Page 185 of 316

Bericht Signaal Beschrijving
FMS1(2)
High beam, main beam Geeft de actieve status van het grootlicht aan
Dimlicht Geeft de actieve status van het dimlicht aan
Richtingaanwijzers Geeft de actieve status van de richtingaanwijzers aan
Hazard warning Geeft de actieve status van de alarmknipperlichten aan
Parkeerrem Geeft aan dat de parkeerrem is ingeschakeld
Remfout/storing remsysteem Geeft een storing in het remsysteem aan
Hatch open Geeft aan dat het achterportier niet gesloten is
Fuel level Geeft aan dat het brandstofreservelampje brandt
Engine coolant temperatureGeeft aan dat het lampje oververhitting
motorkoelvloeistof brandt
Battery charging conditionGeeft aan dat het lampje onvoldoende acculading
brandt
MotorolieGeeft aan dat het lampje onvoldoende motoroliedruk
brandt
Position lights, side lights Geeft de actieve status van de positielichten aan
Mistvoorlichten Geeft de actieve status van de mistlampen aan
Mistachterlicht Geeft de actieve status van de mistachterlichten aan
Engine / Mil indicatorGeeft aan dat het lampje storing EOBD/inspuitsysteem
brandt
Service, call for maintenanceGeeft aan dat de melding geprogrammeerd
onderhoud is weergegeven
Transmissiefout/storing Geeft een storing in het transmissiesysteem aan
Anti-lock brake system failure Geeft aan dat het lampje storing ABS brandt
(2) De signaalwaarden komen van informatie op het instrumentenpaneel
183
Page 186 of 316

Bericht Signaal Beschrijving
FMS1(2)
Worn brake linings Geeft aan dat het lampje remblokslijtage brandt
Malfunction / general failure Geeft aan dat het lampje algemene storing brandt
Height Control (Levelling)Geeft aan dat de melding wielophanging met
automatische niveauregeling is weergegeven
Engine Emission system failure (Mil indicator) Geeft aan dat het lampje roetfilter verstopt brandt
ESC-indicatieGeeft aan dat het lampje m.b.t. de stabiliteitsregeling
brandt
TC01
Tachograafsnelheid van de auto
(3)Geeft de door de tachograaf vastgelegde rijsnelheid
aan
DC2Status open portier 1 Geeft de status van het bestuurdersportier aan
Open Status Door 1 Geeft de status van het passagiersportier aan
Status open portier 3
(4)Geeft de status van het/de achterportier(en) aan
Status open portier 4
(4)Geeft de status van de zijschuifdeur aan
Status open portier 5
(4)Geeft de status van de zijschuifdeur aan
FMSRequests supportedGeeft aan of de Gateway FMS Module in staat is om
de verzoeken van de externe FMS module te
beantwoorden
Diagnostics supportedGeeft aan of de Gateway FMS Module verzoeken om
verzending van diagnose-informatie ondersteunt
FMS-standard SW - version supportedGeeft de FMS-standaardversie weer die ondersteund
wordt door de Gateway FMS-module
(2) De signaalwaarden komen van informatie op het instrumentenpaneel
(3) Het rijsnelheidssignaal is zelfs zonder tachograaf nog beschikbaar
(4) Als de inhoud niet aanwezig is, heeft het overgebrachte signaal de waarde ‘gesloten’
184
NOODGEVALLEN
Page 187 of 316

EEN WIEL
VERVANGEN
ALGEMENE INSTRUCTIES
Om het wiel te vervangen en de krik en
het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) juist te gebruiken,
moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen worden
genomen.
146) 147) 148) 149) 150)
Het is nuttig om het volgende te
weten:
de krik weegt 4,5 kg;
de krik behoeft geen afstelling;
de krik kan niet gerepareerd worden:
in geval van een defect moet de krik
door een origineel exemplaar worden
vervangen;
afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden.
151)
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
stop het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor het verkeer en
waar het wiel op veilige wijze vervangen
kan worden. De grond moet zo
mogelijk vlak en voldoende compact
zijn;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
schakel de eerste versnelling of de
achteruit in;
doe het reflecterende veiligheidsvest
(wettelijk verplicht in bepaalde landen)
aan voordat u uit het voertuig stapt;
geef aan dat het voertuig panne
heeft door de voorzieningen te
gebruiken die wettelijk verplicht zijn in
uw land (bijv. driehoek,
alarmknipperlichten, enz.);
Indien er een wiel verwisseld moet
worden op een helling of een
onverharde weg, leg dan iets onder de
wielen om ze te blokkeren;
neem de gereedschapstas vanonder
de passagiersstoel (zie "Opbergvak
onder de voorste passagiersstoel" in
het hoofdstuk "Interne uitrusting" in
"Kennismaking met het voertuig").In de tas zitten de volgende
gereedschappen:
A - trekoog
B - stang voor sleutel
C - wielboutsleutel
D - krik
E - verlenging voor sleutel
F - handgreep schroevendraaier
G - bit schroevendraaier
als de gereedschapshouder niet is
bijgeleverd, kan voor speciale
uitrustingsniveaus, een tas met
bovengenoemde gereedschappen
geleverd worden;
bij versies met lichtmetalen velgen,
het vastgeklemde wieldeksel
verwijderen;
neem de verlenging voor de sleutel,
de wielboutsleutel en de stang voor
de sleutel uit de gereedschapshouder;
178F1A0168
179F1A0420
185
Page 188 of 316

met de gereedschappen correct
geassembleerd, de bevestigingsbouten
van het wiel dat verwisseld moet
worden één slag losdraaien;
draai aan de ringmoer om de krik
gedeeltelijk te verlengen;
plaats de krik op de hefsteun die
zich het dichtst bij het te vervangen wiel
bevindt, op de punten getoond in fig.
178. Bij versies met een korte wielbasis
met uitschuifbare opstaptrede moet
de krik zodanig in het in fig. 180
aangegeven punt worden geplaatst,
45° gedraaid, dat de krik geen contact
maakt met de opstaptrede;
waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt. Niemand mag
in de nabijheid van het voertuig komen
en het voertuig vooral niet aanraken
tot het weer helemaal op de grond
staat.
bij versies uitgerust met
automatische pneumatische
niveauregeling, moeten, voordat het
voertuig met de krik omhoog wordt
gebracht, de knoppen A en B fig. 181
tegelijkertijd minstens gedurende 5
seconden ingedrukt worden. De
werkingsmodus om het voertuig
omhoog te brengen is ingeschakeld: de
leds blijven constant branden. Druk,
om deze modus te verlaten, nogmaals
5 seconden tegelijkertijd op de
knoppen A en B; beide leds op de
knoppen gaan uit en de volledige
systeemwerking wordt hersteld. Deze
modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een snelheid
van ongeveer 5 km/h wordt
overschreden.
152)
krik het voertuig op.
Na het voertuig te hebben opgekrikt:
voor alle versies, ga naar de wielkuip
rechtsachter, draai aan de schroef A
fig. 182 op de reservewielhouder en
gebruik de bijgeleverde sleutel die
correct gemonteerd moet zijn met het
bijbehorende verlengstuk B fig. 182.
draai het gereedschap linksom fig.
183 om het reservewiel te laten zakken;
blijf linksom draaien tot aan de
eindaanslag, welke aangegeven wordt
doordat de handeling moeizaam wordt
of doordat een klik uit de koppeling in
het gereedschap wordt gehoord;
153) 154)
na het afrollen van de hele kabel van
het hefmechaniek van het reservewiel,
het wiel uit het voertuig verwijderen;
draai de borgknop D fig. 184 los en
schuif het wiel van de houder E.
180F1A0169
181F1A0170
182F1A0171
186
NOODGEVALLEN
Page 189 of 316

met de gereedschappen
gemonteerd de bouten fig. 185 volledig
losdraaien en het wiel verwijderen;
monteer het reservewiel en laat de
gaten G fig. 186 over de bijbehorende
pennen H vallen. Zorg bij de montage
van het reservewiel dat de
contactvlakken volledig schoon zijn,
want anders kunnen de wielbouten na
verloop van tijd loskomen;
draai de 5 wielbouten niet te hard
vast;
monteer de gereedschappen om de
wielbouten om de beurt en diagonaal
volledig vast te draaien in de volgorde
aangegeven in fig. 186;
breng het voertuig omlaag met de
wielsleutel en verwijder de krik;
Na voltooiing van de werkzaamheden:
neem het verwijderde wiel, bevestig
het op de houder E fig. 184 en draai
de knop D vast;
plaats het gemonteerde
gereedschap fig. 183 voorzien van het
betreffende verlengstuk B fig. 182 op
de schroef A fig. 182 van de
bedieningsinrichting op het
reservewielcompartiment en draai het
rechtsom zodat het reservewiel
omhoog komt tot het volledig tegen het
subplatform rust en de
vergrendelingsmarkering D fig. 183 in
het venster op de inrichting is
verschenen.
155)
Ga bij voertuigen met lichtmetalen
velgen als volgt te werk:
voer de bovenbeschreven
handelingen om het wiel te verwisselen
uit tot het wiel met de lekke band op
het hefmechaniek van het reservewiel
wordt geplaatst;
183F1A0421
184F1A0174
185F1A0422
G
H
186F1A0176
187F1A0430
187
Page 190 of 316

neem de kit uit de gereedschapstas
die zich in het dashboardkastje bevindt;
de kit bevat een beugel, drie
speciale bouten en een inbussleutel,
maat 10;
ga naar de achterkant van het
voertuig waar het reservewiel zich
bevindt;
controleer of de kabel van het
hefmechaniek van het reservewiel
volledig is afgerold; neem de bel en
plaats deze in de ronde beugel fig. 188;
draai de knop op de schroef vast
om de beugel fig. 189 vast te zetten.
leg de beugel op de binnenkant van
de lichtmetalen velg fig. 190.
gebruik de inbussleutel om de drie
speciale schroeven op de
beugelmoeren fig. 191 te draaien en zet
het wiel vast;
plaats het gemonteerde
gereedschap fig. 183 voorzien van het
betreffende verlengstuk B fig. 182 op
de schroef A fig. 182 van de
bedieningsinrichting op het
reservewielcompartiment en draai het
rechtsom zodat het reservewiel
omhoog komt tot het volledig tegen het
subplatform rust en de
vergrendelingsmarkering D fig. 185 in
het venster op de inrichting is
verschenen.
Controleer of het vervangen wiel
correct in zijn zitting onder de
bodemplaat is geplaatst (het
hefsysteem is voorzien van een
vangkoppeling die als eindaanslag
fungeert, onjuiste plaatsing kan
de veiligheid in gevaar brengen);
berg de demontagegereedschappen
in de gereedschapstas/-doos op;
plaats de gereedschapstas/-doos in
zijn opbergvak onder de
passagiersstoel.
156) 157)
188F1A0424
189F1A0425
190F1A0426
191F1A0385
188
NOODGEVALLEN
Page 191 of 316

BELANGRIJK
146)Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek enzovoorts om te laten
zien dat uw voertuig stilstaat. Alle
inzittenden moeten het voertuig auto
verlaten, vooral als het zwaar beladen is,
en uit de buurt van gevaarlijk verkeer
wachten tot het wiel is verwisseld. Trek de
handrem aan indien er een wiel verwisseld
moet worden op een helling of een
onverharde weg, leg iets onder de wielen
om ze te blokkeren.
147)Het reservewiel (voor bepaalde
versies/markten) is specifiek voor de auto
waarbij het geleverd is. Gebruik het daarom
niet voor andere modellen. Monteer ook
geen reservewielen van andere modellen
op uw voertuig. De wielbouten zijn specifiek
voor uw voertuig: monteer ze niet op
andere modellen en monteer ook geen
wielbouten van andere modellen op uw
voertuig.
148)Zorg dat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van
de wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.149)Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s
van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere voertuigmodellen.
Gebruik de krik nooit om reparaties onder
het voertuig te verrichten. Door een
verkeerde plaatsing van de krik, kan het
voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik.
150)Voer nooit werkzaamheden aan het
ventiel uit. Steek nooit gereedschap tussen
de velg en de band. Controleer regelmatig
de spanning van zowel de banden als
het reservewiel, zie de spanningswaarden
die zijn aangegeven in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
151)Afgezien van de slinger mag geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd worden. De krik mag alleen
handmatig bediend worden.
152)Steek bij versies met automatische
niveauregeling nooit uw hoofd of handen in
de wielkuip: het voertuig kan automatisch
omhoog of omlaag komen, afhankelijk
van de mogelijke veranderingen in belading
of temperatuur.
153)Het gereedschap mag alleen
handmatig bediend worden. Afgezien van
de bijgeleverde slinger mag geen enkel
ander gereedschap, zoals pneumatische of
elektrische schroevendraaiers op de krik
gebruikt worden.154)Ook de bewegende onderdelen van
de krik (bouten en scharnieren) kunnen
verwondingen veroorzaken: raak deze
onderdelen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
155)Nadat het reservewiel is opgeheven
en vastgezet en gecontroleerd is of het wiel
correct onder het platform is geplaatst
(gele markering in het venster van de
inrichting), moet de sleutel worden
weggenomen. Draai de sleutel niet de
verkeerde kant op (zoals in fig. 187)om
hem gemakkelijker te kunnen verwijderen,
om te voorkomen dat de
bevestigingsinrichting loskomt en te zorgen
dat de wieleenheid veilig blijft vastzitten.
156)Telkens wanneer het reservewiel
wordt bewogen, moet de correcte
plaatsing ervan in de zitting onder de
bodemplaat worden gecontroleerd. Een
verkeerd geplaatst wiel kan de veiligheid in
gevaar brengen.
157)Het hefmechaniek van het
reservewiel is voorzien van een
veiligheidskoppelingssysteem om het
mechaniek te beschermen; dit kan
geactiveerd worden als er buitensporige
kracht op de manoeuvreerbout wordt
uitgeoefend.
189
Page 192 of 316

SNELLE BANDEN-
REPARATIEKIT FIX &
GO AUTOMATIC
(voor bepaalde versies/markten)
De snelle bandenreparatiekit Fix & Go
automatic bevindt zich voorin in de
passagiersruimte en bevat fig. 192:
fles A met het afdichtmiddel en
voorzien van:
– een doorzichtige vulleiding B;
– een zwart slangetje voor het
herstellen van de spanning E;
– sticker C met het opschrift "max. 80
km/h”, na de reparatie van de band aan
te brengen op een voor de bestuurder
zichtbare plaats (op het dashboard);
informatiefolder (zie fig. 193), voor
een correct gebruik van de snelle
bandenreparatiekit, die vervolgens
overhandigd moet worden aan
het personeel dat de behandelde band
moet repareren;
een compressor D met drukmeter
en aansluitstukken;
een paar beschermende
handschoenen in het zijvak van de
compressor;
adapters voor het oppompen van
verschillende elementen.
158) 159) 160)
49)
BELANGRIJKE
INFORMATIE:
Het afdichtmiddel van de snelle
reparatiekit werkt bij
buitentemperaturen tussen –20 °C en
+50 °C.
Het afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum.
161) 162)
3)
OPPOMPEN
163) 164) 165) 166) 167)
Trek de handrem aan. Draai de
ventieldop los, neem de vulleiding A fig.
194 uit en draai de ringmoer B op het
ventiel van de band vast;
steek de stekker E fig. 196 in het
dichtstbijzijnde 12V-stopcontact en
start de motor. Draai de schakelaar D
fig. 195 linksom in de reparatiestand.
Schakel de compressor in door op
de aan/uit schakelaar te drukken.
Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Technische gegevens", is
bereikt.192F1A0180
193F1A0181
190
NOODGEVALLEN