Bedienen
Noodremmen ter ondersteuning van de be-
s t
uur
der
Het systeem kan vaststellen dat bij een drei-
gende botsing de bestuurder het rempedaal
niet voldoende intrapt om de botsing te ver-
mijden. In dat geval wordt de intensiteit van
het remmen automatisch verhoogd.
Door bepaalde omstandigheden van het rij-
den en beperkingen van de werking kan het
systeem de botsing in sommige gevallen niet
vermijden; het kan echter wel de gevolgen er-
van aanzienlijk beperken door de snelheid
en botsingsenergie te verlagen. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. ATTENTIE
Het Front Assist-systeem kan de grenzen van
de nat uurk
undige wetten niet overschrijden;
het kan de bestuurder ook niet vervangen
voor wat de controle over de auto en reactie
op een mogelijke noodsituatie betreft. ATTENTIE
Besteed bij een noodwaarschuwing van Front
Ass i
st meteen aandacht aan de situatie en
probeer de botsing te vermijden door te rem-
men of het obstakel te omzeilen. ●
Als
de Front Assist niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
uitzonderlijk w
aarschuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit nodig is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert niet bij dieren, noch
bij krui
sende wagens of bij een tegemoetko-
mende wagen op dezelfde rijstrook.
● Front Assist reageert ook niet bij voetgan-
gers
die dezelfde richting uitgaan of uit te-
gengestelde richting naderen op dezelfde
rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal in te trappen, of door te draaien aan het
st
uur
wiel. Let op
● Bij in ge
schakelde Front Assist, kunnen de
aanwijzingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Front Assist kan de auto doen vertragen tot
zelfs
volledige stilstand. Het remsysteem
doet de wagen echter niet permanent stil-
staan. Trap het rempedaal in!
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. 230
Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 37.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 34.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 192.
De voorwaarschuwing in- of uitschakelen
De voorwaarschuwing (voorafgaande waar-
schuwing) kan worden in- of uitgeschakeld in
het Easy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroegtijdig
● Middel ●
Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden wordt het
aanbev
o
l
en Front Assist uit te schakelen van-
wege beperkingen van dit systeem: ●
Wanneer de wag
en weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rolllenbak staat.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den.
Beperkingen van het systeem Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
zijn vanuit het standpunt van de bestuurder.
Daarom moet de bestuurder altijd aandach-
tig zijn om in te grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Tijdens de eerste momenten van het rijden
na in s
chakeling van het contact, door de ini-
tiële zelfkalibratie van het systeem.
232
Bedienen
In dit geval zal het display van het instrumen-
t enp
aneel
hem aangeven in te grijpen door
het rempedaal in te trappen en klinkt een
akoestische waarschuwing ››› pag. 235. ATTENTIE
De intelligente techniek van de ACC kan de
door het sy s
teem bepaalde grenzen noch de
natuurkundige grenzen overwinnen. Indien
het systeem nalatig of onbedoeld gebruikt
wordt, kunnen ongevallen en ernstige letsels
veroorzaakt worden. Ondanks het systeem
moet de bestuurder te allen tijde opmerk-
zaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● ACC niet gebruiken bij slecht zicht, op
stei
le hellingen, met veel bochten of op glad-
de wegen zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs,
regen of losse steentjes, noch op overstroom-
de wegen.
● ACC ook nooit dwars door het veld of op on-
verhar
de wegen gebruiken. ACC is enkel be-
stemd voor gebruik op verharde wegen.
● ACC reageert niet bij het naderen van een
vas
te hindernis, zoals bijvoorbeeld het einde
van een file, een wagen met pech of een voer-
tuig dat stilstaat voor een verkeerslicht.
● De ACC reageert enkel bij personen indien
het sys
teem voor detectie van voetgangers
beschikbaar is. Het systeem reageert ook niet
bij dieren of voertuigen die kruisen of in te- gengestelde richting over dezelfde rijstrook
komen.
●
Indien de A C
C de snelheid niet voldoende
vermindert, r
em dan de wagen onmiddellijk
met het rempedaal.
● Bij het rijden met noodreservewiel wordt
het AC
C-systeem mogelijk automatisch uitge-
schakeld tijdens de rit. Schakel het systeem
uit wanneer u begint te rijden.
● Indien de wagen zich onbedoeld blijft ver-
plaat
sen na de oproep tot ingreep door de be-
stuurder, rem dan de wagen met het rempe-
daal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel e
en oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, regel dan zelf
de afstand.
● De bestuurder moet klaar zijn om zelf op
elk ogenb
lik te versnellen of te remmen. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
defect i
s, schakel dan de ACC uit. Zo vermijdt
u mogelijke schade. Laat hem in dat geval af-
stellen.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan. Let op
● Als
de ACC niet werkt zoals beschreven in
dit hoofdstuk, gebruik het dan niet en ga
naar een gespecialiseerde werkplaats. Om
die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
● De maximumsnelheid met ingeschakelde
ACC
bedraagt 210 km/u (150 mph).
● Wanneer de ACC ingeschakeld is, kunnen
vreemde geluiden hoorb
aar zijn tijdens het
automatisch remmen, veroorzaakt door het
remsysteem. 234
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Aanwijzingen op het scherm, waar-
s c
hu
wings- en controlelampjes Afb. 195
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: (A) A
CC niet actief (standby). (B)
ACC actief. Statusweergave op het display
W
eer
g
ave op het display ››› afb. 195:
Voorligger gedetecteerd. De ACC is niet
actief en regelt de snelheid niet.
Afstand tot de voorligger. De ACC is niet
actief en regelt de afstand niet.
1 2 Voorligger gedetecteerd. De ACC is actief
en r
e
g
elt de snelheid.
Afstandsniveau 2 ingesteld door de be-
stuurder.
De ACC is actief en regelt de afstand af-
hankelijk van de snelheid.
Waarschuwings- en controlelampjes
››› in Waarschuwings- en controlelampjes
op p ag. 126
.
De snelheidsafname door de ACC om
de afstand tot de voorligger te behou-
den is onvoldoende.
Rem! trap het rempedaal in! Oproep tot ingreep door be-
stuurder.
ACC is momenteel niet beschikbaar.
a)
Met stilstaande wagen de motor uitschakelen en op-
nieuw inschakelen. Het gebied aan het embleem van
SEAT aan de voorzijde nakijken
››› afb. 196 op vuil, ijs of
schok. Is hij nog altijd onbeschikbaar, vraag dan in een
gespecialiseerde werkplaats om het systeem na te kij-
ken.
a) Het symbool heeft een kleur op het instrumentenpaneel met
kleurendisplay.
ACC is actief.
Er wordt geen voorligger gedetecteerd. De geprogram-
meerde afstand blijft constant.3
4
5
Heeft het symbool een witte kleur:
ACC is actief.
Er is een voorligger herkend. ACC regelt de snelheid en
de afstand tot de voorligger.
Heeft het symbool een grijze kleur:
De ACC is niet actief (standby)
Het systeem is ingeschakeld maar regelt niet.
Gaat groen branden
ACC is actief.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde ACC kunnen de aanwijzin-
gen v
an het display van het instrumentenpa-
neel verborgen zijn door aanwijzingen van
andere functies, bijvoorbeeld een binnenko-
mende oproep. 235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
30 km/u. Bij een automatische versnellings-
b ak
moet
de keuzehendel in stand D of S
staan.
● Om de ACC te activeren, drukt u met de der-
de hendel in st
and 1 op de toets
of
z et u
de derde hendel van de ACC in stand 2›››
afb . 197. Op dat moment verandert de af-
beel din
g van de ACC in het scherm van het
instrumentenpaneel in de modus Actief
››› afb. 195.
Met geactiveerde ACC-functie rijdt de wagen
met een snelheid en ingestelde afstand t.o.v.
de voorligger. Zowel de snelheid als de af-
stand kunnen op ieder moment worden ge-
wijzigd.
ACC uitschakelen en deactiveren
Zet om de ACC uit te schakelen de hendel in
stand 0
› ›
› afb
. 197 (vergrendeld). Op dat
moment verschijnt de tekst ACC gedeacti-
veerd en is de functie volledig gedeacti-
veerd.
Als u de ACC niet wilt uitschakelen maar hem
tijdelijk in de niet-actieve modus (standby)
wilt overzetten, zet de derde hendel dan in
stand 3
› ›
› afb
. 197 of trap op het rempe-
daal.
Wanneer de wagen stil staat en het bestuur-
dersportier wordt geopend, gaat de functie
ook over in de niet-actieve modus (standby). Standaardafstandsniveau aan het begin van
de rit ins
tellen
Bij nat wegdek altijd een grotere afstand tot
de voorgaande wagen kiezen dan bij droog
wegdek.
Onderstaande afstanden kunnen vooraf wor-
den ingesteld:
● Heel kort
● Kort
● Media
● Middellang
● Heel lang
In het Ea
sy Connect-systeem kan het af-
standsniveau aangepast worden dat moet
zijn ingesteld bij het inschakelen van de af-
standsregeling (ACC) met toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Rijprofiel instellen
Bij wagens met SEAT Drive Profile kan het ge-
kozen rijprofiel het acceleratie- en remgedrag
van de ACC beïnvloeden ››› pag. 255.
Bij wagens zonder SEAT Drive Profile kan het
gedrag van de ACC worden beïnvloed door
het selecteren van een van de onderstaande
rijprofielen in het Easy Connect-systeem:
● Normal
● Sport ●
Eco
● C
omfort
In dit gev
al krijgt men toegang tot de instel-
lingen van de ACC middels de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP >
Onder s
t
euning van de bestuurder >
A
C
C ›››
p
ag. 34.
Onder s
taande voorwaarden kunnen tot ge-
volg hebben dat de ACC niet reageert:
● Ingetrapt gaspedaal.
● Geen versnelling ingeschakeld.
● Als de ESC regelt.
● De bestuurder heeft de veiligheidsgordel
niet omg
egespt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Men rijdt harder dan 210 km/u (150 mph).
Aanwijz
ingen voor de bestuurder
ACC niet beschikbaar
Het systeem kan de veilige herkenning van
wagens niet meer garanderen, daarom wordt
het uitgeschakeld. De sensor is ontregeld of
beschadigd. Rijd naar een gespecialiseerde
werkplaats om de storing te laten repareren.
238
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Wanneer de radarsensor opnieuw correct
w erkt, i
s
de ACC automatisch opnieuw be-
schikbaar. Het bericht van het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt en de ACC
wordt opnieuw geactiveerd.
Bij sterke weerkaatsing van het signaal van
de radar, bijvoorbeeld in een gesloten par-
keerplaats, kan de werking van de ACC beïn-
vloed worden.
Rijden met een aanhangwagen
Bij het rijden met een aanhangwagen, is de
regeling van de ACC minder dynamisch.
Oververhitte remmen
Als de remmen overmatig verhitten, bijvoor-
beeld na plots remmen of op lange en zeer
steile afdalingen, kan de ACC tijdelijk uitge-
schakeld zijn. Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt een waarschu-
wingstekst. In dit geval kan de cruise control
niet worden geactiveerd.
Zodra de temperatuur van de remmen vol-
doende gedaald is, kan de cruise control op-
nieuw geactiveerd worden. De foutmelding
verdwijnt van het display van het instrumen-
tenpaneel. Als het bericht ACC niet be-
schikbaar gedurende lange tijd blijft bran-
den, dan betekent dit dat er een storing is.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. ATTENTIE
Als de waarschuwing Rempedaal intrap-
pen wor dt
genegeerd, dan kan de wagen on-
gewild vooruit bewegen en tegen de voorlig-
ger botsen. In ieder geval dient u, voordat u
wegrijdt, te controleren of de weg vrij is. Het
kan voorkomen dat de radarsensor hindernis-
sen op de weg niet zou herkennen. Dit kan
een ongeval en zware verwondingen tot ge-
volg hebben. Trap indien nodig op de rem. Rijstrookassistent (Lane As-
s
i
s
t)*
Inleiding Afb. 202
Op de voorruit: gezichtsveld van de
rij s
tr
ookassistent. Met behulp van de camera in de voorruit regi-
s
tr
eer
t de rijstrookassistent de grenslijnen
van een rijstrook. Als de auto onwillekeurig een waargenomen grenslijn nadert, meldt
het sys
teem dit aan de bestuurder via een
corrigerende beweging van het stuur . Zo
wordt niet enkel de bestuurder gewaar-
schuwd, maar de wagen ook binnen de rijst-
rook gehouden. Deze beweging kan op ieder
moment overgereguleerd worden.
Als de richtingaanwijzers zijn geactiveerd,
wordt geen waarschuwing gegeven, omdat
de rijstrookassistent in dat geval weet dat u
van rijstrook wilt wisselen.
243
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● Het c
ontr
olelampje knippert in de betref-
fende buitenspiegel, zelfs als er geen rich-
tingaanwijzer is ingeschakeld.
● Het stuur trilt om de bestuurder te wijzigen
op het botsin
gsgevaar.
● Er wordt een corrigerend draaikoppel toe-
gepa
st in de richting om de auto terug naar
zijn rijstrook te brengen.
Uitschakelen van de rijstrookassistent in de
volgende situaties
In de volgende situaties moet u de rijstroo-
kassistent uitschakelen met het oog op de
technische grenzen van het systeem:
● Als de bestuurder goed moet opletten.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Onder slechte klimatologische omstandig-
heden.
● Op wegen met slecht wegdek.
● Bij plekken waar wegwerkzaamheden zijn. ATTENTIE
De intelligente techniek in de rijstrookassis-
tent (Lane As
sist) kan de natuurkundig en
door het systeem zelf bepaalde grenzen niet
overwinnen. Het onachtzame of ongecontro-
leerde gebruik van de rijstrookassistent kan
ernstig letsel en ongevallen veroorzaken. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven. ●
Pa s
de snelheid en houd een veilige af-
stand aan tot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, de klimatologische omstandighe-
den, het wegdek en het verkeer.
● Houd de hand altijd aan het stuur om op elk
moment te k
unnen bijsturen.
● De rijstrookassistent registreert niet alle
wegdekm
arkeringen. Het wegdek, patronen
in het wegdek of objecten in slechte toestand
kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd als
markeringen op het wegdek in bepaalde om-
standigheden door de rijstrookassistent. In
dergelijke situaties moet u de rijstrookassis-
tent onmiddellijk uitschakelen.
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gat
en en reageer zoals vereist.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Wanneer het
zichtveld van de camera ver-
vuil
d, afgedekt of beschadigd is, kan de werk-
ing van de rijstrookassistent negatief worden
beïnvloed. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet u het
volgende in acht nemen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit s
choon en vrij van sneeuw
en ijs.
● Dek de camera niet af.
● Controleer of de ruit in het zichtveld van de
camera niet
beschadigd is. Let op
● De rij s
trookassistent is uitsluitend bedoeld
voor wegen met vast wegdek.
● Als de rijstrookassistent niet werkt zoals
besc
hreven in dit hoofdstuk, moet dit sys-
teem uitgeschakeld worden en moet u naar
een gespecialiseerde werkplaats gaan.
● Controleer alvorens weg te rijden of het
zicht
veld van de camera niet is afgedekt
››› afb. 202.
● Het cameravenster altijd schoon houden.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkpl
aats van een officiële dealer gaan voor
reparatie. Filehulpsysteem
Ger el
at
eerde video Afb. 205
Zelfstandig rij-
den 246
Bedienen
zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs, regen of
los
se s
teentjes, noch op overstroomde we-
gen.
● Gebruik het filehulpsysteem niet in het ter-
rein of op een on
verhard wegdek. Het file-
hulpsysteem is enkel bestemd voor gebruik
op verharde wegen.
● Het filehulpsysteem reageert niet bij perso-
nen of dieren, noc
h bij kruisende wagens of
bij een tegemoetkomende wagen op dezelfde
rijstrook.
● Indien het filehulpsysteem de snelheid niet
vol
doende vermindert, rem dan de wagen on-
middellijk met het rempedaal.
● Indien de wagen zich blijft verplaatsen na
de oproep tot
ingreep door de bestuurder,
rem dan de wagen met het rempedaal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel e
en oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, neem dan on-
middellijk weer de controle over de wagen
over.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. De verantwoordelijkheid voor het juist
aanhouden van de rijstrook ligt altijd bij de
bestuurder.
● Wees altijd klaar om zelf te kunnen sturen
(accel
ereren of remmen). Let op
● Als
het filehulpsysteem niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk, gebruik het dan niet en ga naar een gespecialiseerde werk-
pl
aat
s.
● Als het systeem een storing vertoont, laat
het dan n
akijken in een gespecialiseerde
werkplaats. Noodhulpsysteem (Emergency
Ass
i
st)
Beschrijving en werking Het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
s
t
elt
vast of de bestuurder niet actief is en
kan de wagen automatisch binnen zijn rijst-
rook houden of zo nodig volledig tot stilstand
brengen. Op die manier kan het systeem ac-
tief helpen om een ongeval te voorkomen.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
een bijkomende functie van de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ››› pag. 243 en combineert
de functies daarvan met die van de automati-
sche afstandsregeling (ACC) ››› pag. 233.
Lees daarom aandachtig deze twee hoofd-
stukken en houd rekening met de beperkin-
gen van de systemen en aanwijzingen erover.
Werking van het noodhulpsysteem (Emer-
gency Assist)
Het noodhulpsysteem stelt vast of de be-
stuurder geen enkele activiteit uitvoert en
vraagt hem herhaaldelijk met optische en akoestische waarschuwingen alsook rem-
schokk
en om de controle over de wagen weer
actief over te nemen.
Als de bestuurder nog steeds niets doet,
neemt het systeem automatisch het gaspe-
daal, de rem en stuurinrichting over om de
wagen te remmen en op zijn rijstrook te hou-
den ››› . Wanneer het noodhulpsysteem ac-
tief r
e
gelt, gaan de noodknipperlichten bran-
den ››› pag. 158 en maakt de wagen lichte
zigzagbewegingen binnen de rijstrook om
andere weggebruikers te waarschuwen.
Als de resterende remafstand voldoende is,
vertraagt het systeem zo nodig de wagen tot
volledige stilstand en wordt de elektronische
parkeerrem automatisch ingeschakeld
››› pag. 197.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) in-
en uitschakelen
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
automatisch ingeschakeld wanneer de rijst-
rookassistent (Lane Assist) ingeschakeld is
››› pag. 243.
Technische vereisten om het noodhulpsys-
teem (Emergency Assist) te gebruiken
● De automatische afstandsregeling (ACC)
moet ing
eschakeld zijn ›››
pag. 233.
● De rijstrookassistent (Lane Assist) moet in-
ges
chakeld zijn ››› pag. 243.
248