Page 129 of 316

hoewel dit sterk wordt afgeraden,
zal het systeem, als u voorwaarts
heuvelaf rijdt en om welke reden dan
ook in de vrijstand (N) rijdt, wanneer
u schakelt automatisch de beste
versnelling kiezen om het juiste koppel
over te brengen op de wielen op basis
van de rijsnelheid;
Indien nodig kan bij uitgezette motor
de 1e versnelling,RofNingeschakeld
worden met de contactsleutel in de
stand MAR-ON en ingetrapt rempedaal.
In dit geval moet er minstens 5 minuten
gewacht worden voordat er opnieuw
wordt geschakeld, om beschadiging
van het hydraulische systeem en met
name de pomp te voorkomen;
door bij het wegrijden op een helling
geleidelijk, maar volop gas te geven
na de handrem of het rempedaal te
hebben losgelaten, kan de motor op
een hoger toerental draaien en kunnen
steilere hellingen met een merkbaar
hoger koppel worden opgereden.
op hellingen > 5% is het verboden
de 2eversnelling in te schakelen
wanneer het voertuig in de vrijstand
staat.HANDREM
Inschakelen handrem:De handrem
bevindt zich links van de
bestuurdersstoel. Trek de hefboom
omhoog om de handrem in te
schakelen en ervoor te zorgen dat het
voertuig niet beweegt.
Handrem uitschakelen:trekde
hefboom iets omhoog, houd de knop A
ingedrukt en controleer of het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel uit gaat.
Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt losgezet om te
voorkomen dat het voertuig
onverwachts beweegt.
BELANGRIJK Zorg dat de handrem zo
is ingeschakeld dat het voertuig niet
meer van zijn plaats kan komen, vooral
op steile hellingen en bij volle belading.
BELANGRIJK Trek de handrem alleen
aan als het voertuig stilstaat. Wanneer
het voertuig in beweging is, mag de
handrem alleen worden aangetrokken
in geval van een storing in het
hydraulische systeem. Wanneer de
handrem uitzonderlijk tijdens het rijden
moet worden aangetrokken, is het
raadzaam de handrem voorzichtig aan
te trekken om het blokkeren van de
achterwielen en het doorslippen van het
voertuig te voorkomen.
BELANGRIJK
117)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
BELANGRIJK
22)Indien het voertuig is uitgerust met
automatische niveauregeling van de
luchtvering, moet altijd gecontroleerd
worden of er voldoende ruimte boven het
dak en rond het voertuig is wanneer er
geparkeerd wordt. Het voertuig zou
namelijk automatisch omhoog (of omlaag)
kunnen komen, afhankelijk van de
veranderingen in belading of temperatuur.
127
Page 130 of 316

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
het koppelingspedaal volledig intrappen
en de hendel in de gewenste stand
plaatsen (het schema is aangegeven op
de knop A fig. 124).
Om de 6e versnelling (waar aanwezig)
in te schakelen, de pook naar rechts
gedrukt houden om te voorkomen dat
per ongeluk de 4e versnelling wordt
ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het
schakelen van de 6e naar de 5e
versnelling.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
Til, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de ring A onder de knop op en
verplaats de pook naar links en
vervolgens naar voren.
118)
23)
BELANGRIJK
118)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
23)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak. Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de
voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
124F1A0163
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 316

COMFORT-MATIC-
VERSNELLINGSBAK
(Voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde handmatige
versnellingsbak, bekend als
COMFORT-MATIC, die op twee
manieren bediend kan worden:
MANUALenAUTO.
De versnellingsbak bestaat uit een
traditionele handmatige versnellingsbak
met een pookA fig. 125, waaraan
een elektronisch geregeld
elektrohydraulisch apparaat is
toegevoegd voor een automatische
regeling van de koppeling en
schakelingen.
BEDIENINGSPOOK
De versnellingspookAfig. 125 op de
middentunnel is van het "multistabiele"
zwevende type, d.w.z. hij kan drie
stabiele en drie instabiele standen
aannemen.
De drie stabiele standen zijn: vrijstand
N, achteruitRen de middelste stand
tussen de instabiele standen(–)en(+)
fig. 125 en de standen fig. 126.De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling(+), een lagere versnelling(–)
en de automatische werking(A/M).
U kunt naar de handmatige werking
terugkeren door de pook terug te
plaatsen naar de positie(A/M)fig. 127.HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naar(+)
(opschakelen) om de eerste versnelling
in te schakelen (vanuitNofRkan de
pook in de middelste stand worden
geplaatst) of naarRom de achteruit fig.
126 in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar(+)om de
volgende versnelling te kiezen of naar
(–)om een versnelling terug te
schakelen.
125F0N0349M
126F0N0344M
127F0N0345M
129
Page 132 of 316

AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naarA/M
fig. 127 om de automatische werking in
te schakelen; duw de versnellingspook
naar(+)(opschakelen) om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitNof
Rkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst) of naarRom de
achteruit in te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
AUTOMATISCHE
WERKING (AUTO met
UP-functie
ingeschakeld)
DeUP-functie kan worden
ingeschakeld door op deUPfig.
128-knop te drukken die onderdeel is
van de bedieningsorganen op het
dashboard. Wanneer deze functie is
ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en wordt
een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele
display weergegeven.Met deUP-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt, met als doel
steile hellingen soepel en comfortabel
te kunnen berijden.
Indien nodig, (bijvoorbeeld bij inhalen),
schakelt het systeem, na het volledig
intrappen van het gaspedaal, een
of meer versnellingen terug om een
geschikt koppel en vermogen te bieden
voor de door de bestuurder verzochte
acceleratie (dit vindt automatisch plaats
of deUP-functie nou aan of uit staat).24)
BELANGRIJK
24)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
128F0N0348M
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 316

START&STOP-
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook
in een andere stand danRstaat.Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, wordt het uitschakelen
van de motor verhindert om de "Hill
Holder"-functie beschikbaar te houden
(die alleen bij draaiende motor werkt).
Het lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat
de motor is uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram
op het display schakelt
uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals de
motor met uitgeschakelde “Hill
Holder”-functie gestart is. De motor zal
weer worden gestart.
HET SYSTEEM
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
25)
VEILIGHEIDS-
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel
en, indien
aanwezig, een displaybericht.
119) 120)
BELANGRIJK
25)Indien het voertuig handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
BELANGRIJK
119)Alle inzittenden moeten altijd uit de
auto stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor is afgezet en of de contactsleutel
in de STOP-stand staat.
131
INSTELLINGEN
Page 134 of 316

120)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (L6 105Ah/850A) en met
identieke specificaties.CRUISE CONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig
(bij een snelheid boven 30 km/h)
op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua
rijomstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het
systeem niet in de stad.
Inschakelen van het systeem
Draai de ring A fig. 129 - fig. 130 naar
de ON-stand of
(afhankelijk van
de versie).
Het systeem kan niet in de 1e of de
achteruitversnelling ingeschakeld
worden. Het systeem kan het beste
geactiveerd worden in de 4e versnelling
of hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het waarschuwingslampjebranden en verschijnt een
bijbehorende melding op het
instrumentenpaneel.
129 - Versies zonder Speed LimiterF1A0364
130 - Versies met Speed LimiterF1A0363
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 316

Voertuigsnelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
draai de ring A fig. 129 - fig. 130
naar de ON-stand of
(afhankelijk
van de versie) en trap het gaspedaal in
tot het voertuig de gewenste snelheid
heeft bereikt;
zet de hendel omhoog (+)
gedurende minstens een seconde, laat
hem vervolgens los. De
voertuigsnelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en u kunt dus het
gaspedaal loslaten.
De opgeslagen snelheid verhogen/
verlagen
Wanneer de Cruise Control is
geactiveerd, kunt u de snelheid
verhogen door de hendel omhoog te
plaatsen (+) of verlagen door de hendel
omlaag te plaatsen (-).
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Uitschakelen van het systeem
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door de motor uit te schakelen;
De functie uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door het indrukken van knop B,
zowel met symboolIIen symbool
CANC/RES, wordt het systeem op
pauze gezet;
door de motor uit te schakelen;
door het rempedaal in te trappen of
de handrem aan te trekken;
door het koppelingspedaal in te
trappen;
door een verzoek om sequentieel te
schakelen bij een automatische
versnellingsbak;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
door het gaspedaal in te trappen; in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de CAN/
RES-knop in te drukken om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
in geval van een systeemstoring.
121) 122)
SPEED LIMITER
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder kunnen worden
ingesteld.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
Indien nodig kan de ingestelde
snelheidslimiet overschreden worden
(bijvoorbeeld om in te halen) door
het gaspedaal volledig in te trappen.
Door de druk op het gaspedaal
geleidelijk te verminderen wordt de
functie weer geactiveerd zodra de
snelheid van het voertuig onder de
geprogrammeerde snelheid komt.
133
Page 136 of 316

Inschakelen van het systeem
Om het systeem in te schakelen de ring
A fig. 131 in de stand
draaien.
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en, bij
sommige versies, verschijnen een
bericht en de laatst geprogrammeerde
snelheid op het display.
Automatisch uitschakelen van
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring.
BELANGRIJK
121)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
122)Draai bij een defect van het systeem
de draaischakelaar A naarO, controleer
de zekering en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
SPEED BLOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de 4 mogelijke waarden: 90, 100,
110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na inschakeling wordt er op de voorruit
een sticker aangebracht waarop de
ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
131F1A0363
134
STARTEN EN RIJDEN