Page 217 of 283

Rijden en bediening215Onder de achterste vloerafdekking in
de bagageruimte ligt een draagbare oplaadkabel voor het opladen van de
hoogspanningsaccu van de auto
3 202.
Belangrijke informatie over het opladen van de auto met een
draagbaar oplaadapparaat
● Het opladen van een elektrisch voertuig kan het elektrische
systeem van een gebouw meer
belasten dan bij een gewoon huishoudelijk apparaat.
● Laat het elektrische systeem (wandcontactdoos, bekabeling,
aansluitingen en beveiligingen)
voordat u de auto op een wand‐
contactdoos aansluit door een
deskundige monteur inspecteren
en controleren op geschiktheid
voor zwaar gebruik bij een conti‐
nue belasting van 10 A.
● Bij normaal gebruik en mettertijd kunnen stopcontacten versleten
of beschadigd raken. In dat geval zijn ze niet geschikt voor het
opladen van een elektrisch voer‐
tuig.● Controleer de contactdoos/de stekker tijdens het opladen en
stop met het gebruik ervan als de contactdoos/de stekker heet is
en laat het stopcontact door een
deskundige monteur nakijken.
● Sluit een voertuig in de open lucht aan op een stopcontact dat
bij gebruik weersbestendig is.
● Ontlast de oplaadkabel voor zo min mogelijk druk op het stop‐
contact / de stekker.9 Waarschuwing
Oneigenlijk gebruik van oplaadka‐
bels voor draagbare oplaadappa‐
raten kan brand, elektrische
schokken of brandwonden en
daardoor materiële schade,
ernstig letsel of de dood veroorza‐ ken.
● Gebruik geen verlengkabels, stekkerblokken, splitters,
massa-adapters, randaardebe‐ veiligingen of soortgelijke
apparaten.
● Gebruik geen stopcontact dat versleten of beschadigd is of
een exemplaar waarbij de stek‐
ker niet stevig zit.
● Gebruik geen stopcontact zonder een goede massaver‐
binding.
● Gebruik geen stopcontact op een circuit met andere elektri‐
sche verbruikers.9 Waarschuwing
Lees alle veiligheidswaarschuwin‐
gen en instructies alvorens dit
product te gebruiken. Als deze
waarschuwingen en instructies
niet worden opgevolgd, kan dit
leiden tot een elektrische schok, brand en/of ernstig letsel.
Laat kinderen nooit zonder
toezicht in de buurt van de auto
terwijl deze wordt opgeladen en
laat kinderen nooit met de oplaad‐
kabel spelen.
Page 218 of 283

216Rijden en bedieningAls de geleverde plug niet in de
contactdoos past, wijzig deze
stekker dan niet. Vraag een
erkende elektrische de contact‐
doos te controleren.
Steek geen vingers in de elektri‐
sche aansluiting van de auto.9 Waarschuwing
Om de kans op brand te verklei‐
nen, moeten installaties voldoen
aan de vereisten van de National
Electric Code IEC 60364 - elektri‐ sche installaties in gebouwen,
afhankelijk van de regio waarin de eenheid wordt geïnstalleerd. De
installateur moet voldoen aan
aanvullende plaatselijke vereisten
zoals vastgesteld door het land
en/of de gemeente.
Gebruik dit product niet als het
flexibele netsnoer of de kabel van
de elektrische auto is gerafeld, de
isolatie ervan kapot is of als er
andere tekenen van beschadiging zijn.
Gebruik dit product niet als de
behuizing of de autostekker kapot
zijn, of gescheurd of open, of als
er andere tekenen van beschadi‐
ging zijn.
De stekker moet op een geschikte
contactdoos worden aangesloten
die is geïnstalleerd volgens alle
plaatselijke regels en bepalingen. De stekker die bij het product
wordt geleverd, mag niet worden
gewijzigd. Als de stekker niet in de
contactdoos past, laat dan een
correcte contactdoos plaatsen
door een erkend elektricien. Als er geen aarde is, geven de oplaad‐
kabellampjes aan dat er een
storing in het elektrische systeem
is en is het mogelijk dat de auto
niet wordt opgeladen.
1. Autostekker
2. Beschermkap
3. Statusindicators 4. Stekker voor stopcontact
Lampen status oplaadkabel
Nadat de oplaadkabel is aangesloten, voert deze een snelle zelftest uit.
Controleer de status van de oplaad‐
kabel.
● c licht groen op en d is uit; de
oplaadkabel kan nu de auto opla‐
den.
Page 219 of 283

Rijden en bediening217●c knippert groen en d is uit:
Storing contactdoos/stekker: De
oplaadkabel heeft waargenomen dat de contactdoos/stekker over‐verhit is. Gebruik een andere
contactdoos of laat deze contact‐
doos door een erkend elektricien
nakijken. Reset de oplaadkabel
door deze van de contactdoos
los te maken en opnieuw aan te
sluiten.
● c is uit en d knippert rood:
Storing in auto: De onderbreker
voor een storing in het massacir‐ cuit van de oplaadkabel heeft
geschakeld. Controleer of de
oplaadkabel niet fysiek is
beschadigd en of de autostekker
volledig en goed is aangesloten.
Reset de oplaadkabel door deze
van de contactdoos los te maken
en opnieuw aan te sluiten. Neem contact op met een werkplaats
voor een servicebeurt als de storing blijft.
● c brandt groen en d knippert
rood: storing oplaadkabel: De
oplaadkabel heeft een mogelijk
probleem met de oplaadkabelwaargenomen. Reset de oplaad‐
kabel door deze van de contact‐
doos los te maken en opnieuw
aan te sluiten. Raadpleeg een
werkplaats als de storing
aanhoudt.
Als er geen statusindicator oplicht, controleer dan of er stroom staat op
de contactdoos.
Oplaadniveau selecteren9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Let op
Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe.
De oplaadmodus kan worden gese‐
lecteerd in het scherm Voorkeur
laadlimiet op het Info-Display.
Oplaadmodus selecteren 3 206.
Instructies voor aarding
Dit product moet tegen aarde worden gelegd. Als dit product een storing of
uitval vertoont, kan er door aarding
een laag weerstandspad worden
gecreëerd voor de elektrische stroom om de kans op een elektrische schok
te reduceren. Dit product omvat een
kabel met een aardingsgeleider en
een aardingsstekker. De stekker
moet in een geschikte aansluiting
worden gestoken die op de juiste
manier is geïnstalleerd en geaard
conform alle plaatselijke codes en
bepalingen.9 Waarschuwing
Als de aarde van de oplaadkabel
onjuist is aangesloten, kan dit tot een ernstige schok leiden. Vraag
een erkend elektricien of er twijfels bestaan of het oplaadcircuit
correct is geaard. De stekker die
Page 220 of 283

218Rijden en bedieningbij het product wordt geleverd,
mag niet worden gewijzigd. Als
deze niet in de contactdoos past,
laat dan een correcte contactdoos plaatsen door een erkend elektri‐
cien.
Bevestigingsinstructies
oplaadkabel
Kies een geschikte, stevige locatie
voor het bevestigen van de oplaad‐
kabel. De geschikte hoogte voor het
bevestigen van de oplaadkabel is
91 cm vanaf de grond.
Plaats de gaten 18,7 cm uit elkaar.
Breng de bevestigingsschroeven
aan. Laat de koppen van de schroe‐
ven 5 mm uitsteken.
Plaats de oplaadkabel goed over de
schroeven.
Sluit de stekker aan op de contact‐
doos.
Sluit de autostekker aan op de oplaa‐ daansluiting.
Elektrische vereistenVoorzichtig
Laad de auto niet met draagbare
of vaste generatoren op. Hierdoor
kan het oplaadsysteem van de
auto beschadigd raken. Laad de
auto uitsluitend via het openbare
stroomnet op.
Oplaadmodus selecteren 3 206.
In de modus niveaulimiet hoeft u geen apart circuit te gebruiken, maar is deoplaadtijd langer.
Deze auto is geschikt voor opladen
met standaard oplaadapparatuur die
aan een of meerdere van de volgende
normen voldoet:
● SAE J1772
● SAE J2847-2
● IEC 61851-1
● IEC 61851-22
● IEC 61851-23
● IEC 61851-24
● IEC 62196-1
● IEC 62196-2
● IEC 62196-3
● ISO 15118
Controleer of aan alle plaatselijke
elektrische codes/normen voor een
continue 10 A-belasting wordt
voldaan. Volg altijd de installatie-
instructies bij de oplaadapparatuur.
Raadpleeg een werkplaats voor meer informatie.9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Page 221 of 283
Rijden en bediening219Trekken
Algemene informatie
De auto is niet ontworpen of geschikt
voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.
Page 222 of 283

220Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................221
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 221
Auto optakelen ........................ 221
Auto stallen .............................. 222
Verwerking van sloopauto .......223
Controle van de auto .................223
Werkzaamheden uitvoeren .....223
Motorkap ................................. 224
Koelsysteem ............................ 224
Sproeiervloeistof ......................226
Remmen .................................. 227
Remvloeistof ............................ 227
Accu ........................................ 228
Wisserblad vervangen .............229
Koplampafstelling ....................230
Gloeilamp vervangen .................230
Halogeenlampen .....................230
Xenonkoplampen ....................231
Richtingaanwijzers vooraan ....231
Achterlichten ............................ 231
Zijrichtingaanwijzers ................232
Kentekenverlichting .................232Elektrisch systeem .....................233
Hoogspanningsapparaten en bedrading ............................... 233
Overbelasting elektrisch systeem .................................. 233
Zekeringen .............................. 234
Zekeringenkast in motorruimte 235
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................238
Boordgereedschap ....................240
Gereedschap ........................... 240
Velgen en banden .....................241
Banden .................................... 241
Winterbanden .......................... 241
Aanduidingen op banden ........241
Bandenspanning .....................242
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 243
Profieldiepte ............................ 246
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 246
Wieldoppen ............................. 246
Sneeuwkettingen .....................247
Bandenreparatieset .................247
Starthulp gebruiken ...................251
Trekken ...................................... 253
Auto slepen ............................. 253
Andere auto slepen .................254Verzorging van uiterlijk ..............254
Verzorging exterieur ................254
Verzorging interieur .................256
Page 223 of 283

Verzorging van de auto221Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Ook kunnen zulke wijzigingen van
invloed zijn op de bestuurdersonder‐
steuningssystemen en het energie‐
verbruik. Hierdoor kan ook de
gebruikslicentie van de auto komen te
vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto optakelen
9 Waarschuwing
Bij het onjuist opheffen van de
auto kan er ernstig letsel en
schade aan de auto ontstaan.
Laat de auto alleen door goed
opgeleid personeel in een erkende werkplaats heffen.
Krikpositie voor liftplatform
Achterarmpositie van het liftplatorm
op de carrosserie onderaan.
Page 224 of 283

222Verzorging van de autoDe positie van de voorste arm van hethefplatform aan de onderzijde van de
auto.
Wellicht zijn er onder de voorbanden oprijhellingen nodig voor de beno‐
digde speling voor bepaalde hefbrug‐
gen op deze locatie.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.● Auto in een droge en goedgeventileerde ruimte parkeren.
Schakel P in. Voorkom dat de
auto wegrolt.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.Maximaal vier weken
Sluit de oplaadkabel aan.Vier weken tot twaalf maanden ● Ontlaad de hoogspanningsaccu totdat er twee of drie balken op deactieradiusindicator van de accu
(accusymbool) op de instrumen‐
tengroep resteren.
● Sluit de oplaadkabel niet aan.
● Stal de auto altijd op een locatie met temperaturen tussen -10 °C
en 30 °C.
● Bij het stallen van de auto bij extreme temperaturen kan de
hoogspanningsaccu beschadigd
raken.
● Ontkoppel de zwarte minkabel (-)
van de 12 V auto-accu en sluit en
druppellader aan op de accupo‐
len of laat de 12 V-accukabelsaangesloten en de druppellader
van de pluspool (+) en de
minpool (-) in de motorruimte.Voorzichtig
De auto is uitgevoerd met een
AGM 12 V-autoaccu, die bij het
gebruik van een onjuiste druppel‐
lader beschadigd kan raken.
Gebruik een met AGM compatibel oplaadapparaat en stel dit goed in.
Neem de instructies van de fabri‐
kant van de druppellader ter harte.
Nadat de 12 V-accukabel van de auto weer is aangesloten, is het mogelijk
dat de auto niet werkt. Als dat het geval is, moet de hoogspanningsaccu
wellicht worden opgeladen.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Sluit de klem aan op de minpool van de 12 V-auto-accu. Elektro‐
nica voor de elektrische ruitbe‐
diening inschakelen.
● Bandenspanning controleren.