ontgrendelen door
op de toets van de afstandsbediening
››› pag. 134 te drukken en de achterklep op-
nieuw te openen.
Indien u dit wenst, kunt u de functie verlen-
ging van de automatische blokkeringslimiet
van de achterklep laten activeren of deactive-
ren door langs te gaan bij een officiële SEAT
dealer. Zolang de automatische blokkering niet in
werkin
g is getreden, bestaat er een gevaar
op inbraak in de wagen. Daarom raden we u
aan het voertuig altijd te blokkeren via toets
van de afstandsbediening resp. van de
centrale vergrendeling. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Inleiding op
pag. 101 in ac
ht nemen.
● Een niet correct gesloten achterklep kan
gevaarlijk
zijn.
● De achterklep mag niet geopend worden als
de mist
- en achteruitrijlichten zijn ingescha-
keld. Dit kan de controlelampjes beschadi-
gen.
● Achterklep niet met de hand op de achter-
ruit dicht
drukken. De achterruit zou kunnen
breken - verwondingsgevaar!
● Nadat u de achterklep dicht hebt gedaan,
dient u te c
ontroleren of deze ook vergren-
deld is, omdat deze anders tijdens het rijden
onverwachts open kan gaan.
● Sluit de achterklep nooit zonder op te let-
ten of onbeheer
st, omdat dit ernstig letsel
voor u of anderen tot gevolg kan hebben.
Zorg er altijd voor dat niemand in het zwenk-
bereik van de achterklep staat.
● Nooit met een op een kier staande of zelfs
open achterk
lep rijden, omdat er dan uitlaat-
gassen het interieur kunnen binnendringen.
Gevaar op vergiftiging! » 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
het eenvoudiger het openen en sluiten ge-
c ontr
o
leerd uit te voeren.
Sluitautomaat
– Trek de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede st
and naar boven. De ruit sluit
volledig.
Openingsautomaat – Druk de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede st
and naar beneden. De ruit
gaat helemaal open.
Weer activeren van de sluit- en openingsau-
tomaat
Als de kabels van de accu zijn los- en vastge-
maakt, is de sluit- en openingsautomaat bui-
ten werking. Als volgt weer activeren: – Ruit door het permanent omhoogtrekken
van de ruitbedienin
gsschakelaar tot de
aanslag omhoogschuiven.
– Schakelaar loslaten en opnieuw een secon-
de omhoogtrekk
en. De automaat is nu
weer geactiveerd.
Als u een knop tot in de eerste stand drukt
resp. trekt, opent of sluit het raam zolang de
knop wordt bediend. Wanneer u de knop kort
tot de tweede stand indrukt of loslaat, wordt
de ruit automatisch geopend (openingsauto-
maat) of gesloten (sluitautomaat). Wanneer u
de knop bedient tijdens het openen of slui- ten van de ruit, blijft de ruit in die stand
staan.
Gl
azen dak*
Inleidin
g tot thema Het glazen dak bestaat uit twee glaselemen-
ten. Het
ac
hterste element is vast en kan niet
geopend worden. Ook is er een rolgordijn. ATTENTIE
Het verkeerd of onachtzaam gebruiken van
het gl az
en dak kan leiden tot ernstige ver-
wondingen.
● Open of sluit het glazen dak en het rolgor-
dijn enkel w
anneer niemand zich in het wer-
kingsgebied ervan bevindt.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter.
● Laat nooit kinderen of hulpbehoevende
personen acht
er in het interieur, zeker niet
indien ze toegang hebben tot de autosleutel.
Indien ze de sleutel gebruiken zonder toe-
zicht, kunnen ze de auto vergrendelen, de
motor in werking stellen, het contact inscha-
kelen en het glazen dak bedienen.
● Na het uitschakelen van het contact kunt u
het glaz
en dak nog korte tijd openen of slui-
ten, mits het bestuurders- of bijrijdersportier
niet geopend wordt. VOORZICHTIG
● Om bij w int
erse temperaturen schade te
voorkomen moet u eventueel aanwezig ijs en
sneeuw van het dak verwijderen voordat u
het glazen dak opent of omhoog zet.
● Voordat u de auto verlaat of in geval van
neersl
ag dient u het glazen dak steeds te
sluiten. Als het glazen dak open of opgeklapt
is kan er water in de binnenruimte binnen-
dringen en aanzienlijke schade aan het elek-
trische systeem veroorzaken. Dit kan ook an-
dere schade aan de wagen tot gevolg hebben. Let op
● Ver w
ijder regelmatig bladresten en andere
losse voorwerpen die op de geleidingen van
het glazen dak terechtkomen met de hand of
met een stofzuiger.
● Als het glazen dak niet goed werkt, dan zal
de sluitkr
achtbegrenzing ook niet goed wer-
ken. Raadpleeg een gespecialiseerde werk-
plaats. 150
Bedienen
automatisch in een ventilatiestand. Het gor-
dijn b lijf
t
ook in die stand bij gesloten glazen
dak.
De toetsen ››› afb. 141 1 en
2 hebben twee
s t
anden. In de eer
ste stand kan het rolgor-
dijn geheel of gedeeltelijk geopend of geslo-
ten worden.
Door kort de toets te bedienen tot de tweede
stand, verschuift het rolgordijn automatisch
naar de eindstand. Door opnieuw de toets te
bedienen wordt de automatische functie
stopgezet.
Na het uitschakelen van het contact kan het
rolgordijn nog enkele minuten worden geo-
pend of gesloten, zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend.
Het rolgordijn openen
● Druk de toets 1 tot de eerste stand.
● Automatische functie: druk de toets 1 kort
t ot
de tw
eede stand.
Het rolgordijn sluiten
● Druk de toets 2 tot de eerste stand.
● Automatische functie: druk de toets 2 kort
t ot
de tw
eede stand.
De automatische functie stopzetten tijdens
het openen of sluiten
● Druk opnieuw op de toets 1 of
2 . Let op
Wanneer het glazen dak openstaat, kan het
elektri s
che rolgordijn enkel gesloten worden
tot de voorste rand van het glazen dak. Sluitkrachtbegrenzing van het pano-
ram
a
schuifdak en rolgordijn Dankzij de sluitkrachtbegrenzing wordt het ri-
sic
o op kneuz
ingen bij het sluiten van het
glazen dak en rolgordijn verminderd ››› . In-
dien het gl
az
en dak of rolgordijn weerstand
of een obstakel waarneemt bij het sluiten,
gaat het onmiddellijk weer open.
● Controleer waarom het dak of gordijn niet
dicht gin
g.
● Probeer het dak of gordijn opnieuw te slui-
ten.
● Indien het d
ak of gordijn niet gesloten kon
worden w
egens een obstakel of weerstand,
wordt het in de overeenkomstige stand stop-
gezet en gaat het vervolgens open. Bij de au-
tomatische functie kan een nieuwe poging
om te sluiten plaatsvinden.
● Kan het dak of gordijn nog steeds niet ge-
sloten w
orden, sluit het dan zonder de sluit-
krachtbegrenzing. Het glazen dak of rolgordijn sluiten zonder
sluitkr
achtbegrenzing
● Glazen dak: voord
at ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u de toets ››› afb.
140 naar de tweede stand in de richting van
de pijl ››› afb. 140 D tot het dak volledig ge-
s lot
en w
ordt.
● Rolgordijn: voord
at ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u op de toets ››› afb.
141 2 tot het gordijn volledig gesloten
w or
dt
.
● Het dak of gordijn gaat toe zonder tussen-
komst
van de sluitkrachtbegrenzing!
● Als het dak of gordijn nog steeds niet ge-
sloten k
an worden, neem dan contact op met
een gespecialiseerde werkplaats. ATTENTIE
Het sluiten van het glazen dak of rolgordijn
zonder s luitk
rachtbegrenzing kan ernstige
letsels veroorzaken.
● Sluit het dak en gordijn steeds voorzichtig.
● Er mag zich nooit iemand ophouden in de
baan v
an het dak of gordijn, vooral als het
zonder sluitkrachtbegrenzing wordt gesloten.
● De beknellingsbeveiliging voorkomt niet
dat
vingers of andere lichaamsdelen tussen
het dakframe bekneld kunnen raken en ver-
wondingen veroorzaakt. 152
Lichten en zicht
Lichten en zicht
Lic ht
Ger el
ateerde video Afb. 142
Verlichting Stads- en dimlicht
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● W
anneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›››
pag. 154.
● Wanneer de lichtschakelaar in stand o
staat
. ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slec
ht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
verk eer
d worden gebruikt, kunnen overige
weggebruikers hierdoor worden afgeleid en
verblind. Dit kan ernstige ongevallen tot ge-
volg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld. Let op
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
sc hrif
ten voor elk land moeten in acht worden
genomen. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kop
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 153
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 31
Zet de hendel in de basisstand om de betref-
fende functie in te schakelen.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand
voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem via toets en de functieknop SETUP
> Lichten > Comfortknipperlichten
› ›
›
pag. 34.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het
niet g e
bruiken of het vergeten uit te schake-
len daarvan kan andere weggebruikers in ver-
warring brengen. Dit kan ernstige ongevallen
tot gevolg hebben.
● Geadviseerd wordt om tijdig het knipper-
licht t
e activeren als u van rijstrook wilt wis-
selen, inhalen of afslaan. ●
Direct n
a het wisselen van rijstrook, inha-
len of afslaan moet u het knipperlicht deacti-
veren. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan
on gev
allen en ernstig letsel veroorzaken. Het
grootlicht kan andere bestuurders afleiden en
verblinden. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld.
● Als een knipperlicht op de aanhanger de-
fect i
s, gaat het controlelampje (knipperlich-
ten op aanhanger) knipperen op dubbele fre-
quentie dan normaal in de wagen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet.
● Bij koude of vochtige weersomstandighe-
den kunnen de k
oplampen, achterlichten en
knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de
binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft totaal geen invloed op de levensduur
van het verlichtingssysteem van de wagen. automatische rijlichtregeling *
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en k
an niet
alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› in Dagrijver-
lichtin g op p
ag. 153:
Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen
De lichtsensor detecteert
dat het donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
ruitenwisser in.Wanneer de ruitenwisser
niet ingeschakeld wordt
na enkele minuten. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld. 154