Controleren en bijvullen
brandstofsysteem wordt beschadigd, indien
op deze br
and
stof wordt gereden.
● Brandstoftoevoegingen, zogenaamde
"vloeist
ofverbeteraars", benzine of dergelij-
ke middelen mogen niet aan de dieselolie
worden toegevoegd.
● Bij slechte kwaliteit van de diesel kan het
noodzakelijk
zijn om uit het brandstoffilter
ook tussen de in het Serviceplan vermelde in-
tervallen water af te tappen. Geadviseerd
wordt om dit in een gespecialiseerde werk-
plaats te laten uitvoeren. Een ophoping van
water in het filter kan tot motorstoringen lei-
den. AdBlue
®
Inf orm
atie o
ver AdBlue®Het verbruik van AdBlue
®
h an
g
t af van de
persoonlijke rijstijl, de bedrijfstemperatuur
van het systeem en de omgevingstempera-
tuur wanneer de wagen wordt gebruikt.
AdBlue ®
bevriest vanaf -11°C (+13°F). Het
systeem bevat verwarmingselementen die
ook de werking bij lage temperaturen garan-
deren.
De inhoud van de AdBlue ®
-tank is ca. 11 li-
ter.
De AdBlue ®
-tank mag nooit leeg zijn. Vanaf
een actieradius van minder dan 2400 km ver- schijnt op het scherm van het instrumenten-
paneel een indic
atie dat AdBlue®
moet wor-
den bijgevuld ››› pag. 311. Wordt deze indi-
catie genegeerd, dan zal het later niet meer
mogelijk zijn om de motor te starten. Ver-
schijnt deze indicatie niet, dan hoeft geen
AdBlue ®
te worden toegevoegd.
AdBlue ®
is een gedeponeerd handelsmerk
van de Duitse vereniging van autofabrikan-
ten (VDA) en staat ook bekend als AUS32 of
DEF (Diesel Exhaust Fluid). VOORZICHTIG
Wordt te veel AdBlue ®
bij g
evuld, dan kan het
tanksysteem beschadigd raken. AdBlue
®
b ijvullen Afb. 238
Dop van de vulopening van de Ad-
Blue-t ank. Handelingen vóór het bijvullen
P
ark eer de w
agen op een effen oppervlak.
Als de wagen niet op een effen oppervlak
staat maar bijvoorbeeld op een helling of aan
een kant op een stoeprand, kan de meter mo-
gelijk het vullen niet correct detecteren.
Indien een bericht over het AdBlue ®
-peil
werd getoond op het scherm van het instru-
mentenpaneel, vul dan minstens de mini-
maal vereiste hoeveelheid bij (ca. 5 liter) . En-
kel wanneer u deze hoeveelheid tankt, detec-
teert het systeem dat AdBlue ®
werd bijge-
vuld en kunt u de motor opnieuw starten. De
maximale hoeveelheid die u kunt tanken is
11 liter.
Contact uitschakelen. Als het contact niet is
uitgeschakeld tijdens het vullen, verschijnt
op het scherm van het instrumentenpaneel
mogelijk nog steeds de indicatie dat u pro-
duct moet bijvullen.
Bijvullen met een vulfles
Gebruik enkel AdBlue ®
die voldoet aan de
norm ISO 22241-1. Gebruik enkel originele
verpakkingen.
● Open de tankklep ›››
afb. 238.
● Draai de dop van de vulopening van de
tank link
som los.
● Houd rekening met de aanwijzingen en ge-
geven
s van de fabrikant van de vulfles.
● Controleer de vervaldatum. »
311
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Controleren en bijvullen
– Mot ork
ap in de
vergrendeling laten vallen.
Niet nadrukken ››› .
ATTENTIE
● Om v ei
ligheidsredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de kap goed in het
slot is gevallen, nadat u de motorkap hebt
gesloten. Dat is het geval als de motorkap
nergens boven de aangrenzende carrosserie-
delen uitsteekt.
● Als u tijdens het rijden merkt dat de ver-
grendeling niet
vastzit, direct stoppen en de
motorkap sluiten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken. Motorolie
A l
g
emene aanwijzingen De motor wordt af fabriek voorzien van een
s
pec
i
ale multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie z
owel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 60, Motoro-
liespecificaties.
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers).
Als op de binnenkant van de omslag van het
Onderhoudsprogramma de aanduiding PR
QI6 voorkomt, betekent dit dat voor de wa-
gen een service-interval met lange duur van
toepassing is, terwijl de aanduidingen QI1,
QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een onder-
houdsinterval op basis van tijd of kilometers.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter- vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lan
ge duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsint
ervallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 316, Motoroliepeil
controleren en LongLife-olie niet beschikbaar
is, mag met oliesoorten voor vaste onder-
houdsintervallen ›››
pag. 60 maximaal
0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
Vaste onderhoudsintervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in-
terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan olie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 60,
Motoroliespecificaties. In dit geval geldt voor
uw wagen een vast onderhoudsinterval van 1
jaar of 15.000 km (wat het eerst wordt be-
reikt) ››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 316, Motoroliepeil
controleren en de voor uw wagen voorge-
schreven olie niet beschikbaar is, mag met
oliesoorten volgens specificatie ACEA A2 of
ACEA A3 (benzinemotoren) resp. ACEA B3 of »
315
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
ACEA B4 (dieselmotoren) hoogstens 0,5 liter
eenm alig w
or
den bijgevuld.
Wagens met roetfilter voor dieselmotoren*
In het Onderhoudsprogramma staat of uw
wagen met een roetfilter voor dieselmotoren
is uitgerust.
Bij wagens die zijn uitgerust met een roetfil-
ter voor dieselmotoren mag uitsluitend mo-
torolie volgens specificatie VW 507 00 wor-
den bijgevuld. Dat is een low SAPS-motor-
olie. Het gebruik van andere typen motorolie
kan ertoe leiden dat het roetfilter eerder ver-
stopt raakt, waardoor de levensduur ervan
wordt verminderd. Daarom:
● Niet vermengen met andere oliesoorten.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil t
e laag is ››› pag. 316, Motoroliepeil
controleren en de voor uw wagen voorge-
schreven olie niet beschikbaar is, mag met
oliesoorten volgens specificatie VW 506 00
resp. VW 506 01 of VW 505 00 resp.
VW 505 01 of ACEA B3 resp. ACEA B4 hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld. Motoroliepeil controleren
Afb. 240
Oliepeilstok. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Het motoroliepeil kan op de oliepeilstok wor-
den afgelezen.
Oliepeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– De motor kort stationair laten draaien en
uitzetten w
anneer de bedrijfstemperatuur
bereikt is.
– Ca. twee minuten wachten.
– Oliepeilstok uit de geleidingspijp trekken.
Oliepeil
stok met een schone doek afvegen
en tot de aanslag weer in de geleidingspijp
duwen. –
Verv
olgens de oliepeilstok er weer uittrek-
ken en het oliepeil controleren ››› afb. 240.
Indien nodig motorolie bijvullen.
Afhankelijk van de rijstijl en het gebruik van
de wagen kan het olieverbruik tot 0,5 l/1.000
km bedragen. Bij de eerste 5.000 kilometer
kan het verbruik hoger liggen. Het motorolie-
peil moet daarom regelmatig worden gecon-
troleerd - bij voorkeur elke keer bij het tanken
en vóór langere ritten. ATTENTIE
Werkzaamheden aan de motor of in de motor-
ruimte dienen met de nodig
e voorzichtigheid
uitgevoerd te worden.
● Let vóór alle werkzaamheden in het motor-
compar
timent op de waarschuwingen ››› pag.
313. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied A be-
vindt, de mot or niet
starten. Dit kan schade
aan de motor en de katalysator tot gevolg
hebben. Een Technische Dienst raadplegen. 316
Controleren en bijvullen
Motorolie bijvullen Afb. 241
In de motorruimte: dop van de mo-
t or
o
lie-vulopening. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
W erkz
aamheden in de mot
orruimte op
pag. 314.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van het motorcompartiment
weergegeven ››› pag. 313.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 60
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie b ij
vult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied ›››
afb.
240 A bevindt, de motor niet starten. Dit
kan s c
hade aan de motor en de katalysator
tot gevolg hebben. Ga dan naar een gespecia-
liseerde werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied
›› ›
afb. 240 A liggen. Anders kan olie via de
car t
erontluchting worden aangezogen en
door de uitlaat in de atmosfeer komen. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren w ij u
voor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59.
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen. In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motor
olie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
ov er de noodz
akelijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waars
chuwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 313.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden
veroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werk
ing van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftap
plug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient
u uw huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Oude olie buiten het bereik
van kinder
en bewaren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toev oe
gen. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. » 317
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
Milieu-aanwijzing
● Omdat de o
lie correct moet worden afge-
voerd en vanwege de benodigde speciale ge-
reedschappen en vakkennis adviseren wij u
de motorolie en het oliefilter bij een Techni-
sche Dienst te laten verversen.
● In geen geval mag olie in de riolering of in
de grond ter
echtkomen.
● Voor het opvangen van de afgewerkte olie
een hiervoor be
stemde bak gebruiken die de
gehele oliehoeveelheid van uw motor kan op-
vangen. Koelsysteem
Antivrie s/w
at
er bijvullenLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 60
Vul koelvloeistof bij zodra het peil daarvan
onder de markering MIN (minimum) komt.
Koelvloeistofpeil controleren
– De wagen in horizontale stand parkeren.
– Contact uitschakelen.
– Lees het koelvloeistofpeil op het koelvloei-
stof
expansiereservoir af. Bij warme motor
moet het koelvloeistofpeil tussen de mar-
keringen staan. Bij warme motor kan het peil ook iets boven de MAX-markering lig-
gen.
Antivries/w
ater bijvullen
– Motor laten afkoelen.
– Bedek de vuldop van het koelvloeistofex-
pans
iereservoir met een doek en draai de-
ze voorzichtig naar links ››› .
– Vul alleen koelvloeistof bij indien in het ex-
pan
s
iereservoir nog koelvloeistof aanwezig
is; indien dit niet het geval is, kan de motor
beschadigd raken. Indien geen koelvloei-
stof meer aanwezig is in het expansiereser-
voir, niet verder rijden. Roep de hulp van
vakmensen in ››› .
– Als nog een restant koelvloeistof aanwezig
is
in het
expansiereservoir, vul dan bij tot
de max. markering.
– Vul koelvloeistof bij totdat het niveau sta-
biel b
lijft.
– Vuldop goed vastdraaien.
Koelvloeis
tofverlies moet in de eerste plaats
in lekkage worden gezocht. Wend u direct tot
een gespecialiseerde werkplaats om het
koelsysteem te laten controleren. Bij een
dicht koelsysteem kunnen verliezen alleen
voorkomen, als de koelvloeistof door over-
verhitting kookt en daardoor uit het koelsys-
teem wordt geperst. ATTENTIE
● Het k oel
systeem staat onder druk! De vul-
dop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen zolang de motor warm is - gevaar
voor brandwonden!
● Antivries en koelvloeistof zijn schadelijk
voor de gez
ondheid. De antivries daarom al-
leen in de originele verpakking en buiten het
bereik van kinderen bewaren. Anders bestaat
gevaar voor vergiftiging.
● Als u werkzaamheden uitvoert in het mo-
torc
ompartiment, houd er dan rekening mee
dat de radiateurventilator ook bij uitgescha-
keld contact plotseling in werking kan treden
- gevaar voor verwondingen! ATTENTIE
Als er zich onvoldoende koelvloeistof in het
koel sy
steem bevindt, dan kunnen er zich fou-
ten in de motor voordoen en kunnen er bijge-
volg ernstige verwondingen worden opgelo-
pen.
● Er moet worden nagegaan of het additie-
fpercent
age juist is, rekening houdend met
de laagst voorziene omgevingstemperatuur
op de plaats waar de wagen gebruikt zal wor-
den.
● Als er een extreem lage buitentemperatuur
is, kan de k
oelvloeistof bevriezen en kan de
wagen niet meer bewegen. Omdat in dat ge-
val ook de verwarming niet werkt, kunnen in-
zittenden die niet warm genoeg zijn gekleed
doodvriezen. 318
Controleren en bijvullenFunctieHerprogrammeren
Digitale klok›››
pag. 123.
ESC-controlelampjeZodra enkele meters wordt
gereden, gaat het lampje
uit. Wagen gedurende langere tijd niet gebruiken
De w
ag
en is voorzien van een interieurbewa-
kingssysteem dat stroom verbruikt als de
motor stilstaat, dus ook tijdens lange perio-
des van stilstand ››› pag. 214. Het is dan ook
mogelijk dat bepaalde functies, zoals de in-
terieurverlichting of de bediening op afstand
van de portieren, tijdelijk niet beschikbaar
zijn om verder ontladen van de accu te voor-
komen. Deze functies komen weer beschik-
baar zodra het contact wordt ingeschakeld en
de motor wordt gestart.
Winterse omstandigheden
In de winter is het mogelijk dat de accu de
wagen moeizamer start; indien nodig, de ac-
cu opladen ››› in Waarschuwingsaanwij-
z in
g
en voor accu's op pag. 321
Waarschuwingsaanwijzingen voor ac-
cu's Voor de werkzaamheden aan de accu is spe-
c
i
al
e vakkennis vereist! Geadviseerd worden
om hulp te vragen van een officiële SEAT dea- ler of een gespecialiseerde werkplaats bij
prob
lemen met de accu: gevaar voor brand-
wonden en explosiegevaar van de accu!
De accu mag niet worden geopend! Het vloei-
stofpeil van de accu niet trachten te wijzigen.
Anders kan er explosief gas uit de accu ont-
snappen, met explosiegevaar als gevolg.
Oogbescherming dragen.
Accuzuur is een zeer agressieve stof. Handschoe-
nen en oogbescherming dragen. In geval van
zuurspatjes afwassen met veel water.
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden.
Accu alleen opladen in goed geventileerde ruim-
ten - explosiegevaar!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu!
ATTENTIE
● Voor r ep
araties of andere werkzaamheden
aan het elektrisch systeem gaat u als volgt te
werk:
–1. Sleutel uit contact trekken. De minka-
bel van de accu losmaken.
– 2. Na afloop van de reparatie de minkabel
weer aansluiten op de accu.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
all
e elektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen enkel geval worden verwisseld – brandge-
vaar!
●
Let
erop dat de ontgassingsslang altijd op
de accu i
s aangesloten.
● Geen beschadigde accu's gebruiken – ge-
vaar v
oor explosie! Een beschadigde accu di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De k abel
s van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. Batterij opladen
In het motorcompartiment zitten aansluitin-
g
en
v
oor het laden van de accu.
– Waarschuwingsaanwijzingen lezen ›››
in
W aar
s
chuwingsaanwijzingen voor accu's
op pag. 321 en ››› .
– Alle stroomverbruikers uitschakelen. Trek
de s l
eut
el uit het contact.
– Motorkap openen ›››
pag. 314.
– Open de accu-afdekking.
– Sluit de klemmen van een lader aan zoals
voorg
eschreven op de pluspool van de ac-
cu (+) en verder uitsluitend op een massa-
punt van de carrosserie (–). »
321
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Aanwijzingen
– Ge bruik
uits
luitend een lader die geschikt
is voor accu's met een nominale spanning
van 12 V. De lader mag geen spanning ho-
ger dan 15 V afgeven.
– Nu de steker van de voedingskabel van de
accu
lader in het stopcontact steken en het
apparaat inschakelen.
– Na het laden: acculader uitschakelen en de
stek
er van de voedingskabel uit het stop-
contact trekken.
– Nu eerst de pooltangen van de accu losma-
ken.
– Dek
de accu weer af door het deksel op cor-
recte w
ijze te plaatsen.
– Sluit de motorkap ›››
pag. 314.
Raadpleeg vóór het laden van de accu beslist
de aanwijzingen van de fabrikant van de ac-
culader! ATTENTIE
Laad nooit een accu die is bevroren: vervan-
gen! Gev aar
voor ontploffingen! Let op
Accu uitsluitend via de aansluitingen in het
motor c
ompartiment laden. Batterij vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde specificaties
(str
ooms
terkte, capaciteit en spanning) heb-
ben als de oude accu.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie ››› pag. 214. Door de
accuregelaar wordt de accu beter geladen
dan bij wagens zonder accuregelaar. Om er-
voor te zorgen dat dezelfde energie ook na
het vervangen van de accu weer beschikbaar
is, adviseren wij, alleen accu's van hetzelfde
type en dezelfde producent (zoals inge-
bouwd bij het afleveren van de wagen) in te
bouwen. Om ervoor te zorgen dat de energie-
regeling na vervanging van de accu weer cor-
rect werkt, moet de accu worden gecodeerd
in de energieregeling door een gespeciali-
seerde dealer. VOORZICHTIG
● Wag en
s met bijv. een start/stop-systeem*
worden voorzien van een speciale accu (accu
van het type AGM of EFB). Als een ander type
accu wordt gemonteerd, is het mogelijk dat
de start/stop-functie aanzienlijk wordt gere-
duceerd en zo de wagen onder bepaalde om-
standigheden niet wordt uitgezet.
● Let erop dat de ontgassingsslang altijd aan
de originele opening aan de
zijkant van de
accu wordt aangesloten. Anders kunnen gas-
sen en accuzuren ontsnappen. ●
Ac c
usteunen en -klemmen moeten altijd
correct zijn bevestigd.
● Vóór alle werkzaamheden aan de accu, de
waars
chuwingsaanwijzingen in ››› pag. 321,
Waarschuwingsaanwijzingen voor accu's le-
zen.
● Vergeet niet om het accudeksel terug te
plaat
sen als dit is verwijderd. Dat is een be-
scherming voor hoge temperaturen. Op deze
wijze wordt de levensduur van de wagen ver-
lengd. Milieu-aanwijzing
Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwa-
v elz
uur en lood. Zij moeten daarom volgens
de voorschriften worden opgeslagen en afge-
voerd en horen in geen geval bij het huisvuil.
Zorg dat de uitgebouwde accu niet kan kante-
len. Anders kan er zwavelzuur uitstromen! 322
Wielen
Wielen
W iel
en en b
anden
Algemene aanwijzingen –
Met nieuwe banden de eerste 500 kilome-
t er b
ijzonder voorzichtig rijden.
– Rijd uitsluitend langzaam en indien moge-
lijk in een rec
hte hoek stoepranden en ver-
gelijkbare obstakels op.
– Controleer de banden regelmatig op be-
sc h
adigingen (gaten, sneden, scheuren en
bulten). Scherpe voorwerpen uit het ban-
denprofiel verwijderen.
– Kapotte velgen of banden meteen laten ver-
vang
en.
– De banden niet met olie, vet en brandstof
in aanrakin
g laten komen.
– Verloren ventieldopjes direct vervangen.
– Wielen markeren, voordat ze worden verwij-
derd. Z
e moeten namelijk dezelfde loop-
richting hebben, als ze worden geplaatst.
– Verwijderde banden en wielen koel, droog
en zo donk
er mogelijk bewaren.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben in het begin nog niet
de optimale grip en moeten daarom de eer-
ste 500 km met matige snelheid en overeen- komstig voorzichtige rijstijl worden "ingere-
den". Dat komt
ook de levensduur van de
banden ten goede.
Op basis van constructiekenmerken en pro-
fielvormen kan de profieldiepte van nieuwe
banden - afhankelijk van de uitvoering en fa-
brikant - verschillend uitvallen.
Verborgen schade
Schade aan banden en velgen is vaak verbor-
gen. Ongebruikelijke trillingen en eenzijdig
trekken van de wagen kunnen op slijtage van
de banden wijzen. Als u denkt dat een wiel
beschadigd is, direct snelheid minderen.
Banden op beschadigingen controleren. Is er
aan de buitenzijde geen schade herkenbaar,
dan langzaam en voorzichtig naar de volgen-
de gespecialiseerde werkplaats rijden om uw
wagen te laten controleren.
Draairichtinggebonden banden
Bij draairichtinggebonden banden is de
wang van de band met pijlen gemarkeerd.
Houd deze draairichting beslist aan. Hierdoor
worden de optimale rijeigenschappen met
betrekking tot aquaplaning, grip, geluid en
wrijving gegarandeerd.
Naderhand inbouwen van accessoires
Officieel erkende SEAT dealers weten welke
technische mogelijkheden voor de aanpas- sing en montage achteraf van banden, vel-
gen en wiel
doppen er zijn.
Levensduur van banden Afb. 242
Plaats van de sticker van de banden-
s p
annin
gen. De juiste bandenspanning en een rustige
rij
s
tijl
verhogen de levensduur van de ban-
den.
● Controleer de bandenspanning tenminste
eenmaal per m
aand en verder voor elke lan-
ge rit. »
323
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid