Page 201 of 283

Rijden en bediening199Waarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is,
worden maximumsnelheden en
inhaalverboden weergegeven als
pop-upwaarschuwingen op het Driver
Information Center.
U kunt de waarschuwingsfunctie met
9 op het stuurwiel in- en uitschake‐
len.
Systeem terugstellen De inhoud van de verkeersbordweer‐
gave kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherkenning
worden gewist door Resetten te
selecteren en te bevestigen door 9
op de bedieningsorganen van het stuurwiel langere tijd in te drukken.
U kunt ook 9 3 seconden indrukken
om de inhoud van de pagina te
wissen.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Wissen van verkeersborden
Er zijn verschillende scenario's waar‐
bij de op dit moment getoond
verkeersborden worden gewist. Na
het wissen wordt het “standaardbord” of een verkeersbord uit de kaartge‐
gevens van het navigatiesysteem in
het Driver Information Center weer‐
gegeven.
Redenen voor het wissen van
verkeersborden:
● Een vooraf ingestelde afstand werd gereden of een vooraf inge‐stelde periode is verlopen
(verschillend per verkeersbord)
● Er wordt een bocht genomen
● Als de snelheid tot onder 52 km/u daalt (detectie stadsver‐
keer)
Storing
De Verkeersbordherkenning werkt onder de volgende omstandigheden
mogelijk niet correct:
● Het deel van de voorruit waar de frontcamera zich bevindt, is niet
schoon of er zijn bijvoorbeeld
stickers geplakt.
● Verkeersborden geheel of gedeeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen.
Page 202 of 283

200Rijden en bediening● De verkeersborden incorrectgemonteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake
verkeersborden en verkeerste‐
kens.Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de bestuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐ geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze
rijstijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐
lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane keep assist
Lane Keep Assist helpt bij het voor‐
komen van botsingen wanneer de
rijstrook per ongeluk werd verlaten.
De frontcamera observeert de
wegmarkeringen waar de auto tussen rijdt. Wanneer de auto de markerin‐
gen nadert, wordt het stuurwiel licht verdraaid om de auto binnen de
rijstrook te houden.
Verdraai het stuurwiel zelf om de
handeling van het systeem op te
heffen.
Als een wegmarkering wordt over‐
schreden, geeft Lane Keep Assist
een zicht- en hoorbare waarschu‐
wing.
In de volgende gevallen wordt aange‐
nomen dat u de rijstrook per ongeluk verlaat:
● u gebruikt de richtingaanwijzer niet
● u gebruikt de richtingaanwijzer van de tegenovergestelde kant
dan dat u de rijstrook verlaat
● u remt niet
● u accelereert niet
● u stuurt niet actief
Let op
Het systeem wordt uitgeschakeld als er onduidelijke markeringen zijn,bijvoorbeeld bij wegwerkzaamhe‐
den.
Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐
keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.
Page 203 of 283

Rijden en bediening201Inschakelen
U activeert Lane Keep Assist door
a in te drukken. De brandende led
in de knop geeft aan dat het systeem is ingeschakeld.
Wanneer het controlelampje a in de
instrumentengroep groen brandt, is
het systeem klaar voor ondersteu‐
ning.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 60 km/u en wanneer
wegbelijning aanwezig is.
Het systeem verdraait het stuurwiel
langzaam en het controlelampje a
wordt geel als de auto een waarge‐
nomen wegmarkering nadert en u de
richtingaanwijzer naar die kant niet
hebt ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der door a te laten knipperen en drie
waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
ringen overschrijdt.
Het systeem werkt alleen als er een
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Als het systeem alleen wegmarkerin‐
gen aan één kant van de weg waar‐
neemt, is er alleen ondersteuning
voor die kant.
Lane Keep Assist neemt waar
wanneer u de handen van het stuur‐ wiel haalt. In dat geval verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center en klinkt er een geluidssignaal zolang Lane Keep Assist waarneemt
dat u met de handen van het stuur
rijdt.Houd onderweg het stuurwiel altijd
vast. Zowel de rijstijl als de staat van
het wegdek kunnen de tijden en het
klinken van de waarschuwing beïn‐
vloeden. Verdraai het stuurwiel om de
waarschuwing te stoppen.
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door op a te drukken. De LED in de toets
dooft.
De volgende keer dat de auto wordt
ingeschakeld, wordt het systeem
weer geactiveerd.
Storing
De werking van het systeem kan worden beïnvloed door:
● voorruit niet schoon of bedekt met vreemde voorwerpen, bijv.
stickers
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bochtige of heuvelachtige wegen
● bermen
● wegen met slechte wegmarkerin‐
gen
Page 204 of 283

202Rijden en bediening● plotselinge veranderingen in delichtsterkte
● ongunstige weersomstandighe‐ den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● wijzigingen aan de auto, bijv. banden
Schakel het systeem uit als het wordt verstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke wegmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Het systeem neemt geen voetgan‐
gers, fietsers of dieren op de weg waar. Stuur de auto zelf om letsel
en dodelijke verwondingen te
voorkomen.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing te geven, zelf als worden er rijst‐rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
van het stuurwiel hebt. De
bestuurder is volledig verantwoor‐ delijk voor het besturen van de
auto en moet onderweg de
handen altijd op het stuurwiel
houden.
Bij gebruik van het systeem tijdens
het rijden op een glad wegdek kunt
u de macht over het stuur verlie‐
zen en een botsing veroorzaken.
Schakel het systeem uit.Opladen
Deze paragraaf licht het opladen van
de hoogspanningsaccu van de auto
toe. Laat de auto niet langdurig op
plekken met externe temperaturen
staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten.
Aangeraden wordt de auto op het stopcontact aangesloten te laten, ook
wanneer hij volledig is opgeladen, om de hoogspanningsaccu voor de
volgende rit op temperatuur te
houden.
Bij temperaturen van minder dan
-25 °C moet de auto op het stopcon‐
tact aangesloten blijven om goed te
kunnen werken en opdat de hoog‐
spanningsaccu zo lang mogelijk
meegaat.
Bij temperaturen van minder dan
0 °C of meer dan 32 °C raden wij
echter aan de auto op het stopcontact
aan te sluiten.
Wanneer de draagbare oplaadkabel
wordt gebruikt, duurt het bij de 10 A-
instelling ongeveer 33 uur voordat de
auto is opgeladen.
Page 205 of 283

Rijden en bediening203Bij gebruik van een 230 V-oplaadsta‐
tion, duurt het bij de 32 A-instelling
ongeveer 10 uur voordat de auto is
opgeladen.
De oplaadtijden verschillen op basis van de toestand van de hoogspan‐
ningsaccu en de buitentemperatuur.
Het opladen van de auto kan op drie
verschillende manieren worden
geprogrammeerd.
Programmeerbaar opladen 3 206.
Door het oplaadsysteem kunnen er
ventilatoren en pompen gaan werken waardoor er bij het uitschakelen
geluiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektri‐
sche apparatuur klikkende geluiden
maken.
Als de oplaadkabel in de auto steekt, kunt u niet rijden.
Wanneer opladen Wanneer de hoogspanningsaccu
leegraakt, kunnen er oplaadberichten
verschijnen.
Het bericht Laad voertuig binnenkort
op geeft aan dat de actieradius klein
is en dat de auto snel moet wordenopgeladen. Als het oplaadniveau
verder daalt, verschijnt het Vermogen
aandrijving beperkt bericht en de
reactie van het gaspedaal wordt
verminderd. Bovendien verandert de
resterende actieradius in Laag, wat
aangeeft dat de auto onmiddellijk
moet worden opgeladen.
Wanneer de energie volledig is
verbruikt, verschijnt het bericht Geen
energie. Laad voertuig nu op! en komt
de auto tot stilstand. Remmen en
stuurbekrachtiging werken nog wel. Zodra de auto tot stilstand is geko‐
men, moet u hem uitschakelen.
AC (wisselstroom) laden
Opladen starten
Onder de achterste vloerafdekking in
de bagageruimte ligt een draagbare oplaadkabel voor het opladen van de
hoogspanningsaccu van de auto.
1. Schakel over naar P (parkeren)
en schakel de auto uit.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.
Bij lage temperaturen kan er zich
ijs rondom de klep van de oplaa‐ daansluiting vormen. Verwijder
het ijs uit het gebied, alvorens te
proberen de oplaadklep te
openen of sluiten.
Page 206 of 283

204Rijden en bediening
3. Open de achterklep. Til de vloe‐rafdekking in de bagageruimte op
en verwijder de oplaadkabel.
4. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact.
Elektrische vereisten 3 218.
Controleer de status van de
oplaadkabel.
Oplaadkabel 3 214.
Selecteer het juiste oplaadniveau.
Zie "Oplaadlimiet selecteren"
onder Programmeerbaar opladen
3 206.5. Sluit de autostekker van de
oplaadkabel aan op de oplaa‐
daansluiting op de auto. Contro‐
leer op de lamp oplaadstatus
bovenop het instrumentenpaneel
brandt en of er een geluidssignaal
te horen is.
Oplaadstatus 3 213.
6. Zodra er wordt opgeladen, wordt de autostekker in de oplaadaan‐sluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet worden ontkop‐
peld.
Opladen stoppen
1. U kunt het opladen vanuit het inte‐
rieur stoppen met de toets Stop op
het scherm Opladen.
Zie "Tijdelijk negeren en annule‐
ren van de oplaadmodus" onder
Programmeerbaar opladen
3 206.
Ook kan de oplaadstopknop op de elektronische sleutel worden
gebruikt. Houd 5 op de elektroni‐
sche sleutel in gedrukt. Hierdoor
wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
2. Ontkoppel de autostekker van de oplaadkabel van de auto.
3. Sluit de oplaadklep door stevig op
het midden ervan te drukken tot hij
vastklikt.
Page 207 of 283

Rijden en bediening2054. Trek de oplaadkabel uit het stop‐contact.
5. Leg de oplaadkabel in de opberg‐
ruimte.
DC (gelijkstroom) laden Controleer of de DC-autostekker van
het oplaadstation past op de DC-
oplaadaansluiting op deze auto.
Wanneer er aan een DC-snellaadsta‐
tion wordt opgeladen, moet de
oplaadkabel die op de auto is aange‐ sloten, korter zijn dan 10 m.
Volg de stappen op het oplaadstation om een DC-oplaadprocedure uit te
voeren.
Als om welke reden dan ook het DC-
laden niet begint of wordt onderbro‐
ken, controleer dan het display van het DC-oplaadstation op berichten.
Trek de stekker los om de DC-oplaad‐
procedure opnieuw te starten.
Opladen starten 1. De auto moet geparkeerd zijn.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.Bij lage temperaturen kan er zich
ijs rondom de klep van de oplaa‐
daansluiting vormen. Wellicht
gaat de klep van de oplaadaan‐
sluiting bij de eerste poging niet
open. Ontdoe de zone rondom de
oplaadklep van ijs en probeer de
klep nogmaals te openen.
3. Open de DC-stofafdekking. Sluit de DC-autostekker aan op de DC-
oplaadaansluiting van de auto.
Let erop dat de DC-autostekker
goed op de DC-oplaadaansluiting
is aangesloten. Als hij niet correct is aangesloten, is het mogelijk dater niet wordt opgeladen. Op het
Driver Information Center wordt
aangegeven op de stekker correct
is aangesloten.
4. Volg de stappen op het oplaad‐ station om met het opladen te
beginnen. De elektrische hand‐
rem wordt automatisch ingescha‐
keld wanneer het opladen begint.
5. Zodra er wordt opgeladen, wordt de DC-autostekker in de DC-
oplaadaansluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet
worden ontkoppeld.
6. Controleer op de lamp oplaadsta‐
tus bovenop het instrumentenpa‐
neel brandt en of de claxon piept.
Oplaadstatus 3 213.Voorzichtig
Probeer niet de DC-autostekker te
ontkoppelen terwijl er wordt opge‐
laden. Hierdoor kan de auto of het
laadstation beschadigd raken.
Opladen stoppen
Met de bedieningsorganen op het
oplaadstation kunt u het opladen te
allen tijde stoppen. Of houd 5 op de
Page 208 of 283

206Rijden en bedieningelektronische sleutel in gedrukt. Hier‐
door wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
U kunt het opladen vanuit het interieur stoppen met de toets Stop op het
scherm Opladen .
Programmeerbaar opladen 3 206.
Ook is er een mobiele app met
verschillende oplaadfuncties.
Externe functie smartphone 3 27.Automatische voedingsafsluiting
Wanneer de auto geen voeding van
het oplaadstation meer nodig heeft,
wordt de oplaadprocedure gestopt.
Ontgrendel de DC-autostekker met
de elektronische sleutel.
Er kan nog steeds energie van het
oplaadstation worden verbruikt
wanneer de displays en lampjes van
de auto aangeven dat de hoogspan‐
ningsaccu volledig is opgeladen. Op
deze manier is de hoogspannings‐
accu op de optimale temperatuur
voor een maximale actieradius.
Programmeerbaar opladen 3 206.Einde van de oplaadprocedure
1. Wacht tot de laadprocedure volle‐
dig is afgesloten, de autostekker
is ontgrendeld en het oplaadsta‐
tuslampje groen oplicht of uit is.
2. Haal de DC-autostekker uit de DC-oplaadaansluiting op de auto
en sluit de stofafdekking.
3. Sluit de klep van de oplaadaan‐ sluiting door stevig op het middenervan te drukken, opdat deze
goed vergrendelt.
4. Zet de elektrische handrem hand‐
matig los alvorens met de auto te
gaan rijden.
5. Voor een nieuwe DC-oplaadpro‐ cedure moet u de DC-autostekker
verwijderen en opnieuw aanslui‐
ten.
Programmeerbaar laden
Programmeerbare laadmodi U kunt de huidige oplaadmodus op
het Info-Display bekijken door
Energie en vervolgens Opladen aan
te raken.De geschatte tijden voor het starten
en het beëindigen van het opladen
verschijnen ook op het scherm. Deze schattingen zijn het meest nauwkeu‐
rig als de stekker van de auto aange‐ sloten is en bij gematigde temperatu‐
ren. Voor een nauwkeurige schatting maakt de auto ook gebruik van een
interne klok voor programmeerbaar
laden, niet van de klok in het instru‐
mentenpaneel.
Oplaadmodus selecteren
Tik op Energie en vervolgens op
Opladen en selecteer de gewenste
oplaadmodus.Onmiddellijk